RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ’s-Gravenhage
PV/c
Zaaknummer: 9893632 RL EXPL 22-8340
29 juli 2022
Vonnis van de kantonrechter ex artikel 254 Rv in de zaak van:
[eiser]
,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M.A. Molster (Sagiure Legal B.V.),
tegen
Osakeythiö EVA Solutions Group Oy,
gevestigd te Tampere (Finland),
gedaagde partij,
hierna te noemen: EVA,
gemachtigde: mr. J.W. Stam (JENS Advocaten).
1 Procedure
1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de dagvaarding van 3 juni 2022 met 12 producties (nrs. 1 tot en met 12).
1.2.
Op 12 juli 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De behandeling van het kort geding heeft tegelijk met het door EVA ingediende ontbindingsverzoek (bij deze rechtbank geregistreerd onder het zaaknummer 9920012 RP VERZ 22-50255) plaatsgevonden. Ter terechtzitting zijn verschenen [eiser] en namens EVA [naam 1] , bijgestaan door hun gemachtigden voornoemd. Tijdens de mondelinge behandeling zijn door beide partijen pleitaantekeningen overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Voorafgaande aan de mondelinge behandeling heeft EVA producties A tot en met I overgelegd.
1.3.
Aan het einde van de mondelinge behandeling is vonnis bepaald op heden.
2 Feiten
2.1.
EVA, opgericht in 2017, is een Electric Vehicle services provider die end-to-end operationele oplossingen aanbiedt aan haar partners en volledig toegewijd is aan eMobility. [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en [naam 2] (hierna: [naam 2] ) zijn beiden [functie] van EVA.
2.2.
Op 14 mei 2020 heeft [eiser] 185 aandelen in EVA gekocht tegen een waarde van € 71.000,- voor 1,37% in het aandelenkapitaal van EVA. Hiertoe heeft [eiser] een aandeelhoudersovereenkomst (I) gesloten, die is opgesteld naar Fins recht.
2.3.
Op 1 april 2021 is [eiser] voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij EVA in de functie van [functie] tegen een salaris van € 17.500,- bruto per maand op basis van 40 uur per week, inclusief vakantietoeslag. In het kader van zijn functie dient [eiser] bedrijven in de e-mobility sector aan te trekken en geeft hij leiding aan de commerciële afdeling van EVA. Direct leidinggevende van [eiser] is [naam 1] .
2.4.
Op 18 juni 2021 ontving [eiser] van EVA een tweede – eveneens naar Fins recht opgestelde – aandeelhoudersovereenkomst (II). [eiser] heeft deze overeenkomst ondertekend. Op grond van deze overeenkomst is [eiser] een Working Shareholder (artikel 1.1.37). Artikel 8.1.7 bevat een regeling voor het geval de arbeidsovereenkomst eindigt. Als de reden voor beëindiging is gelegen in de persoon van de werknemer is deze verplicht de ‘vested shares’ in EVA tegen de marktwaarde aan te bieden aan primair EVA en secundair andere aandeelhouders. De ‘unvested shares’ moet de werknemer aanbieden tegen de aankoopprijs. Volgens artikel 8.1.8 moet de Working Shareholder bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst die geen verband houdt met de persoon al zijn aandelen in EVA aanbieden tegen de marktwaarde. Per 1 juli 2022 is 1/3e van de aandelen van [eiser] in EVA ‘vested’. Het overige deel (2/3) is ‘unvested’. Volgens artikel 8.1.3 sub b zullen deze aandelen vanaf 18 juni 2021 steeds maandelijks voor de daaropvolgende twee jaren naar evenredigheid ‘vested’ raken.
2.5.
Op 7 maart 2022 hebben [naam 1] en [eiser] een gesprek gevoerd in Malaga. Op 8 maart 2022 is [eiser] mondeling medegedeeld dat hij is geschorst. [eiser] heeft op verzoek van [naam 1] direct zijn laptop ingeleverd en werd afgesloten van toegang tot de bedrijfssystemen en zijn zakelijke mail.
2.6.
Bij e-mail van 19 maart 2022 heeft [eiser] bezwaar gemaakt tegen de schorsing.
2.7.
Op 22 maart 2022 heeft [naam 1] op het bezwaar gereageerd en aangegeven dat de schorsing in stand blijft.
2.8.
Op 8 juni 2022 is door EVA een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [eiser] ingediend.
3 Vordering, grondslag en verweer
3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening (verkort weergegeven):
I. de schorsing op te heffen;
II. EVA te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het vonnis [eiser] terstond toe te laten de overeengekomen werkzaamheden in dienst van EVA te hervatten, zulks op straffe van een dwangsom;
III. EVA te veroordelen om [eiser] binnen twee dagen na betekening van het vonnis volledige toegang te verlenen tot de bedrijfsbestanden op het computersysteem van EVA, zodanig dat hij zijn werkzaamheden kan hervatten, onder verbeurte van een dwangsom;
IV. EVA te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het vonnis over te gaan tot het bieden van inzage dan wel het overleggen van de bescheiden zoals opgesomd onder paragraaf 5.2 van de dagvaarding, op straffe van een dwangsom;
V. EVA te veroordelen in de kosten van dit geding, eventueel vermeerderd met de wettelijke rente hierover.
3.2.
[eiser] legt hieraan samengevat het volgende ten grondslag. De schorsing is onrechtmatig. Door EVA zijn geen redelijke en zwaarwegende gronden aangevoerd om [eiser] te schorsen en af te sluiten van de bedrijfssystemen en e-mail. [eiser] heeft belang bij de inzage dan wel afgifte van de gevraagde bescheiden. Die stellen hem in staat zijn positie als werknemer/aandeelhouder nader te bepalen, hetgeen van belang is nu op grond van de Aandeelhoudersovereenkomst II een beëindiging van zijn dienstverband gevolgen heeft voor zijn participatie in EVA. Aan de vereisten van artikel 843a Rv is volgens [eiser] voldaan.
3.3.
EVA heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna – voor zover van belang – zal worden ingegaan.
4 Beoordeling
4.1.
In deze procedure staan twee vragen centraal, te weten i) of de schorsing van [eiser] moet worden opgeheven zodat [eiser] door EVA toegelaten moet worden zijn werk te hervatten en ii) of [eiser] recht heeft op inzage in dan wel overlegging van de bescheiden zoals genoemd in de dagvaarding.
4.2.
Aangezien EVA in Finland is gevestigd, zal de kantonrechter per vraag beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om over dat deel van de vordering te oordelen en, zo ja, welk recht van toepassing is.
Ten aanzien van de wedertewerkstelling
4.3.
Niet in geschil is dat de Nederlandse rechter rechtsmacht bezit ten aanzien van de gevorderde wedertewerkstelling. In de arbeidsovereenkomst van [eiser] is verder expliciet gekozen voor Nederlands recht. De zaak zal dan ook naar Nederlands recht worden behandeld en beoordeeld.
4.4.
Het spoedeisend belang is met de aard van de vordering gegeven.
4.5.
De kantonrechter overweegt dat bij beschikking van heden de arbeidsovereenkomst tussen EVA en [eiser] met ingang van 1 september 2022 wordt ontbonden vanwege het bestaan van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding tussen EVA en [eiser] . De vraag die nu dus ter beoordeling voorligt, is of de schorsing van [eiser] gedurende de verdere looptijd van het dienstverband tot 1 september 2022 moet worden opgeheven. Deze vraag dient naar het oordeel van de kantonrechter ontkennend te worden beantwoord. Nu in de ontbindingsprocedure is geoordeeld dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding zal een terugkeer van [eiser] als [functie] voor de duur van enkele weken de huidige verhoudingen binnen het management met onder andere [naam 1] en [naam 2] niet doen verbeteren (en mogelijk zelfs verergeren). Onder die omstandigheden wordt een terugkeer van [eiser] in het belang van EVA noch hemzelf geacht. [eiser] heeft voorts geen bijzondere omstandigheden gesteld die maken dat hij er ondanks deze stand van zaken groot belang bij heeft om tot aan de einddatum van het dienstverband zijn werkzaamheden feitelijk te hervatten. EVA heeft naar het oordeel van de kantonrechter dan ook een voldoende zwaarwichtig belang bij het handhaven van de huidige situatie van de schorsing van [eiser] tot aan 1 september 2022, de einddatum van het dienstverband. Dit belang weegt zwaarder dan het belang van [eiser] om zijn werkzaamheden tot aan die datum te kunnen hervatten. De vordering van [eiser] tot opheffing van zijn schorsing en wedertewerkstelling zal dan ook worden afgewezen.
Ten aanzien van de exhibitieplicht
4.6.
De kantonrechter stelt vast dat de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft beantwoord moet worden aan de hand van de Brussel I bis-Verordening (hierna: de Verordening). Het geschil valt immers zowel materieel, formeel als temporeel onder het toepassingsgebied van de Brussel I bis-Verordening: het betreft een burgerlijke en handelszaak die is ingesteld na 10 januari 2015 tegen een verweerder met een woonplaats in de Europese Unie.
4.7.
Artikel 4 lid 1 van de Verordening geeft de hoofdregel: zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat worden opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat. Voor de toepassing van deze verordening hebben rechtspersonen woonplaats op de plaats van hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging (artikel 63 lid 1 van de Verordening). Niet in geschil is dat EVA is gevestigd in Finland, zodat op grond van de hoofdregel in beginsel de Finse rechter bevoegd is.
4.8.
Uit artikel 5 van de Verordening volgt dat afwijking van deze hoofdregel slechts mogelijk is op grond van de regels die zijn neergelegd in de afdelingen 2 tot en met 7 (de artikelen 7 tot en met 26) van hoofdstuk II van de Verordening. Afdeling 5 (de artikelen 20 tot en met 23) regelt de bevoegdheid voor individuele verbintenissen uit de arbeidsovereenkomst.
4.9.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] aangevoerd dat de gevorderde bescheiden – kort: een kopie van het aandeelhoudersregister van EVA, documentatie en correspondentie gerelateerd aan de verschillende investeringsrondes en een brief met instemming van alle aandeelhouders dat [eiser] zijn aandelen mag houden – verband houden met de arbeidsovereenkomst en de Nederlandse rechter om die reden rechtsmacht toekomt. De kantonrechter begrijpt, bij een gebrek aan nadere toelichting, dat [eiser] zich hiermee op het standpunt stelt dat de Nederlandse rechter zijn bevoegdheid kan ontlenen aan artikel 20 e.v. van de Verordening. Hierin volgt de kantonrechter hem niet. Daartoe is redengevend dat de gevorderde bescheiden [eiser] uitsluitend in staat zouden stellen de vennootschapsrechtelijke verhouding tussen hem als aandeelhouder en EVA als vennootschap nader te bepalen en niet (ook) de arbeidsrechtelijke verhouding tussen hem als werknemer en EVA als werkgever. [eiser] ’ positie als aandeelhouder verandert – sinds hij Working Shareholder is – weliswaar als gevolg van het einde van de arbeidsovereenkomst in die zin dat hij dan gehouden is een deel van zijn aandelen te verkopen tegen de inkoopwaarde, maar inzage in de gevorderde bescheiden en daarmee zijn participatie in EVA heeft geen invloed op het al dan niet beëindigen van de arbeidsovereenkomst (en andersom). De bescheiden kunnen [eiser] hooguit inzicht bieden in eventuele onrechtmatigheden gedurende het aandelenuitgifteproces en – indien daarvan sprake is – de mogelijkheden om de vergadering van aandeelhouders van EVA voor deze onrechtmatigheden in rechte te betrekken. De band tussen de bescheiden en de arbeidsovereenkomst is daarmee onvoldoende.
4.10.
Dat een van de overige bijzondere bevoegdheidsregels van de Verordening in dit geval van toepassing zijn, is niet gesteld noch is daarvan gebleken.
4.11.
Dan resteert de vraag of aan artikel 35 van de Verordening rechtsmacht kan worden ontleend. De vordering van [eiser] tot verkrijging van inzage in dan wel overlegging van de bescheiden op grond van artikel 843a Rv betreft geen voorlopige of bewarende maatregel als bedoeld in artikel 35 van de Verordening (vgl. punt 25 van de considerans van de Verordening en HvJ EG 28 april 2005, ECLI:EU:C:2005:255). De vordering heeft, zoals ook volgt uit de eigen stellingen van [eiser] , materieel tot doel om inzicht te krijgen in zijn positie als aandeelhouder en de gevolgen daarvan zijn ook onomkeerbaar (vgl. Rb. Rotterdam 21 oktober 2008, ECLI:NL:RBROT:2008:BG1066 en Rb. Rotterdam 13 december 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:9917, r.o. 5.8). Genoemde vraag moet daarmee dus ontkennend worden beantwoord.
4.12.
Al het voorgaande leidt ertoe dat de Nederlandse rechter ten aanzien van de vordering tot inzage in dan wel overlegging van de bescheiden geen rechtsmacht toekomt. De kantonrechter zal dan ook overeenkomstig beslissen. Op hetgeen partijen verder over en weer hebben aangevoerd behoeft derhalve niet meer te worden ingegaan.
4.13.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
5 Beslissing
De kantonrechter, voorlopig oordelende in kort geding:
5.1.
wijst de vordering tot opheffing van de schorsing en wedertewerkstelling af;
5.2.
verklaart de Nederlandse rechter onbevoegd van de vordering tot inzage dan wel overlegging van de bescheiden zoals opgesomd onder paragraaf 5.2 van de dagvaarding kennis te nemen;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van EVA begroot op € 747,- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. D. Jongsma en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juli 2022.