Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBDHA:2023:18409

Rechtbank Den Haag
01-12-2023
01-12-2023
ontneming 09/857096-17
Strafrecht
Eerste aanleg - meervoudig

De rechtbank Den Haag heeft zeven verdachten veroordeeld voor hun aandeel in het plaatsen en beheren van illegale gokzuilen in horecagelegenheden en winkels. Door deze gokzuilen behaalden ze substantiële winsten. Dat gebeurde in een periode van april 2017 tot april 2018 in onder meer Den Haag. De rechtbank oordeelt dat de zeven samen een criminele organisatie vormden.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht

Meervoudige kamer

Parketnummer: 09/857096-17

Datum uitspraak: 1 december 2023

Vonnis ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht

De rechtbank Den Haag heeft op de vordering van de officier van justitie en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak ten aanzien van de veroordeelde:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

BRP-adres: [adres] .

1 Het onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 6, 7, 8, 9 en 10 november 2023 (inhoudelijke behandeling) en 17 november 2023 (sluiting onderzoek).

De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt dat de officier van justitie mr. M.A. Visser heeft ingenomen en van hetgeen door de veroordeelde en zijn raadsman mr. S. Schuurman naar voren is gebracht.

2 De inhoud van de vordering

De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt ertoe dat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel zal schatten en vaststellen op een bedrag van € 1.510.708,57 en aan de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de staat van dat bedrag.

3 De grondslag voor ontneming

De veroordeelde is vandaag door deze rechtbank veroordeeld wegens de volgende strafbare feiten:

- als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;

- medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 1, eerste lid onder a van de Wet op de kansspelen, opzettelijk begaan, terwijl hij van het plegen van het misdrijf een gewoonte heeft gemaakt.

Uit het onderzoek leidt de rechtbank af dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van deze bewezen verklaarde strafbare feiten. De grondslag voor ontneming van dat voordeel is daarom een veroordeling wegens strafbare feiten als bedoeld in artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

4 De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft de vordering tijdens repliek gewijzigd in die zin, dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van € 1.361.227,91.

4.2.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op een lager bedrag moet worden geschat, te weten op € 209.090,38. Voor zover van belang zal de rechtbank hieronder ingaan op de verweren van de verdediging.

4.3.

Bewijsmiddelen

De rechtbank heeft in bijlage I opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel redengevende feiten en omstandigheden.

4.4.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank gaat op grond van voornoemde bewijsmiddelen voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van de volgende berekening.

Bruto wederrechtelijk verkregen voordeel

De veroordeelde en zijn twee broers [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben zich schuldig gemaakt aan – onder meer – als leiders deelnemen aan een criminele organisatie. Door deze organisatie werden gedurende de periode van 1 april 2017 tot en met 12 april 2018 in 72 ondernemingen in totaal 95 gokzuilen geëxploiteerd, waarop illegaal gegokt kon worden. Dat komt neer op in totaal 23.601 dagen exploitatie van de gokzuilen. Bij drie gokzuilen op drie verschillende locaties vielen echter 404 dagen buiten de bewezen verklaarde periode.

Het totaal van het aantal dagen dat de gokzuilen werden geëxploiteerd, betreft daarom (23.601 minus 404 =) 23.197 dagen.

De rechtbank ziet bij het bepalen van het aantal dagen dat de gokzuilen werden geëxploiteerd, geen redenen om rekening te houden met feestdagen, op welke dagen de ondernemingen mogelijk gesloten zouden zijn. Daarvoor zijn in het dossier onvoldoende aanknopingspunten of aanwijzingen aanwezig.

De rechtbank gaat op grond van het ontnemingsrapport uit van een gemiddelde opbrengst van € 489,26 per dag. De feiten en omstandigheden genoemd in het ontnemingsrapport en het proces-verbaal van bevindingen van 1 februari 2018 zijn voldoende redengevend om van dit gemiddelde uit te gaan. De verdeelsleutel tussen de uitbater van de onderneming en de criminele organisatie betrof zestig procent voor de uitbater en veertig procent voor de criminele organisatie. De criminele organisatie had daarom een omzet van € 195,70 per gokzuil per dag.

Op grond van het vorenstaande betreft de bruto omzet van de criminele organisatie gedurende de bewezen verklaarde periode (23.197 dagen x € 195,70) = € 4.539.652,90.

De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om uit te gaan van een andere berekening van de omzet, zoals door de verdediging bepleit. De verdediging gaat in haar berekening uit van gegevens (zoals winstpercentages) die betrekking hebben op legale gokfaciliteiten met een vergunning, terwijl het hier gaat om gokzuilen die illegaal en zonder vergunning werden geëxploiteerd. Een vergelijking met de omzetgegevens of winstpercentages uit het legale gokcircuit gaat niet op.

De kosten

Aannemelijk is dat de criminele organisatie de navolgende kosten heeft gemaakt bij het exploiteren van haar gokactiviteiten.

Kosten goklicenties

De rechtbank volgt de raadsman in zijn betoog dat de criminele organisatie een bedrag moest betalen voor de goklicenties. Uit het dossier kan echter niet afgeleid worden wat de criminele organisatie exact heeft betaald voor de goklicenties. Het door de raadsman genoemde percentage van vijftien procent van de omzet als kosten voor de goklicenties, is naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk. Het is voorts niet onredelijk dat de vijftien procent aan kosten voor de goklicenties ook volgens voornoemde verdeelsleutel tussen de uitbaters van de ondernemingen en de criminele organisatie werd verdeeld. De kosten voor de goklicenties komen daarom voor zes procent van de omzet voor rekening van de criminele organisatie.

Zes procent van € 4.539.652,90 = € 272.379,17.

Kosten hardware

De rechtbank volgt ook de raadsman in zijn betoog dat de criminele organisatie kosten heeft gemaakt ten behoeve van de aanschaf van hardware voor de gokzuilen, zoals computers, laptops, beeldschermen en printers. Bij het ontbreken van concrete gegevens in het dossier schat de rechtbank deze kosten op € 1.000,- per gokzuil. Anders dan de officier van justitie gaat de rechtbank uit van 95 en niet van 97 gokzuilen, te weten 40 gokzuilen in de zaken waarbij een zaaksdossier is opgemaakt en 55 gokzuilen in de overige locaties.

€ 1.000,- x 95 gokzuilen = € 95.000,-.

Kosten personeel

De medeveroordeelden [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] , die als deelnemers aan de criminele organisatie zijn aangemerkt, hebben per persoon gedurende de bewezen verklaarde periode als vergoeding voor hun werkzaamheden een bedrag van € 21.647,50 ontvangen.

€ 21.647,50 x 4 = € 86.590,-.

Overige kosten zijn niet gebleken of aannemelijk geworden.

De totale kosten betreffen op grond van het bovenstaande € 453.969,17.

Netto wederrechtelijk verkregen voordeel

Op grond van het vorenstaande kan voorts geconcludeerd worden dat de veroordeelde, samen met zijn twee broers [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , als leider van de criminele organisatie, een wederrechtelijk voordeel hebben verkregen van in totaal:

€ 4.539.652,90 minus € 453.969,17 = € 4.085.683,73.

De verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De veroordeelde heeft met zijn broers [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] van een strafbaar feit geprofiteerd. Aan het dossier en het verhandelde ter terechtzitting valt echter geen indicatie te ontlenen voor de onderlinge verdeling van de opbrengst. De veroordeelde heeft geen inzicht gegeven in de onderlinge verdeling van het behaalde voordeel en ook overigens zijn er geen concrete aanknopingspunten voorhanden voor een afwijkende verdeelsleutel tussen de veroordeelde en zijn broers dan op basis van gelijke verdeling. Dit zou slechts anders zijn indien de veroordeelde aannemelijk zou hebben gemaakt dat feitelijk van een andere verdeling moet worden uitgegaan. De rechtbank zal daarom het totale wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs toerekenen.

Dit komt erop neer dat het wederrechtelijk verkregen voordeel voor [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] kan worden geschat op een bedrag van € 4.085.683,73 gedeeld door drie is € 1.361.894,58.

4.5.

Conclusie schatting wederrechtelijk verkregen voordeel

Op grond van het voorgaande schat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 1.361.894,58.

4.6

Voorwaardelijke verzoeken van de verdediging

De verdediging heeft in geval van toewijzing van de ontnemingsvordering het voorwaardelijk verzoek gedaan om getuigen te horen.

De rechtbank wijst het verzoek af, nu het horen van deze getuigen naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijk is.

Met betrekking tot het verzoek tot het horen van de uitbaters dan wel de eigenaren van de horecagelegen of winkels overweegt de rechtbank dat de verdediging onvoldoende heeft onderbouwd hoe en waarom het horen van deze getuigen noodzakelijk is voor de beoordeling van de ontnemingsvordering.

Met betrekking tot het verzoek tot het horen van een aantal verbalisanten overweegt de rechtbank dat de verdediging het verzoek onvoldoende heeft onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden waaruit een gegronde vermoeden van onregelmatigheden in het opsporingsonderzoek kan worden afgeleid.

Aan de beoordeling van de overige voorwaardelijke verzoeken van de verdediging, komt de rechtbank niet toe, nu niet is voldaan aan de door de verdediging geformuleerde voorwaarden.

5 De vaststelling van de betalingsverplichting

5.1

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de betalingsverplichting moet worden vastgesteld op hetzelfde bedrag als het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, namelijk € 1.361.227,91.

5.2.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft betoogd dat de betalingsverplichting moet worden vastgesteld op een lager bedrag dan het wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat rekening moet worden gehouden met de waarde van de reeds verbeurd verklaarde voorwerpen en de ernstige overschrijding van de redelijke termijn.

5.3.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank zal bij het bepalen van de betalingsverplichting rekening gehouden met het verbeurd verklaarde geldbedrag van € 5.300,- in de strafzaak en de betalingsverplichting verminderen met dit bedrag.

De rechtbank stelt verder vast dat de redelijke termijn is overschreden. Voor de motivering hiervan verwijst zij naar het vonnis van vandaag in de strafzaak. De rechtbank heeft in die zaak de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteerd in de op te leggen straffen. Om die reden zal zij in de ontnemingszaak volstaan met de constatering dat van een dergelijke overschrijding sprake is ( cf. Hoge Raad 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, onder 3.6.3.B).

5.4.

Conclusie vaststelling betalingsverplichting

Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank de betalingsverplichting vast op een bedrag van € 1.361.894,58 minus € 5.300,- = € 1.356.594,58

6 Het toepasselijke wetsartikel

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7 De beslissing

De rechtbank:

stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 1.361.894,58 (ZEGGE: EEN MILJOEN DRIEHONDERDEENENZESTIGDUIZEND ACHTHONDERDVIERENNEGENTIG EURO EN ACHTENVIJFTIG EUROCENT);

legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 1.356.594,58 (ZEGGE: EEN MILJOEN DRIEHONDERDZESENVIJFTIGDUIZEND VIJFHONDERDVIERENNEGENTIG EURO EN ACHTENVIJFTIG EUROCENT) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;

bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 (DUIZENDTACHTIG) dagen.

Dit vonnis is gewezen door

mr. L.K. van Zaltbommel, voorzitter,

mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter,

mr. D.L.S. Ceulen, rechter,

in tegenwoordigheid van W.H. Ng en R. Claessens, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 december 2023.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.