Aan zijn verzoek heeft werknemer het navolgende ten grondslag gelegd. Nu werkgever geen toestemming heeft verkregen van het UWV om de arbeidsovereenkomst op te mogen zeggen, heeft zij daarmee in strijd met artikel 7:671 lid 1 BW gehandeld. Werknemer verzoekt om te verklaren voor recht dat het ontslag niet rechtsgeldig is gegeven.
Werknemer berust in de opzegging en maakt naast de transitievergoeding, aanspraak op een billijke vergoeding. Aangezien de opzegging niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door de werknemer, is de werkgever een transitievergoeding verschuldigd. Bij de berekening van de hoogte van de transitievergoeding dient rekening te worden gehouden met de opzegtermijn van twee maanden en de aanzegtermijn. Voorts heeft werkgever ernstig verwijtbaar gehandeld door werknemer zonder instemming of toestemming te ontslaan. Het onrechtmatig gegeven ontslag is voldoende voor toekenning van een billijke vergoeding. Ook heeft werkgever de indruk gewekt een regeling te willen treffen, maar hieraan geen uitvoering gegeven. Bij de berekening van de hoogte van de billijke vergoeding van € 16.241,00 is onder andere uitgegaan van een inkomensverlies van 6 maanden, zijnde een bedrag van € 10.000,00 en verschil inkomen met WW-uitkering, zijnde een bedrag van € 4.492,27.
Voorts verzoekt werknemer om vernietiging van het concurrentiebeding en/of relatiebeding dan wel beperking van de werking of een schadevergoeding ter hoogte van € 1.749,04, aangezien werknemer onbillijk wordt benadeeld. Door het ernstig verwijtbaar handelen van werkgever, kan werkgever geen rechten meer ontlenen aan het concurrentiebeding.
Daarnaast maakt werknemer aanspraak op een aantal nevenvorderingen, een bedrag van € 5.590,36 bruto aan bovenwettelijke vakantiedagen, de wettelijke verhoging, rente en (proces)kosten.