Verzoek tot billijke vergoeding na einde van rechtswege arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Onvoldoende onderbouwd dat causaal verband bestaat tussen het niet voorzetten van de arbeidsovereenkomst en het door werknemer gestelde ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Verzoek afgewezen.
het verzoekschrift van 2 januari 2024 met producties genummerd 1 t/m 9;
-
het verweerschrift met producties genummerd 1 t/m 15, binnengekomen op de griffie op 19 februari 2024;
-
de nader ingebrachte productie 10 van de zijde van [verzoeker], binnengekomen op de griffie op 27 februari 2024;
-
de op de zitting overhandigde pleitaantekening van de zijde van [verzoeker];
-
de op de zitting overhandigde pleitaantekeningen van de zijde van Refuels.
1.2.
Op 29 februari 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. Op deze zitting is [verzoeker] verschenen, bijgestaan door mr. N.M. Fakiri. Aan de zijde van Refuels zijn verschenen [naam 1] en [naam 2], bijgestaan door mr. A. Kornaat en mr. R.C. Sies. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Vervolgens is beschikking bepaald op vandaag.
2 De feiten
Als niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken staan in deze procedure de volgende feiten vast:
2.1.
[verzoeker] is op 1 november 2021 in dienst getreden bij Refuels op grond van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met een einddatum van 30 september 2022. Vervolgens is tussen [verzoeker] en Refuels een tweede arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot stand gekomen met een looptijd van 1 oktober 2022 tot en met 30 september 2023. [verzoeker] was werkzaam in de functie van businessanalist, tegen een bruto maandsalaris van € 2.970,- exclusief 8 procent vakantietoeslag op basis van een 32-urige werkweek. [verzoeker] voerde zijn werkzaamheden uit in Den Haag.
2.2.
Refuels houdt zich voor commerciële doeleinde bezig met de inkoop en distributie van hernieuwbare brandstoffen.
2.3.
Onderdeel van het takenpakket van [verzoeker] als businessanalist was het dagelijks aanleveren van analyses van de markten die relevant zijn voor de bedrijfsvoering van Refuels. Omstreeks februari 2023 heeft [verzoeker] bij zijn (destijds) leidinggevende [naam 2] (hierna: [naam 2]) aangegeven dat hij binnen Refuels andere werkzaamheden zou willen uitvoeren dan het aanleveren van deze dagelijkse analyses.
2.4.
Op 13, 21 en 30 maart 2023 hebben gesprekken plaatsgevonden tussen [naam 2] en [verzoeker] over de functie en het takenpakket van [verzoeker]. Deze gesprekken zijn verlopen in gespannen sfeer, waardoor de onderlinge verhoudingen tussen [naam 2] en [verzoeker] bekoeld zijn geraakt.
2.5.
Vanaf april 2023 heeft [naam 1] (hierna: [naam 1]) de leidinggevende taken van [naam 2] overgenomen. Op 25 mei 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [naam 1] en [verzoeker] over de tussen [naam 2] en [verzoeker] ontstane spanningen.
2.6.
Op 21 en 22 juni 2023 heeft Whatsappcorrespondentie plaatsgevonden tussen [naam 2] en [verzoeker] (productie 7 van de zijde van Refuels). In die correspondentie is te lezen dat [naam 2] aan [verzoeker] aanbiedt om samen in gesprek te treden over een herstel van de onderlinge verhoudingen en over het naleven van bepaalde basale fatsoensnormen tegenover elkaar. Door [verzoeker] wordt afwijzend op dit aanbod gereageerd.
2.7.
Op 5 juli 2023 heeft een teamoverleg plaatsgevonden, waarbij onder andere [naam 1] en [verzoeker] aanwezig waren. Tijdens dit overleg is door werknemer [naam 3] en [verzoeker] aangekaart dat volgens hen werknemers binnen Refuels zich niet vrij zouden voelen om kritiek bespreekbaar te maken.
2.8.
Op 13 juli 2023 heeft opnieuw een gesprek plaatsgevonden tussen [naam 1] en [verzoeker]. In dit gesprek heeft [naam 1] aan [verzoeker] medegedeeld dat hij tot het einde van zijn dienstverband op 30 september 2023 zou worden vrijgesteld van al zijn werkzaamheden, dat hij niet meer naar kantoor zou hoeven komen en dat hij zijn werklaptop moest inleveren. Bij e-mail van 14 juli 2023 (productie 8 van de zijde van Refuels) heeft [naam 1] de inhoud van dit gesprek schriftelijk aan [verzoeker] bevestigd en daarbij tevens aangegeven dat de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] na het einde van rechtswege daarvan op 30 september 2023 niet zou worden verlengd.
2.9.
Op 17 juli 2023 heeft [verzoeker] zich bij Refuels ziekgemeld.
2.10.
Op 1 september 2023 heeft de bedrijfsarts van Refuels vastgesteld dat bij [verzoeker] sprake was van een deels werkgerelateerde arbeidsongeschiktheid. De bedrijfsarts heeft geadviseerd daarvoor mediation in te zetten. Vervolgens is op 11 september 2023 door Refuels een mediator ingeschakeld. Op 29 september 2023 stond een eerste mediationgesprek tussen [naam 1] en [verzoeker] ingepland, maar dat gesprek heeft vanwege verhindering van [naam 1] niet plaats gevonden. Daarna is geen nieuw mediationgesprek meer ingepland, omdat [verzoeker] inmiddels al uit dienst was.
3 Het verzoek, de grondslag en het verweer
3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Refuels te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 90.831,52 bruto, met veroordeling van Refuels in de kosten van deze procedure, inclusief de wettelijke rente over de proceskosten indien deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis zijn voldaan.
3.2.
[verzoeker] legt – kort samengevat – aan zijn verzoek ten grondslag dat het niet voortzetten van zijn arbeidsovereenkomst na het einde van rechtswege daarvan het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van Refuels. Dit ernstig verwijtbaar handelen is erin gelegen dat door de leidinggevenden [naam 2] en [naam 1] meerdere malen is geschreeuwd tegen [verzoeker] en hij door hen is gekleineerd en gepest. Refuels heeft nagelaten om de klachten van [verzoeker] daarover serieus te nemen en heeft nagelaten om een actief beleid te voeren ter voorkoming van agressief en ongewenst gedrag op de werkvloer. Verder is Refuels haar re-integratieverplichtingen jegens [verzoeker] niet nagekomen door niet (tijdig) mediation in te schakelen om de werkgerelateerde arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] weg te nemen. Nu het niet voorzetten van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] het gevolg is van dit ernstig verwijtbaar handelen van Refuels, moet een billijke vergoeding aan [verzoeker] worden toegekend. Een billijke vergoeding van € 90.831,52 bruto is op zijn plaats, omdat de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] bij verlenging zou zijn voortgezet voor onbepaalde tijd, zodat aannemelijk is dat [verzoeker] nog minimaal zeven jaar bij Refuels in dienst zou zijn geweest. Bovendien heeft [verzoeker] zelf zijn re-integratie moeten bekostigen.
3.3.
Refuels voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten. Op het verweer van Refuels wordt – voor zover relevant – in de beoordeling nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
[verzoeker] stelt zich op het standpunt dat zijn verzoek een wettelijke grondslag vindt in artikel 7:681 BW. Uit de stellingen van [verzoeker] leidt de kantonrechter echter af dat hij eigenlijk bedoeld heeft een beroep te doen op het bepaalde in artikel 7:673 lid 9 sub a BW. Volgens dat artikel kan de kantonrechter aan de werknemer ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toekennen, indien het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst na een einde van rechtswege het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever is alleen sprake in het uitzonderlijke geval dat de werkgever de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst in ernstige mate schendt. Voor toekenning van de billijke vergoeding is verder vereist dat een causaal verband bestaat tussen het ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever en het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Dat draagt met zich mee dat (op zijn minst) moet kunnen worden vastgesteld dat zonder dit ernstig verwijtbaar handelen de arbeidsovereenkomst na het einde van rechtswege daarvan wél zou zijn voortgezet.
4.2.
Het verzoek van [verzoeker] wordt afgewezen, omdat – wat ook van de mogelijke verwijtbaarheid van het handelen van Refuels en de ernst daarvan zij – door [verzoeker] onvoldoende is onderbouwd dat enig causaal verband bestaat tussen het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst en het door hem gestelde ernstig verwijtbaar handelen van Refuels. Refuels heeft het bestaan van dit causaal verband voldoende gemotiveerd betwist door aan te voeren dat de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] niet is voortgezet omdat aan Refuels is gebleken dat [verzoeker] niet goed past binnen de organisatie. Dit standpunt van Refuels vindt steun in het onweersproken feit dat [verzoeker] zelf bij zijn leidinggevende [naam 2] heeft aangegeven dat hij niet (langer) tevreden was over zijn functie binnen de onderneming van Refuels en het daarbij behorende takenpakket. [naam 2] heeft toen afwijzend gereageerd op het verzoek van [verzoeker] om aan hem een ander takenpakket toe te wijzen, waarna hierover tussen [verzoeker] en [naam 2] een langlopende discussie is ontstaan. Tussen partijen is niet in geschil dat die discussie tussen [verzoeker], [naam 2] en (later) [naam 1] op verschillende momenten in gespannen sfeer en op verhitte wijze is verlopen. Het had echter op de weg van [verzoeker] gelegen om in deze procedure verder te onderbouwen dat niet de inhoud van de discussie, namelijk de bij [verzoeker] heersende onvrede over zijn functie en zijn weigerachtigheid om nog langer dezelfde taken te blijven uitvoeren, maar de (volgens [verzoeker] ernstig verwijtbare) wijze waarop die discussie is verlopen tot het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst heeft geleid. [verzoeker] is er niet in geslaagd dit voldoende te onderbouwen. Ook is niet gebleken dat de door [verzoeker] gestelde schending van de re-integratieverplichtingen door Refuels tot het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst heeft geleid. Dat is immers ook logischerwijs onmogelijk, nu de ziekmelding van [verzoeker] dateert van ná de aanzegging dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden voortgezet.
4.3.
Gelet op het voorgaande is geenszins komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en Refuels wél zou zijn voortgezet als het door [verzoeker] gestelde ernstig verwijtbaar handelen niet had plaatsgevonden. De billijke vergoeding moet alleen al om die reden worden afgewezen.
4.4.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat voor zover het voorgaande al anders zou zijn, het door [verzoeker] gestelde handelen van Refuels ook niet als ernstig verwijtbaar kan worden aangemerkt. Dat de leidinggevenden van [verzoeker] tegen hem zouden hebben geschreeuwd is hoogstens verwijtbaar, maar in ieder geval niet ernstig verwijtbaar, gelet op de omstandigheid dat het [verzoeker] zelf is geweest die de discussie met zijn leidinggevenden heeft opgezocht door een weigerachtige houding aan te nemen in de uitvoering van zijn taken. Ook op dat punt slaagt de vordering daarom niet.
4.5.
[verzoeker] krijgt in deze procedure ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten kosten worden tot op heden aan de zijde van Refuels begroot op € 949,-, bestaand uit € 814,- als het aan de gemachtigde van Refuels toekomende salaris en € 135,- nakosten, te vermeerderen met de kosten van betekening van dit vonnis indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe is betaald.
5 De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Refuels vastgesteld op € 949,-, te vermeerderen met de kosten van betekening van dit vonnis indien de proceskosten niet binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe zijn betaald;
5.3.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. O. van der Burg en uitgesproken ter openbare zitting van 28 maart 2024.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: