Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBDHA:2024:23429

Rechtbank Den Haag
19-09-2024
28-04-2025
11023396 EJ VERZ 24-81488
Civiel recht
Eerste aanleg - enkelvoudig,Beschikking

In deze zaak staat de vraag centraal hoe in het beëindigde dienstverband tussen partijen moet worden afgerekend. De kantonrechter oordeelt dat Postbedrijf Holland West het achterstallige loon inclusief vakantiegeld tot einde dienstverband, de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, de wettelijke rente en de transitievergoeding aan [verzoeker] moet betalen. De vorderingen van [verzoeker] betreffende de reiskosten uit de cao en de aanzegvergoeding worden afgewezen.

Rechtspraak.nl
VAAN-AR-Updates.nl 2025-0540
AR-Updates.nl 2025-0540

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Gouda

SM / C

Zaaknummer: 11023396 EJ VERZ 24-81488

Datum: 19 september 2024

Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekende partij in de zaak van het verzoek,

verwerende partij in de zaak van het (voorwaardelijk) tegenverzoek,

hierna te noemen: [verzoeker] ,

gemachtigde: mr. T. Ecevit-Yegen,

(toevoeging verleend d.d. 26 maart 2024 met het kenmerk: 3MI2969),

tegen

[verweerder] , h.o.d.n. [bedrijf],

statutair gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,

verwerende partij in de zaak van het verzoek,

verzoekende partij in de zaak van het (voorwaardelijk) tegenverzoek,

hierna te noemen: [bedrijf] ,

gemachtigde: mr. M.E. Muller.

1 Het procesverloop

in de zaak van het verzoek en het (voorwaardelijk) tegenverzoek

1.1.

[verzoeker] heeft een verzoek gedaan, na wijzing en vermeerdering van zijn verzoek om [bedrijf] te veroordelen tot betaling van € 12.978,58 aan achterstallig loon, te vermeerderen met een transitievergoeding en een aanzegvergoeding. [bedrijf] heeft een verweerschrift ingediend en een tegenverzoek gedaan tot (voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

1.2.

Op 2 mei 2024 heeft een zitting plaatsgevonden, waarbij dit verzoek gezamenlijk is behandeld met de procedure bekend onder zaaknummer 11023678 EJ VERZ 24-81491. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting hebben partijen bij e-mails van 30 april 2024 en 1 mei 2024 nog nadere stukken toegezonden. Na de mondelinge behandeling zijn partijen nog in de gelegenheid gesteld om een nadere akte te nemen, die op 30 mei 2024 en 28 juni 2028 zijn genomen. Vervolgens is uitspraak van deze beschikking ambtshalve bepaald op heden.

2 De feiten

in de zaak van het verzoek en het (voorwaardelijk) tegenverzoek

2.1.

[verzoeker] , geboren [geboortedag] 2002, is op 6 november 2023 in dienst getreden bij [bedrijf] . De laatste functie die [verzoeker] vervulde, is die van postsorteerder/fietskoerier, met een salaris van € 1.723,80 bruto.

2.2.

Op 31 januari 2024 is [verzoeker] door [bedrijf] op staande voet ontslagen. In haar brief schrijft [bedrijf] aan [verzoeker] het volgende:
“Met deze brief wil ik je laten weten dat we per 1-2-2024 het contract ontbinden.

We hebben meerdere gesprekken gehad en veranderingen van werkzaamheden geprobeerd om te zorgen dat er verbetering kwam. Helaas is dit niet gelukt.

Ook zijn er gesprekken gepland geweest waarbij je zonder ons te informeren niet kwam opdagen.

Het is voor ons niet meer mogelijk om samen te werken omdat er een verstoorde werksituatie is ontstaan. En per 1-2-2024 scheiden dan ook onze wegen. (…)”

2.3.

Bij aangetekend schrijven van 4 maart 2024 bericht de gemachtigde van [verzoeker] aan [bedrijf] onder andere het volgende:
“(…)Cliënt is sinds 6 november 2023 werkzaam bij [bedrijf] , op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot en met 22 april 2024. Uiteraard is cliënt conform de arbeidsovereenkomst ook beschikbaar voor werk. Tot op heden heeft cliënt echter nog nooit een maandsalaris van [bedrijf] ontvangen. Zoals ook blijkt uit de bankafschriften van cliënt heeft hij slechts middels verschillende betalingen van voorschotten en reiskostenvergoeding, een bedrag van € 1.125,00 ontvangen. Dit is aanzienlijk minder dan het maandsalaris waar cliënt recht op heeft. (…)

Uitgaande van het minimumuurloon x de overeengekomen arbeidsomvang (30 uur per week) komt dit neer op een achterstallig loon, berekend tot en met februari 2024 (exclusief vakantiegeld en toeslagen) van:
(…)

Totaal achterstallige loon tot op heden (exclusief vakantiegeld en toeslagen): € 6.369,60 (…)

2.4.

Bij e-mail van 12 maart 2024 bericht de gemachtigde van [verzoeker] aan [bedrijf] het volgende:
“(…) Naar aanleiding van uw e-mail van 8 maart jl. en ons telefonisch gesprek van vanochtend, waarin duidelijk werd dat u niet van plan bent om het volledige achterstallige loon van onze cliënt, de heer [verzoeker] , tijdig te voldoen, zijn wij genoodzaakt u schriftelijk te informeren over de vervolgstappen die onze cliënt zal ondernemen.

Ondanks herhaalde inspanningen van onze kant om dit geschil op te lossen, is tot op heden geen bevredigende oplossing geboden. Als gevolg van de aanhoudende achterstallige loonbetalingen heeft cliënt besloten zijn werkzaamheden per vandaag, 12 maart 2024, op te schorten totdat het volledige bedrag aan achterstallig loon is voldaan. (…)

Wij begrijpen dat het opschorten van werkzaamheden een serieuze stap is, maar het is een noodzakelijke reactie op de buitensporige vertraging in loonbetalingen. Wij verzoeken u vriendelijk om onmiddellijke actie te ondernemen en het volledige bedrag aan achterstallig loon, inclusief de bijbehorende loonspecificaties, over te maken naar het rekeningnummer van cliënt. (…)”

2.5.

In reactie op het mailbericht van 12 maart 2024, bericht [bedrijf] diezelfde dag aan de gemachtigde van [verzoeker] onder meer:
“(…) Ik zal bij deze de loonstroken van beide heren [verzoeker] toevoegen. Er is gevraagd voor een mail adres om ze toe te sturen maar kreeg geen gehoor van ze. Zoals gezegd zijn deze van de maand november, december en januari.

In ons telefoongesprek vanochtend waren we het erover eens dat ze de maand februari niet gewerkt hadden en dus ook niets krijgen. Daarom verbaasd me deze mail nogal! Gisteren stuurt u dat ik tot en met donderdag de tijd heb en nog geen 24 uur later stoppen ze beide met werken tot het salaris er is?!

Gisteren waren ze weer begonnen maar wel meteen met verschillende problemen, ook meldde ze gisteren al aan me bedrijfsleider al dat ze vandaag niet meer zouden komen opdagen. Ik heb dan ook het gevoel alsof het eenrichtingsverkeer is en dat vind ik zeer vervelend. Het bedrijf heeft nogal te leiden dat hun elke keer beloven te komen dan uiteindelijk niet komen. Maar ik moet wel alles netjes nakomen. Ik zou dan ook graag op normale manier eruit komen samen, want dit werkt voor helemaal niemand in het voordeel. (…)

Dus ik stel voor dat hun weer komen werken morgen 13 maart en ik er alles aan doe zo snel mogelijk alles in te lopen qua salaris. Ik wil hierin ook wel zeggen dat dit altijd me intentie is geweest. Maar wel de gewerkte maanden, en niet over februari waarin niets is gewerkt. (…)

2.6.

Bij brief van 11 april 2024 heeft [bedrijf] aan [verzoeker] het volgende bericht:

“Met deze brief wil ik je laten weten dat als het contract op staande voet geen stand houd, dat het contract niet verlengd wordt en eindigt per 22-4-2024. (…)”

2.7.

[bedrijf] heeft tot en met 30 mei 2024 een totaalbedrag van € 2.014,97 aan [verzoeker] voldaan.

3 Het verzoek

3.1.

[verzoeker] verzoekt de kantonrechter – na wijziging en vermeerdering van zijn verzoek – om [bedrijf] te veroordelen, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, tot:
a. primair: betaling van het achterstallige loon ter hoogte van € 9.537,17, vermeerderd met het vakantiegeld en de uitbetaling van de vakantiedagen, tot een totaalbedrag van € 12.978,58;

b. subsidiair: betaling van het bedrag onder a. genoemd minus de reeds gedane uitbetalingen;

c. betaling van de transitievergoeding ter hoogte van € 272,75;

d. betaling van de aanzegvergoeding gelijk aan één maand salaris ter hoogte van € 1.725,10;

e. verstrekking van deugdelijke gecorrigeerde bruto/netto specificaties (waaronder opgebouwde vakantiegeld, vakantiedagen, transitievergoeding, aanzegvergoeding en alle overige vergoedingen (reiskostenvergoeding), waar [verzoeker] conform contract recht op heeft) uit te voeren, op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [bedrijf] in gebreke blijft aan deze beschikking te voldoen, met een maximum van € 5.000,00;

f. betaling van de wettelijke verhoging over de sub a dan wel b genoemde bedragen;

g. betaling van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;

h. betaling van de proceskosten, waaronder de eigen bijdrage van het griffierecht € 165,00 en de deurwaarderskosten.

3.2.

Aan dit verzoek legt de [verzoeker] , naast voormelde feiten, ten grondslag dat het gegeven ontslag op staande voet geen stand houdt, waardoor de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 22 april 2024 rechtsgeldig is geëindigd. Uit hoofde van die arbeidsovereenkomst heeft [verzoeker] recht op loon. [bedrijf] heeft na 31 januari 2024 geen volledig loon meer betaald, waardoor [verzoeker] aanspraak maakt op het achterstallige loon, te vermeerderen met de vakantietoeslag en niet genoten vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente over de te laat betaalde salarisbetalingen, met afgifte van deugdelijke netto-/bruto specificaties op straffe van een dwangsom.

Op grond van artikel 39a van de van toepassing zijnde cao heeft [verzoeker] ook recht op een reiskostenvergoeding van € 210,00 per maand. Daarnaast heeft [verzoeker] verzocht om [bedrijf] te veroordelen tot betaling van een aanzegvergoeding ex artikel 7:668 BW gelijk aan één maand salaris nu [bedrijf] niet tijdig het einde van het dienstverband heeft aangezegd en stelt [verzoeker] verder dat [bedrijf] op grond van artikel 7:673 lid 1 BW een transitievergoeding verschuldigd is.

4 Het verweer en het (voorwaardelijk) tegenverzoek

4.1.

[bedrijf] verweert zich tegen het verzoek. Zij voert aan – samengevat – dat kort na aanvang van de arbeidsovereenkomst al problemen ontstaan. [verzoeker] verschijnt diverse keren te laat of niet op werk. Op 20 december 2023 wordt nadat hij weer te laat verschijnt, een waarschuwing aan [verzoeker] gegeven. Vervolgens verschijnt [verzoeker] op 22 en 29 december 2023 weer te laat op werk, waarna er op 8 januari 2024 een gesprek wordt gepland. [verzoeker] verschijnt vervolgens niet op die afspraak en geeft hij aan niet meer te verschijnen. [bedrijf] heeft het ontslag per eind januari 2024 schriftelijk bevestigd.

Vanaf 8 januari 2024 verschijnt [verzoeker] ook niet meer op werk. Na een mailwisseling met de gemachtigde van [verzoeker] , kon [verzoeker] zijn werkzaamheden weer hervatten. Op 11 maart 2024 heeft [verzoeker] zijn werkzaamheden weer aangevangen, waarop hij slapend werd aangetroffen. Sindsdien heeft [verzoeker] geen werkzaamheden meer verricht.

Er is geen sprake van een ontslag op staande voet, aangezien [verzoeker] zijn werkzaamheden in maart weer heeft aangevangen. Slechts de uren die in maart zijn gewerkt dienen nog uitbetaald te worden, eventueel verhoogd met het vakantiegeld en niet genoten vakantie-uren, aangezien de overeenkomst op 22 april 2024 van rechtswege is geëindigd.

Gelet op het voorgaande dienen de overige verzoeken te worden afgewezen.

4.2.

In de zaak van het voorwaardelijk tegenverzoek wordt door [bedrijf] verzocht de arbeidsovereenkomst, voor zover deze niet rechtsgeldig zou zijn geëindigd, per 12 maart 2024 te ontbinden zonder toekenning van enige vergoeding, wegens een zeer verstoorde arbeidsrelatie, met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van de procedure.

5 De beoordeling

in de zaak van het verzoek

5.1.

Vast staat in deze procedure dat het gegeven ontslag op staande voet geen stand houdt en dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege is geëindigd per 22 april 2024. De vraag die partijen verdeeld houdt is hoe het beëindigde dienstverband tussen partijen moet worden afgerekend.

Loon

5.2.

Niet ter discussie is dat er tussen partijen sprake was van een arbeidsovereenkomst voor de duur van 30 uur per week. Dit wordt als uitgangspunt genomen. Het ligt op de weg van [bedrijf] om aan te tonen dat het voor risico van [verzoeker] komt als er niet wordt gewerkt, waardoor [bedrijf] geen loon meer is verschuldigd. In artikel 7:628 lid 1 BW is immers bepaald: “de werknemer behoudt het recht op het naar tijdruimte vastgestelde loon indien hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen.” De hoofdregel luidt dan ook dat de werkgever verplicht is loon te voldoen en hij komt daar slechts onderuit als hij kan bewijzen dat het niet verrichten van arbeid voor rekening van de werknemer behoort te komen. Door [bedrijf] is hiertoe slechts aangevoerd dat zij geen loon meer is verschuldigd aan [verzoeker] op grond van het gesprek tussen partijen op 8 januari 2024, waarbij is medegedeeld dat [verzoeker] geen werkzaamheden meer hoeft te verrichten. Toen [verzoeker] vervolgens op 4 maart 2024 weer zijn werkzaamheden kon hervatten, is hier onvoldoende gehoor aangegeven. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn deze omstandigheden te algemeen geformuleerd en onvoldoende om te rechtvaardigen dat er geen loon meer is verschuldigd. Niet gebleken is immers dat [verzoeker] deugdelijk is opgeroepen en er sprake is geweest van werkweigering. Dit had wel op de weg van [bedrijf] gelegen om ter onderbouwing van haar verweer dat zij geen loon is verschuldigd over te leggen. Dit brengt met zich mee dat [bedrijf] in beginsel loon aan [verzoeker] is verschuldigd op basis van een dienstverband van 30 uur per week.

5.3.

Door [bedrijf] is voorts aangevoerd dat [verzoeker] ten onrechte op 12 maart 2024 zijn werkzaamheden heeft opgeschort. De kantonrechter gaat hieraan voorbij en overweegt hiertoe het volgende. Vast staat dat er door [bedrijf] te weinig loon is uitbetaald. Diverse keren is door [verzoeker] verzocht om zijn loon, waaraan [bedrijf] - ondanks sommaties daartoe - geen gehoor heeft gegeven. Uit hoofde van de arbeidsovereenkomst is [bedrijf] gehouden loon tijdig te voldoen, tenzij [bedrijf] kan aantonen dat het niet verrichten van arbeid voor rekening van [verzoeker] dient te komen. Zoals hiervoor is overwegen, is hiervan niet gebleken. [verzoeker] mocht dan ook overgegaan tot opschorting van zijn werkzaamheden, nu betaling van zijn loon uitbleef.

5.4.

Gelet op het voorgaande is [bedrijf] aan [verzoeker] het loon inclusief vakantiegeld verschuldigd tot einde dienstverband. De vordering ter hoogte van € 10.300,14 (€ 9.537,17 en € 762,97) zal dan ook in zoverre worden toegewezen. Uit artikel 9 van de arbeidsovereenkomst volgt dat een werknemer op basis van een fulltime dienstverband recht heeft op 22 vakantiedagen. Door partijen is niet gesteld dat er door [verzoeker] vakantiedagen zijn opgenomen. Nu [verzoeker] in dienst was op basis van 30 uur per week heeft hij op jaarbasis recht op 16,5 vakantiedagen. Het dienstverband heeft 5,5 maand geduurd (6 november 2023 – 22 april 2024) en dit leidt ertoe dat [verzoeker] recht heeft op uitbetaling aan 7,56 vakantiedagen x € 56,72 = € 428,95.

5.5.

Samenvattend is [bedrijf] totaal aan loon inclusief vakantietoeslag en vakantiedagen een bedrag van € 10.729,09 aan [verzoeker] verschuldigd. Hierop dient in mindering te strekken de thans door [bedrijf] betaalde bedragen.

De gevorderde wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW en de wettelijke rente zullen ook worden toegewezen zoals hierna vermeld, omdat [bedrijf] te laat heeft betaald, waarbij de wettelijke verhoging zal worden beperkt tot 30%.

Cao en reiskosten

5.6.

Door [verzoeker] is aangevoerd dat de cao Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen 2023 van toepassing is, zodat hij aanspraak kan maken op een reiskostenvergoeding. In artikel 39a onder 4 van die cao is bepaald dat de reiskostenvergoeding alleen wordt betaald voor de dagen dat er daadwerkelijk woon-werkverkeer heeft plaatsgevonden. Nog los van de vraag of [verzoeker] onder de werkingssfeer van de cao valt, heeft [verzoeker] niet onderbouwd dat er daadwerkelijk woon-werkverkeer heeft plaatsgevonden. Zoals hij zelf heeft gesteld, heeft hij immers zijn werkzaamheden opgeschort en is tussen partijen in discussie wanneer hij op werk is verschenen. De kantonrechter zal de vordering als onvoldoende onderbouwd afwijzen.

Aanzegvergoeding

5.7.

Conform het bepaalde in artikel 7:668 lid 2 sub b BW wordt het verzoek om toekenning van een aanzegvergoeding afgewezen. Vaststaat immers dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is aangegaan voor een periode korter dan zes maanden. Het recht om aanspraak te maken op een aanzegvergoeding vervalt hiermee.

Transitievergoeding

5.8.

[verzoeker] heeft ook verzocht om [bedrijf] te veroordelen een transitievergoeding te betalen van € 272,75. Op grond van artikel 7:673 lid 7, onderdeel c, BW is de transitievergoeding niet verschuldigd, indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. De kantonrechter heeft hiervoor overwogen dat het ontslag op staande voet geen stand houdt en dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege is geëindigd. Dat betekent dat [bedrijf] de transitievergoeding verschuldigd is. Over de hoogte van de transitievergoeding is tussen partijen geen geschil, zodat het verzochte bedrag van € 272,75 zal worden toegewezen. Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding worden toegewezen te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 23 mei 2024.

5.9.

Het verzoek om deugdelijke bruto-/netto-loonspecificaties is, gelet op al het voorgaande, toewijsbaar. De kantonrechter ziet geen aanleiding voor toekenning van een dwangsom en zal dit deel afwijzen.

De proceskosten

5.10.

De proceskosten komen voor rekening van [bedrijf] , omdat zij ongelijk krijgt. Voor toekenning van een reële proceskostenvergoeding, waaronder de eigen bijdrage voor de verkregen toevoeging, is geen grond. Van bijzondere omstandigheden zoals misbruik van het procesrecht, wat een toekenning van een reële proceskostenvergoeding rechtvaardigt, is niet gebleken.

in de zaak van het (voorwaardelijk) tegenverzoek

5.11.

Nu vast is komen te staan dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege is beëindigd, is de voorwaarde waaronder [bedrijf] haar verzoek heeft gedaan niet vervuld. Het tegenverzoek behoeft daarom geen nadere beoordeling.

6 De beslissing

De kantonrechter:

in de zaak van het verzoek

6.1.

veroordeelt [bedrijf] tot betaling aan [verzoeker] van € 10.729,09 aan loon inclusief vakantietoeslag en vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging met een maximum van 30%, en te vermeerderen met de wettelijke rente over € 10.729,09 vanaf de datum van deze beschikking tot aan de dag van de gehele betaling, waarop in mindering dient te strekken de thans door [bedrijf] betaalde bedragen;

6.2.

veroordeelt [bedrijf] om aan [verzoeker] een transitievergoeding te betalen van € 272,75, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 23 mei 2024 tot aan de dag van de gehele betaling;

6.3.

veroordeelt [bedrijf] om aan [verzoeker] binnen veertien dagen na betaling van hetgeen onder 6.1. en 6.2., een deugdelijke netto-/bruto specificatie af te geven;

6.4.

veroordeelt [bedrijf] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op € 901,00, te weten:

griffierecht € 87,00,

salaris gemachtigde € 814,00,

een en ander onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde btw;

6.5.

wijst af het meer of anders verzochte;

6.6.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. P.M. Frinking en uitgesproken ter openbare zitting van 19 september 2024.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.