Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBDHA:2024:23437

Rechtbank Den Haag
19-09-2024
29-04-2025
11222140 EJ VERZ 24-82986
Arbeidsrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig,Beschikking

In deze zaak staat de vraag centraal of het gegeven ontslag op staande voet stand houdt. Er is sprake van een dringende reden, aangezien werknemer een vals proces-verbaal heeft opgesteld. Ook is sprake van onverwijldheid. Werkgever is, na voortvarend onderzoek te hebben verricht, ook voortvarend overgegaan tot het ontslag op staande voet. De kantonrechter oordeelt dat het ontslag op staande voet standhoudt.

Rechtspraak.nl
VAAN-AR-Updates.nl 2025-0530
AR-Updates.nl 2025-0530

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Gouda

SM / C

Zaaknummer: 11222140 EJ VERZ 24-82986

Datum: 19 september 2024

Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

[partij A] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekende partij in het verzoek, verwerende partij in het tegenverzoek,

hierna te noemen: [partij A] ,

gemachtigde: mr. T.E. Houkes,

(toevoeging verleend d.d. 29 mei 2024 met het kenmerk: 3MK0828),

tegen

de Publiekrechtelijke Rechtspersoon de Gemeente Gouda,

gevestigd en kantoorhoudende te Gouda,

verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het tegenverzoek,

hierna te noemen: de gemeente,

vertegenwoordigd door: drs. [naam 4] ,

gemachtigde: mr. B. Post.

1 Het procesverloop

1.1.

[partij A] heeft een verzoek gedaan om ten laste van de gemeente een billijke vergoeding toe te kennen. De gemeente heeft een verweerschrift ingediend.

1.2.

Op 22 augustus 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Namens partijen zijn pleitaantekeningen overgelegd, welke aan het griffiedossier zijn toegevoegd. Voorafgaand aan de zitting hebben [partij A] en de gemeente bij e-mails van 15 augustus 2024 en 13 augustus 2024 nog stukken toegezonden.

2 De feiten

2.1.

[partij A] , geboren op [geboortedatum] 1997, is op 15 februari 2023 in dienst getreden bij de gemeente. De laatste functie die [partij A] vervulde, is die van Medewerker handhaving III bij de afdeling Stadstoezicht, met een salaris van € 2.870,00 exclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering.

2.2.

Op 21 mei 2024 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [partij A] , [naam 1] (afdelingshoofd Stadstoezicht) en [naam 2] (HR Adviseur). Van dit gesprek is een verslag opgemaakt, waarin onder meer is opgenomen:

“(…)

Het afdelingshoofd vraagt om terug te gaan naar het moment van fouillering om de identiteit te kunnen vaststellen. “Wie heeft de fouillering uitgevoerd?” “Dat heb ik gedaan.” Aldus [partij A] . Het afdelingshoofd zegt hierop: “Ik heb aan het begin van dit overleg gezegd dat ik wil dat je eerlijk tegen me bent.” [partij A] geeft opnieuw aan dat hij degene is die de fouillering heeft gedaan. Het afdelingshoofd geeft hierop aan dat dit niet klopt, waarop [partij A] toegeeft dat [naam 3] heeft gefouilleerd en niet hijzelf [partij A] geeft aan dat hij wel degene is geweest die de persoon uiteindelijk geboeid heeft.

Op de vraag waarom [partij A] heeft gelogen over wie de fouillering heeft uitgevoerd geeft hij in eerste instantie aan dit niet te weten. “Ik zal vol adrenaline en ik ben ontzettend dom geweest.”

Het afdelingshoofd vraagt hoe het vervolgens komt dat in het PV van [partij A] en van [naam 3] staat dat de fouillering door [partij A] is uitgevoerd. [partij A] vertelt dat hij tijdens het schrijven van het PV besefte dat [naam 3] niet had mogen fouilleren omdat hij hier niet toe bevoegd is en dit bij [naam 3] heeft aangegeven. Hierna heeft [naam 3] voorgesteld om dan op te schrijven dat [partij A] de fouillering heeft gedaan. Daar is [partij A] mee akkoord gegaan en hij heeft dit ook in zijn eigen PV opgeschreven. (…)”

2.3.

Tijdens een gesprek op 22 mei 2024 met drs. [naam 4] , algemeen directeur van de gemeente, is [partij A] op staande voet ontslagen.

2.4.

In de mededelingsbrief van het ontslag op staande voet op 22 mei 2024 aan [partij A] is onder meer bericht:
“(…)

Op zaterdag 18 mei 2024 heeft jouw collega, als buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) van de afdeling stadstoezicht, een identiteitsfouillering op een persoon uitgevoerd zonder de daarvoor benodigde bevoegdheid te hebben. Deze bevoegdheid heeft hij nog niet, omdat hij nog niet het daarvoor vereiste examen met goed gevolg heeft afgerond.

Nadat deze fouillering heeft plaatsgevonden, hebben jij en jouw collega met wie je dienst had de verdachte overgedragen aan de politie. Jullie hebben beiden een proces-verbaal van het incident opgemaakt.

In het proces-verbaal heb je verklaard dat deze fouillering niet door jouw collega, maar door jouzelf zou zijn uitgevoerd. Dit is in strijd met de waarheid en dat hebben wij ook op camerabeelden staan.

Jouw reactie

Op 21 mei 2024, de eerstvolgende werkdag na 18 mei 2024, hebben wij je uitgenodigd voor gesprek op kantoor om de aanleiding die hierboven beschreven staat te bespreken en jouw kant van het verhaal te horen. (…)

Aan het begin van het gesprek heeft jouw afdelingshoofd je op het hart gedrukt om de waarheid te vertellen. Je bent gevraagd naar wat zich op zaterdag 18 mei 2024 had afgespeeld. Je hebt de gebeurtenissen redelijk gedetailleerd beschreven. Wat daarin opviel was dat je zei dat niet jouw collega, maar jijzelf de fouillering had gedaan. Vervolgens vroeg jouw afdelingshoofd hier op door en pas nadat zij nogmaals had benadrukt dat zij een eerlijk antwoord verwachtte, gaf je toe dat niet jij maar jouw collega de identiteitsfouillering had gedaan.

Uit het gesprek blijkt verder dat je hebt overlegd met je collega om het proces-verbaal aan te passen en dat je ervan op de hoogte was dat dit niet was toegestaan. Hiermee heb je bewust een onjuiste voorstelling van zaken gegeven in het proces-verbaal, willens en wetens onjuist gehandeld en aanvankelijk hierover ook onwaar tegenover je afdelingshoofd verklaard. (…)

De in deze brief genoemde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het ontslag op staande voet, vatten we als volgt samen:

  • -

    Het op ambtsbelofte bewust onjuist opmaken van een proces-verbaal;

  • -

    Het over het voorgaande onwaar verklaren tegenover je leidinggevende en daarmee niet-integer handelen.

(…)

Voor ons staat in voldoende mate vast dat jij je hebt schuldig gemaakt aan een misdrijf, waardoor je het vertrouwen van de werkgever onwaardig bent geworden. Vervolgens heb je besloten tegenover je leidinggevende te liegen over de gebeurtenissen van 18 mei 2024, waardoor het vertrouwen nog verder is geschaad. Hiermee handel je in strijd met onze gedragscode en ben je niet integer gebleken. Je hebt hiermee tevens in strijd gehandeld met de verplichtingen die voor jou als ambtenaar gelden en die volgen uit paragraaf 3 van de Ambtenarenwet 2017.

Wij benadrukken nog dat wij in onze belangenafweging uitdrukkelijk rekening hebben gehouden met jouw persoonlijke omstandigheden, waaronder welke financiële gevolgen dit voor jou heeft en welke consequenties hieraan zitten voor jouw verdere loopbaan. Deze afwegingen hebben echter niet tot een andere conclusie dan ontslag op staande voet geleid. (…)”

2.5.

In de bruikleenovereenkomst tussen partijen met betrekking tot een luxe telefoontoestel is onder artikel 8 opgenomen dat:
“Indien de werknemer niet meer werkzaam is voor werkgever, wordt het restant van inhoudingen in een keer ingehouden bij de laatste salarisbetaling. De werknemer heeft de mogelijkheid om de luxe smartphone over te nemen. Als de werknemer hiervoor kiest, wordt tevens het bedrag van € 50,00 ingehouden bij de laatste salarisbetaling.”

3 Het verzoek

3.1.

[partij A] heeft verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om de gemeente te veroordelen tot:

primair

I. betaling aan [partij A] van een bedrag van € 1.617,51 bruto aan transitievergoeding;

II. betaling aan [partij A] van een bedrag van € 6.635,06 bruto aan vergoeding wegens onregelmatige opzegging;

III. betaling aan [partij A] van een bedrag van € 12.929,23 bruto aan billijke vergoeding;

IV. het opstellen en het verstrekken aan [partij A] van een correcte eindafrekening van het dienstverband met uitbetaling van de verlofuren.

subsidiair

V. indien hetgeen onder I tot en met IV wordt afgewezen, betaling aan [partij A] van de wettelijke transitievergoeding van € 1.617,51 bruto;

primair als subsidiair

VI. betaling van de wettelijke rente over alle toegewezen bedragen vanaf de dag dat deze zijn verschuldigd, tot aan de dag der algehele voldoening;

VII. betaling aan [partij A] van een bedrag van € 1.174,48 aan buitengerechtelijke incassokosten;

VIII. betaling van de proceskosten, waaronder de nakosten;

IX. om binnen veertien dagen na deze beschikking schriftelijk een deugdelijke bruto/netto-specificatie te verstrekken aan [partij A] , waarin alle hiervoor verzochte betalingen zijn verwerkt, op straffe van een dwangsom van € 50,00 per dag met een maximum van € 5.000,00.

3.2.

Aan zijn verzoek heeft [partij A] – kort samengevat en voor zover van belang – het navolgende ten grondslag gelegd.

Op 18 mei 2024 heeft [partij A] samen met een collega een man staande gehouden en later aangehouden. Tijdens deze staandehouding heeft zijn collega onbevoegd een identiteitsfouillering uitgevoerd. Diezelfde dag hebben [partij A] en zijn collega een proces-verbaal opgemaakt over de gebeurtenissen en in het proces-verbaal opgenomen dat [partij A] de identiteitsfouillering heeft uitgevoerd. Tijdens een gesprek met [naam 1] en [naam 2] van de gemeente op 21 mei 2024 over de gebeurtenissen op 18 mei 2024, heeft [partij A] zich gerealiseerd dat hij een fout heeft gemaakt en aangegeven dat hij de identiteitsfouillering niet zelf heeft gedaan. Na dit gesprek heeft [partij A] zijn werkzaamheden voortgezet en in die middag is hij plotseling geschorst. De volgende dag is [partij A] wederom uitgenodigd voor een gesprek bij de gemeente en is hij zonder nadere toelichting op staande voet ontslagen. Ook is hem medegedeeld dat er tegen hem aangifte zou worden gedaan. In de bevestigingsbrief van het ontslag op staande voet, is aan [partij A] het verwijt gemaakt van het op ambtsbelofte bewust onjuist opmaken van een proces-verbaal en over het onwaar verklaren tegenover leidinggevende en daarmee niet-integer handelen.

Er is geen sprake van een rechtsgeldig ontslag. Er is immers geen sprake van een onverwijlde mededeling en dringende reden, zodat het ontslag op staande voet vernietigbaar is. Voorts is het ontslag op staande voet geen proportioneel middel, de gemeente had in dit geval voor een minder ingrijpend middel moeten kiezen. [partij A] berust in de beëindiging van het dienstverband, maar maakt wel aanspraak op een billijke vergoeding, bestaande uit: loonschade, gederfde transitievergoeding, pensioenschade en immateriële schade.

4 Het verweer en zelfstandig tegenverzoek

4.1.

De gemeente verweert zich en stelt dat het verzoek om ten laste van haar een billijke vergoeding toe te kennen, dient te worden afgewezen. De gemeente voert daartoe – samengevat – het volgende aan.

4.2.

De arbeidsovereenkomst met [partij A] is per direct opgezegd wegens het (zeer waarschijnlijk) plegen van en (ambts)misdrijf. [partij A] heeft bewust onjuistheden en in strijd met de waarheid een proces-verbaal opgesteld en ondertekend en aan de politie overgedragen. Dit kwalificeert zich als valsheid in geschrift. Daarbij heeft [partij A] tegenover zijn leidinggevende gelogen over de geconstateerde feiten, wat een grove integriteitsschending oplevert. Met beide feiten heeft [partij A] grovelijk zijn verplichtingen veronachtzaamd die de arbeidsovereenkomst hem oplegt en kan van de gemeente niet langer gevergd worden de arbeidsovereenkomst in stand te houden.

Het ontslag op staande voet is onverwijld gegeven en er sprake geweest van een dringende reden, en om die reden is er geen plaats voor enige vergoeding.

4.3.

In haar tegenverzoek verzoekt de gemeente – na wijziging van haar verzoek - om [partij A] te veroordelen tot terugbetaling van het teveel uitbetaalde salaris van € 326,25 netto en betaling van een bedrag van € 50,00 aan kosten voor het niet inleveren van zijn telefoon. Verder dient [partij A] te worden veroordeeld in de proceskosten, waaronder eventuele nakosten.

5 De beoordeling

In het verzoek

5.1.

[partij A] berust in de beëindiging van het dienstverband en verzoekt om aan hem ten laste van de gemeente een billijke vergoeding toe te kennen. Het gaat in deze zaak om de vraag of het gegeven ontslag op staande voet stand houdt.

5.2.

[partij A] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.

5.3.

De kantonrechter neemt tot uitgangspunt dat in zaken die voortvloeien uit de Wet werk en zekerheid (Wwz), zoals deze zaak, het bewijsrecht in beginsel van toepassing is, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. In dit geval verzet de aard van de zaak zich niet tegen toepassing van het bewijsrecht.

Onverwijldheid

5.4.

Op grond van artikel 7:681 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter op grond van een werknemer een billijke vergoeding ten laste van de werkgever toekennen, indien er sprake is van een onterecht gegeven ontslag op staande voet. Ter beoordeling ligt voor of de gemeente [partij A] op 22 mei 2024 op goede gronden staande heeft ontslagen. De kantonrechter overweegt hiertoe het volgende.

5.5.

Conform artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van de reden aan de wederpartij. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van een dringende reden die een beëindiging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt, dienen alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking te worden genomen, zoals de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, de aard van de dienstbetrekking, de duur ervan en de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft vervuld, alsook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die het ontslag op staande voet voor hem zouden hebben.

5.6.

Tussen partijen is allereerst in geschil of het gegeven ontslag op staande voet onverwijld is gegeven. [partij A] heeft hiertoe aangevoerd dat de aanleiding voor het ontslag op staande voet een gebeurtenis betreft die plaatsvond op 18 mei 2024 en dat het ontslag pas op 22 mei 2024 is gegeven, terwijl de beschikbare camerabeelden al door de gemeente waren bekeken. Daarbij heeft dhr. [naam 4] – na een gesprek over de gebeurtenis – aangegeven er nog een nachtje over te slapen. Onder deze omstandigheden kan er niet gesproken worden over een onverwijlde mededeling.

5.7.

In deze kwestie gaat het om een vermoeden van het plegen van een ambtsmisdrijf, waarbij de gemeente aanleiding heeft gezien om eerst nader onderzoek in te stellen om zo een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. Van belang is hierbij dat moet worden beoordeeld of de gemeente voldoende voortvarend onderzoek heeft verricht of laten verrichten, het onderzoek voldoende voortvarend is uitgevoerd en de gemeente na kennisneming van de bevindingen uit het onderzoek voortvarend is overgegaan tot het ontslag op staande voet. De kantonrechter beantwoordt deze vragen bevestigend.

5.8.

Uit de aard van het gesprek op 21 mei 2024 tussen [partij A] en zijn leidinggevende was voldoende duidelijk waarover het gesprek ging en zijn de redenen voor het ontslag aan [partij A] genoemd. Zo blijkt uit het door de gemeente overgelegde gespreksverslag dat er duidelijk en herhaaldelijk wordt gerefereerd naar het incident op 18 mei 2024 en het opgemaakte proces-verbaal. Ten aanzien van het tijdsverloop is naar het oordeel van de kantonrechter een zorgvuldige afweging genomen, mede gelet op de impact die een ontslag op staande voet voor beide partijen heeft en dat het in dit geval gaat om een vermoeden van het plegen van een ambtsmisdrijf. Tijdens de mondelinge behandeling is door dhr. [naam 4] namens de gemeente nader aangevoerd dat hij na het gesprek van 21 mei 2024 (tussen [partij A] en zijn leidinggevende) is ingelicht over het incident en de verklaring die door [partij A] is gegeven. Voordat dhr. [naam 4] , de persoon binnen de gemeente die bevoegd is om het ontslag op staande voet te geven, is overgegaan tot het ontslag heeft hij zich eerst laten informeren door diverse adviseurs over de impact van de gebeurtenis voor zowel [partij A] zelf als voor de gemeente. Mede gelet op de functie van [partij A] als Buitengewoon Opsporingsambtenaar (BOA) en de maatschappelijke gevolgen die dit incident met zich mee kunnen brengen. Gelet op de nadere toelichting die is gegeven, acht de kantonrechter het handelen van de gemeente weloverwogen en is het ontslag onverwijld medegedeeld.

Dringende reden en proportionaliteit

5.9.

Ten aanzien van de dringende reden is de kantonrechter van oordeel dat deze vast staat. Door [partij A] is erkend dat hij een vals proces-verbaal heeft op gemaakt. Zijn beslissing is weloverwogen genomen en tijdens het gesprek waarin [partij A] werd geconfronteerd met de bevindingen vanuit de gemeente, heeft hij hier nogmaals over gelogen. Het opstellen van een proces-verbaal in strijd met de waarheid en hier vervolgens leugenachtig over verklaren, is mede gelet op de functie die [partij A] had, onacceptabel. Nu voldoende is komen vast te staan dat [partij A] zich schuldig heeft gemaakt aan het opstellen van een proces-verbaal in strijd met de waarheid en hij hier vervolgens drie dagen later mee wordt geconfronteerd en leugenachtig verklaart tegenover zijn leidinggevende, heeft hij begrijpelijkerwijze het vertrouwen van de gemeente geschonden. Die handelwijze levert een dringende reden op, die een ontslag op staande voet rechtvaardigt. Van de gemeente kan dan ook niet langer gevergd worden het dienstverband met [partij A] voort te zetten. Gelet op de aard van gedragingen van [partij A] , had de gemeente naar het oordeel van de kantonrechter niet kunnen volstaan met een minder verstrekkende maatregel. Het opmaken en vastleggen van een leugenachtige verklaring in een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal is immers te kwalificeren als een strafbaar feit. Daarnaast bekleedde [partij A] een functie als BOA en heeft hij een ambtsbelofte afgelegd, zodat hij meer dan een gemiddelde burger erop voorzien had moeten zijn dat dergelijke gedragingen ontoelaatbaar zijn, ongeacht de persoonlijke gevolgen die in dit geval een ontslag op staande voet met zich meebrengen. Dat [partij A] voor het incident goed functioneerde maakt dat niet anders.

Vergoedingen en proceskosten

5.10.

Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet op goede gronden is gegeven en van een opzegging in strijd met artikel 7:671 juncto 7:677 lid 1 BW aldus geen sprake is, bestaat voor toekenning van een billijke vergoeding aan [partij A] geen grond.

5.11.

De vaststelling dat het ontslag op staande voet op goede gronden is gegeven, brengt ook met zich dat de gemeente geen opzegtermijn in acht behoefte te nemen. [partij A] kan op grond van artikel 7:672 lid 11 BW geen aanspraak maken op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging.

5.12.

De kantonrechter ziet ook geen reden om de transitievergoeding aan [partij A] toe te kennen met toepassing van artikel 7:673 lid 8 BW, zoals door [partij A] is verzocht. Volgens dit artikel kan de kantonrechter de transitievergoeding in afwijking van artikel 7:673 lid 7, onderdeel c, BW toekennen, indien het niet toekennen ervan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Hetgeen [partij A] heeft aangevoerd is in dit verband onvoldoende om de transitievergoeding toe te kennen. Immers is vast komen te staan dat het handelen van [partij A] als ernstig verwijtbaar is aan te merken, zodat er voor toekenning van een transitievergoeding geen ruimte meer bestaat.

5.13.

[partij A] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente begroot op € 841,00 aan salaris gemachtigde. De proceskosten komen voor rekening van [partij A] , omdat hij ongelijk krijgt.

in de zaak van het tegenverzoek

5.14.

Tussen partijen is niet in geschil dat de gemeente een bedrag van € 326,00 netto te veel aan loon heeft uitbetaald. Daarnaast staat tussen partijen vast dat het dienstverband per 22 mei 2024 is beëindigd. Nu in het verzoek is overwogen dat het gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is en er geen vergoedingen aan [partij A] worden toegekend, is er geen grond voor verrekening en dient [partij A] het teveel betaalde salaris van € 326,00 aan de gemeente terug te betalen.

5.15.

Voorts is niet weersproken dat [partij A] de door de gemeente ter beschikking gestelde telefoon niet heeft ingeleverd, zodat hij ook het bedrag van € 50,00 conform artikel 8 van de bruikleenovereenkomst aan de gemeente is verschuldigd. De verzoeken van de gemeente zullen worden toegewezen zoals verzocht. De gevorderde wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen zoals verzocht.

5.16.

Aangezien het tegenverzoek tijdens de mondelinge behandeling slechts is beperkt tot het bovenstaande en dit nauw samenhangt met het verzoek, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten ten aanzien van het tegenverzoek op nihil te stellen.

6 De beslissing

De kantonrechter:

In het verzoek

6.1.

wijst het verzoek af;

6.2.

veroordeelt [partij A] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de gemeente tot en met vandaag vaststelt op € 814,00 aan salaris gemachtigde, een en ander onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde BTW;

6.3.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

In het tegenverzoek

6.4.

veroordeelt [partij A] om binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking tot betaling aan de gemeente van een bedrag van € 326,00 aan teveel ontvangen salaris en een bedrag van € 50,00 aan telefoonvergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf deze datum tot de dag der algehele voldoening;

6.5.

veroordeelt [partij A] tot betaling van de proceskosten, die aan de zijde van de gemeente worden vastgesteld op nihil;

6.6.

wijst af het meer of anders verzochte;

6.7.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. P.M. Frinking en uitgesproken ter openbare zitting van 19 september 2024.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.