2 De feiten
2.1.
[eiseres] is de weduwe van wijlen [naam 1] (hierna: [naam 1] ). [eiseres] heeft drie kinderen, onder wie [naam 2] . [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn met elkaar gehuwd. [gedaagde 1] is de broer van [naam 1] .
2.2.
Sinds het overlijden van [naam 1] is [eiseres] eigenaar van het perceel [nummer 1] (hierna: Perceel [nummer 1] ) in de gemeente [gemeente] , gelegen ten zuiden van de woningen [adres 2] . Perceel [nummer 1] is bij akte van 27 november 2020 (hierna: de leveringsakte) door [gedaagde 1] c.s. geleverd aan [naam 1] . Bij de verkoop en levering zijn aan Perceel [nummer 1] voorlopige kadastrale grenzen en een voorlopige oppervlakte toegekend.
2.3.
[gedaagde 1] c.s. zijn eigenaar van de naastgelegen percelen [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4] (hierna: de Percelen [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4] ), gelegen aan het adres [adres 1] , waar zich ook de woning van [gedaagde 1] c.s. bevindt.
2.4.
Een uitsnede van de door [gedaagde 1] c.s. overgelegde kadastrale kaart met de daarin een ingetekende (voorlopige) erfgrens tussen de percelen [nummer 1] en [nummer 4] is hierna weergegeven. De [weg] bevindt zich aan de bovenzijde van de kaart.
Afbeelding verwijderd vanwege privacyredenen
2.5.
Op Perceel [nummer 1] staat een (opslag)loods (hierna: de loods). In de loods bevinden zich eigendommen van [eiseres] en zaken die haar zoon [naam 2] gebruikt in zijn onderhoudsbedrijf. De loods (op de kaart: het vierkant op perceel [nummer 1] ) heeft geen eigen toegang tot de openbare weg. Voor het gaan van en naar de [weg] wordt gebruik gemaakt van de percelen [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4] . Daarnaast wordt voor de toegang, het keren en laden- en lossen bij de loods ook gebruik gemaakt van de percelen [nummer 5] en [nummer 6] , die eigendom zijn van niet in dit kort geding betrokken derden.
2.6.
Bij akte van 10 december 2019 is ten behoeve van het voormalig perceel [nummer 7] (op dit moment perceel [nummer 1] en [nummer 4] ) en ten laste van de percelen [nummer 5] en [nummer 6] een erfdienstbaarheid van weg gevestigd.
2.7.
In de leveringsakte is met verwijzing naar de hiervoor vermelde erfdienstbaarheid ten behoeve van Perceel [nummer 1] en ten laste van de Percelen [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4] een (aanvullende) erfdienstbaarheid van weg gevestigd. In de leveringsakte staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“de erfdienstbaarheid om te dulden dat uitsluitend de eigenaar of huurder van het
heersend erf over de dienende erven via uitsluitend de aldaar gelegen weg naar de
[weg] te gaan en omgekeerd, met een (1) bestelbus of auto, met een
gewicht van maximaal drieduizend (3.000) kilogram, onder de bepalingen dat:
1. partijen wensen dat de op het heersend erf aanwezige opslagloods uitsluitend wordt gebruikt voor dit doel, en niet voor andere doeleinden (zoals, maar niet beperkt tot, verkoop van producten aan derden).
Daarom mag dit verkeer uitsluitend plaatsvinden op werkdagen (maandag tot en met vrijdag) overdag, tussen acht uur, dertig minuten en zeventien uur, op zaterdagen overdag van twaalf tot dertien uur (en een of tweemaal per maand en na melding aan de eigenaar van het dienend erf, die dit zal doormelden aan de eigenaar van de percelen [nummer 5] en [nummer 6] ook buiten die tijden) en op zondagen overdag van twaalf tot dertien uur, terwijl (behoudens in geval van een noodsituatie) buiten deze tijdvakken te allen tijde voorafgaande toestemming van de eigenaar van het dienend erf nodig is; gebruik met meerdere bestelbussen of gebruik door andere voertuigen (onder andere vrachtauto's, al dan niet met aanhangers en tractoren), zwaarder dan drieduizend kilogram totaalgewicht zal te allen tijde gelden als een verzwaring van de erfdienstbaarheid en is daarom niet toegestaan zonder toestemming van de eigenaar van het dienend erf;
in aanvulling op- en voor zoveel nodig in afwijking van het vorenstaande geldt:
- het stallen van een camper (maximaal drieduizend kilogram totaalgewicht) in
de loods is toegestaan;
- dat bezoek te voet door de eigenaar of huurder van de loods ook buiten de hiervoor genoemde tijd toegestaan is, mits na voorafgaande melding aan de eigenaar van het dienend erf, die dit zal doormelden aan de eigenaar van de percelen [nummer 5] en [nummer 6] .
2. de eigenaar van het heersend erf niet mag toestaan of gedogen dat derde partijen het dienend erf gebruiken om lopend, fietsend, met meerdere of andere bussen/voertuigen bij de op het heersend erf aanwezige opslagloods te komen;
3. indien de eigenaar van het heersend erf (of de huurder daarvan) door ziekte of andere oorzaak verhinderd is om zelf de loods te bezoeken mag hij – na voorafgaande melding aan de eigenaar van het dienend erf, die dit zal doormelden aan de eigenaar van de percelen [nummer 5] en [nummer 6] - een ander in zijn plaats stellen;
4. de eigenaar van het heersend erf mag op de dienende erven niet parkeren en/of omkeren en mag daar geen voorwerpen plaatsen. In aanvulling op- en in afwijking van het in de vorige volzin bepaalde geldt uitsluitend ten aanzien van dat deel van de dienende erven dat wordt gevormd door perceel [nummer 4] dat daar gedurende de sub 1 genoemde tijden door de eigenaar of huurder van het heersend erf geparkeerd, geladen en gelost mag worden. De eigenaar van het dienend erf moet in de hiervoor sub 1 genoemde tijden het dienend erf vrij houden; het dienend erf moet vrij blijven van palen en andere permanente obstakels die de toegang tot het heersende erf belemmeren. De ter plaatse aanwezige roldeur en toegangshek op de grens tussen de percelen [nummer 1] en [nummer 4] moeten altijd vrijgehouden worden. Eventueel op het dienend erf aanwezig groen moet zodanig tijdig gesnoeid worden dat het de toegang tot het heersend erf niet belemmert.”
2.8.
De voorlopige erfgrens tussen de percelen [nummer 1] en [nummer 4] ligt aan de voet van de loods.
2.9.
Aan de voorzijde de loods is in de richting van perceel [nummer 4] een camera bevestigd. Aan de zijkant van de loods is eveneens een camera bevestigd.
2.10.
In 2023 hebben [gedaagde 1] c.s. op de toegang tot de dienende erven een beweegbaar toegangshek geplaatst. Daarnaast hebben [gedaagde 1] c.s. op het dienend erf (perceel [nummer 3] ) een lantaarnpaal geplaatst. De lantaarn staat in de binnenbocht van de toegangsweg.
2.11.
Een foto van de lantaarnpaal met een door [gedaagde 1] c.s. ingemeten afstand is hierna weergegeven:
2.12.
Tussen 9 juni 2023 en 31 mei 2024 hebben partijen elkaar over en weer sommaties gestuurd. [eiseres] heeft [gedaagde 1] c.s. gesommeerd om de toegangsweg zonder enige beperking te openen en geopend te houden, zodat [eiseres] de loods met een bestelbus met aanhanger kan bereiken. Hierbij heeft [eiseres] zich op het standpunt gesteld dat het toegangshek en de lantaarnpaal een beperking van de erfdienstbaarheid vormen en in strijd zijn met de akte.
Daarnaast heeft [eiseres] de wens uitgesproken om met [gedaagde 1] c.s. in gesprek te gaan over oprekking van de tijden van de erfdienstbaarheid. Op hun beurt hebben [gedaagde 1] c.s. [eiseres] gesommeerd om de camera’s aan de loods te verwijderen en om mee te werken aan het vaststellen van de erfgrens. Verder hebben [gedaagde 1] c.s. zich op het standpunt gesteld dat de voorwaarden van de erfdienstbaarheid inhouden dat er een exclusief gebruiksrecht is voor de eigenaar dan wel de huurder, dat de voorwaarden overigens helder zijn en dat zij niet voornemens zijn die voorwaarden te verruimen.
2.13.
Op 29 april 2024 heeft [gedaagde 1] bij de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP) een (nieuwe) klacht ingediend tegen de door [eiseres] aan de loods bevestigde camera’s. Bij brief van 16 augustus 2024 heeft de Autoriteit Persoonsgegevens aan [gedaagde 1] meegedeeld dat zij een brief heeft verzonden aan [eiseres] met daarin een uitleg van de regels waaraan de camera’s moeten voldoen en dat de AP geen verder onderzoek zal doen naar de klacht.
4 De beoordeling
4.1.
In kort geding kan de rechter in spoedeisende zaken op grond van een voorlopig oordeel over het geschil van partijen een voorlopige voorziening geven. De voorzieningenrechter moet beoordelen of de ingestelde vorderingen in een eventuele bodemprocedure zodanige kans van slagen hebben dat vooruitlopend daarop toewijzing van een voorlopige voorziening gerechtvaardigd is.
4.2.
Aangezien [eiseres] stelt dat zij wordt belemmerd in de uitoefening van de erfdienstbaarheid, heeft zij voldoende spoedeisend belang bij haar vorderingen.
4.3.
Tussen partijen is in geschil wie gebruik mag maken van de erfdienstbaarheid om te komen van en te gaan naar de loods. Daarnaast moet worden beoordeeld of het toegangshek, de lantaarnpaal en de door [gedaagde 1] c.s. geparkeerde auto’s een ontoelaatbare belemmering vormen op de erfdienstbaarheid. Deze kwesties komen hierna aan de orde.
4.4.
Ter zitting heeft [eiseres] verklaard dat zij met haar ruim geformuleerde vorderingen niet beoogt dat de tijdspanne waarbinnen dagelijks gebruik gemaakt van worden van de rechten uit de erfdienstbaarheid, wordt uitgebreid. Die kwestie zal hierna daarom onbesproken blijven.
4.5.
Tussen partijen is de inhoud van de erfdienstbaarheid in geschil. De erfdienstbaarheid is uitvoerig beschreven in de leveringsakte met waarin de voor dit kort geding relevante erfdienstbaarheid is gevestigd. Bij de uitleg van de akte van vestiging van een erfdienstbaarheid komt het aan op de in die akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, die moet worden afgeleid uit de daarin gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. Daarbij wordt rekening gehouden met de behoeften van het heersende erf, de plaatselijke situatie, de plaatselijke gewoonten, de feitelijke wijze van uitoefening na de totstandkoming van de erfdienstbaarheid en de tijd waarin de akte wordt uitgelegd. Daarnaast spelen de beginselen van redelijkheid en billijkheid een rol bij de wijze waarop de erfdienstbaarheid moet of kan worden uitgeoefend. Partijbedoelingen die niet kenbaar zijn uit de openbare registers, doen bij de uitleg van de akte in beginsel niet ter zake.
4.6.
Met de erfdienstbaarheid is beoogd de eigenaar van perceel [nummer 1] het recht te geven met een auto (met aanhanger) over de percelen [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4] te komen van en te gaan naar de openbare weg. Dit gebruik wordt in de akte beperkt voor wat betreft de tijden, de gebruiksdoelen en het gewicht van het voertuig. Daarnaast is het gebruik door derden en het gebruik met meerdere auto’s nadrukkelijk verboden. Gebruik buiten deze beperkingen is onderworpen aan de toestemming van de eigenaar van het dienend erf. Het gebruiksrecht is beperkt tot de “eigenaar of de huurder”. Hoewel het voegwoord “of” een tegenstelling kan inhouden, behoeft dit geen exclusieve uitsluiting te zijn. Dat hier een exclusieve uitsluiting is beoogd, volgt niet uit de verdere bewoordingen van de akte. Een exclusieve uitsluiting zou erop neerkomen dat de eigenaar van het heersend erf in het geval van verhuur niet zonder toestemming van de eigenaar van het dienend erf bij de loods kan komen. Die verregaande beperking is in de akte in redelijkheid niet te lezen. Het feit dat in het derde lid van de bepaling is voorzien in een indeplaatsstelling voor de eigenaar of de huurder, is hierbij niet relevant, omdat hieruit ook niet volgt dat het recht tot gebruikmaking exclusief aan ofwel de eigenaar ofwel de huurder toekomt. Daar komt bij dat in de akte geen rekening is gehouden met de mogelijkheid dat er meerdere eigenaren of huurders zijn. Er is ook daarom geen reden om aan te nemen dat slechts één persoon bij uitsluiting van elk ander gebruik mag maken van de erfdienstbaarheid. Tussen partijen is niet in geschil dat [naam 2] (als huurder) bevoegd is tot het gebruik van de erfdienstbaarheid. Naar voorlopig oordeel is [eiseres] (als eigenaar) daarnaast ook bevoegd om gebruik te maken van de erfdienstbaarheid. [gedaagde 1] c.s. mogen [eiseres] het gebruik dan ook niet ontzeggen. De vordering van [eiseres] is daarom in zoverre toewijsbaar.
4.7.
In de akte is bepaald dat het gebruik van de erfdienstbaarheid met meerdere bestelbussen of het gebruik van andere voertuigen zwaarder dan 3.000 kg niet is toegestaan. Een taalkundige uitleg van deze bepaling brengt mee dat het gebruik van de erfdienstbaarheid door meerdere voertuigen tegelijk of door zwaardere voertuigen wordt uitgesloten. Deze bepaling kan niet zo worden uitgelegd dat het gebruik beperkt moet blijven tot het gebruik door een enkele auto (dus een enkel kenteken). [gedaagde 1] c.s. mogen dus niet op grond van de akte van [eiseres] (of [naam 2] verlangen dat zij uitsluitend met een bepaalde auto van de erfdienstbaarheid gebruik maken. Dit neemt niet weg dat de voorzieningenrechter de wens van [gedaagde 1] c.s. om te kunnen controleren of zich geen vreemden op zijn erf begeven begrijpelijk acht. Om aan deze wens tegemoet te komen, zou [eiseres] (onverplicht) aan [gedaagde 1] c.s. kenbaar kunnen maken met welke auto’s zij en [naam 2] de loods plegen te bezoeken.
Hek
4.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde 1] c.s. als eigenaar van het dienend erf in beginsel bevoegd is zijn erf af te sluiten. Hij dient er dan wel voor te zorgen dat de rechthebbende op de erfdienstbaarheid onbelemmerd toegang houdt tot het dienend erf om de erfdienstbaarheid uit te oefenen. In de regel brengt dit mee dat de eigenaar van het dienend erf de eigenaar van het heersend erf de mogelijkheid biedt zich op elk moment en zonder telkens afhankelijk te zijn van de directe medewerking van de eigenaar van het dienend erf, de toegang tot het erf te verschaffen ter uitoefening van de erfdienstbaarheid. In deze zaak betekent dit concreet dat [gedaagde 1] c.s. ervoor moet zorgen dat [eiseres] (en [naam 2] ) zich binnen de tijden van de erfdienstbaarheid toegang kunnen verschaffen tot het dienend erf.
4.9.
Bij de descente heeft de voorzieningenrechter geconstateerd dat [naam 2] zonder enige hapering met zijn gebruikelijke bestelwagen met aanhanger door het geopende hek van en naar de loods kon komen. Daaruit volgt dat de positie van het hek geen wezenlijke belemmering vormt voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid. Een mogelijke belemmering lijkt eerder te worden veroorzaakt door de op het dienend erf naast de woning van [gedaagde 1] c.s. geparkeerde auto’s, een belemmering die hierna aan de orde komt. Het hek zelf vormt geen wezenlijke versmalling van de toegangsweg en/of een belemmering van de draaicirkel van en naar de openbare weg. Het hek is daarom niet aan te merken als een door de akte verboden permanent obstakel dat de toegang tot het dienend erf belemmert en ook overigens niet onrechtmatig. Verder weegt de door [eiseres] gestelde versmalling of belemmering niet op tegen het redelijke belang van [gedaagde 1] c.s. om zijn erf af te sluiten. Bij dit oordeel is mede in aanmerking genomen dat [eiseres] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het hek op (nog) minder belemmerende wijze had kunnen worden geplaatst.
4.10.
Indien het hek gesloten is, vormt het naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel een belemmering van de erfdienstbaarheid. Mede gelet op de beperkte breedte van de (drukke) openbare weg, kan van de gebruiker van de erfdienstbaarheid niet worden gevergd dat hij de bestelbus langs de weg parkeert om het hek handmatig te openen. Dit betekent dat indien [gedaagde 1] c.s. voornemens is het hek binnen de gebruikstijden van de erfdienstbaarheid te sluiten, al dan niet door middel van een elektronisch slot, hij ervoor dient te zorgen dat [eiseres] en [naam 2] het hek op (korte) afstand kunnen openen, door middel van een (hand)zender of een app.
4.11.
De lantaarnpaal staat op de toegangsweg naar de loods en vormt daarmee ontegenzeggelijk een versmalling van die toegangsweg. Hoewel de voorzieningenrechter tijdens de descente heeft geconstateerd dat [naam 2] vanaf een positie voor de roldeur van de loods zonder noemenswaardige problemen met zijn bestelbus en aanhanger om de lantaarnpaal kan manoeuvreren, kan dit anders zijn indien hij vertrekt vanaf een positie aan de zijkant van de loods. [gedaagde 1] c.s. heeft zijn verweer dat [naam 1] heeft ingestemd met de positie van de lantaarnpaal niet onderbouwd. Aangezien [gedaagde 1] c.s. verder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de lantaarnpaal (of een andere vorm van verlichting) niet op een minder belemmerende wijze kan worden gepositioneerd, vormt de lantaarnpaal naar het oordeel van de voorzieningenrechter een door de akte verboden permanent obstakel dat de toegang tot het heersend erf belemmert. Ook indien met [gedaagde 1] c.s. zou moeten worden aangenomen dat het verbod in de akte alleen betrekking zou hebben op perceel 909 en niet op het perceel waar de lantaarnpaal is geplaatst, vormt de lantaarnpaal in de gegeven omstandigheden naar voorlopig oordeel een ontoelaatbare belemmering van de uitoefening van de erfdienstbaarheid. [eiseres] heeft bij de eerste mondelinge behandeling gesteld dat de lantaarnpaal wat haar betreft bij de boom aan de overzijde van de toegangsweg kan worden geplaatst. [gedaagde 1] c.s. hebben niet aannemelijk gemaakt waarom dit voor hen geen goede optie zou zijn. Dit betekent dat de lantaarnpaal van de huidige locatie dient te worden verwijderd, tenzij partijen hierover alsnog tot andere afspraken komen.
4.12.
De termijn waarbinnen [gedaagde 1] c.s. de lantaarnpaal van de huidige locatie dienen te verwijderen wordt bepaald op twee weken na betekening van dit vonnis.
4.13.
De voorzieningenrechter begrijpt dat de overige belemmeringen gevormd worden door de langs de woning van [gedaagde 1] c.s. geparkeerde auto’s. Naast de woning van [gedaagde 1] c.s. is plaats voor twee dicht achterelkaar geparkeerde auto’s. Tijdens de descente heeft de voorzieningenrechter geconstateerd dat de twee strak tegen de woning geparkeerde auto’s geen belemmering vormden voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid. Dit wordt mogelijk anders indien de auto’s dichter bij het toegangshek of verder van de woning geparkeerd worden. Dan bemoeilijken zij de draai om vanaf de openbare weg met een bestelbus met aanhanger de toegangsweg op te komen, dan wel versmallen zij die toegangsweg. Gelet op de constateringen bij de decente is de voorzieningenrechter van oordeel dat de langs de woning geparkeerde auto’s geen belemmering vormen indien er gerekend vanaf de tegels bij de toegangspoort een afstand van 2,20 meter wordt vrijgehouden en indien de afstand tussen de geparkeerde auto’s (inclusief de auto zelf) niet groter is dan 2,60 meter ten opzichte van de gevel van de woning.
4.14.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering van [eiseres] op de hierna te vermelden wijze wordt toegewezen.
4.15.
De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd zoals vermeld in de beslissing.
4.16.
[gedaagde 1] c.s. is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. In verband met de descente wordt het salaris van de advocaat conform de aanbevelingen tarieven kort geding begroot op anderhalf keer het toepasselijke tarief. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
|
€
|
146,43
|
|
- griffierecht
|
€
|
331,00
|
|
- salaris advocaat
|
€
|
1.660,50
|
(1,5 x € 1.107,00)
|
- nakosten
|
€
|
178,00
|
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
|
Totaal
|
€
|
2.315,93
|
|
4.17.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.18.
In reconventie dient te worden geoordeeld over de door [gedaagde 1] c.s. voorgestane uitleg van de erfdienstbaarheid, de kwestie over de erfgrens en de camera aan de voorzijde van de loods. Deze kwesties komen hierna aan de orde.
4.19.
Uit hetgeen in conventie is overwogen in 4.5 tot en met 4.7 volgt dat het gebruik van de erfdienstbaarheid niet is beperkt tot één eigenaar of huurder, met een maximum van één persoon. Verder is niet gesteld of aannemelijk geworden dat [eiseres] (of [naam 2] ) de erfdienstbaarheid uitoefent met gebruikmaking van een voertuig van zwaarder dan 3.000 kg en/of zonder te stoppen of te parkeren. Daarnaast heeft [eiseres] erkend dat zij niet bevoegd is om buiten de in de akte opgenomen tijden gebruik te maken van de erfdienstbaarheid. Gelet op het voorgaande wordt de vordering van [gedaagde 1] c.s. om [eiseres] te verbieden om buiten de bepalingen van de erfdienstbaarheid gebruik te maken van het dienend erf afgewezen.
4.20.
Indien [gedaagde 1] c.s. wijziging van de erfdienstbaarheid wensen, is een bodemprocedure aangewezen. De voorzieningenrechter acht een dergelijke vordering niet zodanig kansrijk dat in dit kort geding op een toewijzende beslissing van de bodemrechter kan worden vooruitgelopen.
erfgrens
4.21.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [eiseres] moet meewerken aan het (kadastraal) vaststellen van de definitieve erfgrens tussen de percelen [nummer 1] en [nummer 4] . In dit kort geding is niet duidelijk geworden waarom die medewerking niet (alsnog, na de eerste mondelinge behandeling en voor de descente) is verleend. [eiseres] heeft op dit punt enkel aangevoerd dat juist [gedaagde 1] c.s. in het verleden geen medewerking hebben verleend aan het vaststellen van de erfgrens en dat zij haar medewerking nu afhankelijk stelt van het bereiken van een totaaloplossing op alle geschilpunten.
4.22.
Zoals de voorzieningenrechter ter zitting met partijen heeft besproken, is [eiseres] gehouden om medewerking te verlenen aan het definitief vaststellen van de erfgrens. Dit is ook in haar eigen belang. Mede in verband met de door [eiseres] overgelegde e-mail van 17 maart 2021 van [naam 1] is het de voorzieningenrechter evenwel niet duidelijk in hoeverre er nog een geschil is over de precieze ligging van de erfgrens en over de verdeling van de kosten. Zolang er geen duidelijkheid is over definitieve erfgrens, is de vordering van [gedaagde 1] c.s. in kort geding niet toewijsbaar. Toewijzing van de vordering van [gedaagde 1] c.s. komt neer op bepaling van de definitieve erfgrens en daartoe is de voorzieningenrechter in kort geding niet bevoegd. Indien medewerking van [eiseres] uitblijft, is een bodemprocedure aangewezen.
Camera aan de voorzijde van de loods
4.23.
Aan de loods zijn twee camera’s bevestigd. De voorzieningenrechter begrijpt de primaire en subsidiaire vordering van [gedaagde 1] c.s. aldus dat deze uitsluitend gericht zijn op de camera aan de voorzijde van de loods. Niet is in geschil dat deze camera deels gericht staan op de omgeving buiten het perceel van [eiseres] , waaronder perceel [nummer 4] van [gedaagde 1] c.s. en de percelen [nummer 5] en [nummer 6] , die eigendom zijn van derden, maar door [gedaagde 1] c.s. worden gebruikt. Op grond hiervan is aannemelijk dat deze camera in enige mate inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van [gedaagde 1] c.s. [gedaagde 1] c.s. hebben gesteld dat zij hiervan veel hinder ervaren.
4.24.
Bij de beoordeling stelt de voorzieningenrechter voorop dat een inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in beginsel een onrechtmatige daad oplevert. De aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond kan aan een inbreuk het onrechtmatige karakter ontnemen. Of zo’n rechtvaardigingsgrond zich voordoet, kan slechts worden beoordeeld in het licht van de omstandigheden van het geval door tegen elkaar af te wegen enerzijds de ernst van de inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en anderzijds de belangen die met de inbreukmakende handelingen redelijkerwijs kunnen worden gediend.
4.25.
[eiseres] heeft onweersproken gesteld dat zij in het nabije verleden hinder heeft ondervonden door onbevoegden die zich in de nabijheid van de loods bevonden. Op grond hiervan acht de voorzieningenrechter het gerechtvaardigd dat [eiseres] beschikt over een camera die de toegang tot de loods filmt en daarmee ook een (beperkt) deel van de omgeving.
4.26.
Bij de eerste mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter aan de hand van de door [eiseres] als productie 6 overgelegde camerabeelden geconstateerd dat de camera – ondanks de reeds toegepaste blur – niet alleen de toegang tot de loods opneemt, maar ook delen van perceel [nummer 4] en delen van perceel [nummer 3] en [nummer 2] met daarop een deel van de woning van [gedaagde 1] c.s. Hierop heeft de voorzieningenrechter partijen in overweging gegeven de camera verder de blurren zodat de beelden stoppen bij de bocht van de oprit (bij de lantaarnpaal), waardoor in ieder geval de woning van [gedaagde 1] c.s. niet meer in beeld wordt gebracht.
4.27.
Bij de descente heeft de voorzieningenrechter ten overstaan van partijen aan de hand van livebeelden van de betreffende camera op de telefoon van [eiseres] geconstateerd dat de camera nu zover geblurd is dat de woning van [gedaagde 1] c.s. niet meer in beeld is. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat de aanwezigheid van de camera voor [gedaagde 1] c.s. bezwaarlijk is, bijvoorbeeld wanneer zij op de betreffende percelen parkeren, acht de voorzieningenrechter de aanwezigheid van deze camera en de afstelling ervan voorshands niet onrechtmatig jegens [gedaagde 1] c.s. Bij dit oordeel is in aanmerking genomen dat [gedaagde 1] c.s. weten dat ze gefilmd worden, zodat zij zich daarop kunnen instellen, en dat zij zelf ook een camera hebben die beelden maakt van het dienend erf dat door [eiseres] wordt gebruikt. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om [eiseres] op te dragen de camera verder te blurren dan zij ten tijde van de descente heeft getoond. Verder hebben [gedaagde 1] c.s. ook niet aannemelijk gemaakt dat de camera audio-opnamen maakt, zodat de voorzieningenrechter ook op dat punt geen aanleiding ziet voor het opleggen van een (spoed)voorziening. De voorzieningenrechter geeft [eiseres] wel in overweging om – via de (externe) beheerder van de camera – nadere informatie te verstrekken aan [gedaagde 1] c.s., onder meer waar het gaat om de (on-)mogelijkheid tot het maken van audio-opnamen en de bewaarperiode.
4.28.
De slotsom is dat de vorderingen van [gedaagde 1] c.s. worden afgewezen. Ondanks die afwijzing zijn partijen in materiële zin over en weer in het ongelijk gesteld. [eiseres] is immers pas tijdens dit kort geding overgegaan tot het verder blurren van de camera en het geven van informatie over de instelling ervan. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding de proceskosten in reconventie te compenseren.
5 De beslissing
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. om [eiseres] ter uitoefening van de erfdienstbaarheid binnen de tijden van de erfdienstbaarheid onbelemmerde toegang te verschaffen tot het dienend erf op zodanige wijze dat het hek en de langs de woning geparkeerde auto’s, in het licht van wat hierboven in randnummer 4.10 en 4.13 is overwogen, geen belemmering vormen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de lantaarnpaal van de huidige locatie op het dienend erf te verwijderen;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de hoofdveroordelingen in 5.1 en/of 5.2 voldoen, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt;
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten van € 2.315,93, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.5.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.8.
wijst de vorderingen van [gedaagde 1] c.s. af;
5.9.
compenseert de kosten in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2025.
WJ