[eisende partij] heeft gevorderd zoals beschreven in de dagvaarding van 30 december 2024 waarmee deze procedure is ingeleid. De inhoud van deze dagvaarding moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
1.2.
Op 16 januari 2025 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Hierbij is [eisende partij] in persoon verschenen, bijgestaan door mr. I. Atay (kantoorgenoot van mr. Y. Ersoy). Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden.
1.3.
[gedaagde partij] is niet in de procedure verschenen en heeft ook anderszins niet gereageerd. De bij wet voorgeschreven termijnen en formaliteiten zijn in acht genomen. Tegen [gedaagde partij] is daarom verstek verleend.
2 De beoordeling van het geschil
2.1.
De vordering van [eisende partij] komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat deze bij verstek wordt toegewezen, met dien verstande dat de kantonrechter de vordering van [eisende partij] die ziet op betaling van zijn (achterstallig) salaris zolang zijn arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is beëindigd, begrenst door deze voor de duur van 52 weken toe te wijzen (van week 16 2024 uiterlijk tot en met week 15 van 2025). De kantonrechter zal de vordering van [eisende partij] tot verstrekking van deugdelijke salarisspecificaties toewijzen, met dien verstande dat zal worden bepaald dat deze binnen vier weken moeten worden verstrekt en dat de gevorderde dwangsom wordt gematigd tot € 50,- per dag met een maximum van € 2.500,-. De wettelijke rente wordt toegewezen zoals gevorderd.
2.2.
[gedaagde partij] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eisende partij] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [gedaagde partij] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten. [eisende partij] vordert een vergoeding van de door hem betaalde eigen bijdrage voor de verleende toevoeging. De eigen bedrage is onderdeel van de proceskosten en niet afzonderlijk toewijsbaar, ook niet als deze hoger is dan de volgens het liquidatietarief bepaalde gemachtigdensalaris. De gevorderde eigen bijdrage van € 714,- wordt dus afgewezen. De proceskosten van [eisende partij] worden begroot op:
- griffierecht
€
87,00
- salaris gemachtigde
€
543,00
- nakosten
€
135,00
Totaal
€
765,00
2.3.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
3 De beslissing
De kantonrechter in kort geding:
3.1.
veroordeelt [gedaagde partij] na betekening van dit vonnis aan [eisende partij] te betalen het (achterstallig) salaris vanaf week 16 2024 uiterlijk tot en met week 15 van 2025, tenzij de arbeidsovereenkomst tussen partijen eerder rechtsgeldig wordt beëindigd,
3.2.
veroordeelt [gedaagde partij] aan [eisende partij] te betalen het vanaf de datum van indiensttreding berekende vakantiegeld,
3.3.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan [eisende partij] te betalen de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 50 procent over het tot op heden verschuldigde salaris,
3.4.
veroordeelt [gedaagde partij] tot betaling van de wettelijke rente over de op 30 december 2024 (zijnde de dag van dagvaarding) verschuldigde bedragen tot de dag van volledige betaling;
3.5.
veroordeelt [gedaagde partij] tot betaling van de wettelijke rente over op de na 30 december 2024 (zijnde de dag van dagvaarding) verschuldigde bedragen vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van volledige betaling,
3.6.
veroordeelt [gedaagde partij] om binnen vier weken na betekening van dit vonnis aan [eisende partij] te verstrekken deugdelijke salarisspecificaties vanaf maart 2024 tot en met heden, op verbeurte van een dwangsom van € 50,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde partij] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 2.500,-,
3.7.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten van € 765,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
3.8.
veroordeelt [gedaagde partij] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Jongsma en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2025.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: