Rechtspraak.nl V-N Vandaag 2013/2135 Belastingblad 2013/440 Omgevingsvergunning in de praktijk 2013/6750 V-N 2013/59.23.19 JAF 2013/357 met annotatie van Van der Meijden NTFR 2013/2344 met annotatie van Mr. E.G. Borghols
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 24 september 2013
inzake
[X]
, wonende te [Z], eiseres,
tegen
de heffingsambtenaar van de gemeente Ede, verweerder.
1 Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2013 een aanslag afvalstoffenheffing (nummer [000]) opgelegd ten bedrage van € 234,36, zijnde het tarief voor gebruik van een perceel door meer personen.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 februari 2013 de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 11 maart 2013, ontvangen door de rechtbank op 13 maart 2013, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2013 te Arnhem.
Eiseres is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen drs. [gemachtigde].
2 Feiten
2.1
Eiseres maakt op 1 januari 2013 als bewoner feitelijk gebruik van het perceel [A-straat 1].
2.2
In de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de GBA) staat op
1 januari 2013 naast eiseres haar zoon [A] als wonend op het adres [A-straat 1] ingeschreven.
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag afvalstoffenheffing tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer bijzonder is in geschil het antwoord op de vraag of het tarief dient te worden toegepast gebaseerd op het gebruik van een perceel door twee personen (hierna: het meerpersoonstarief) of door één persoon (hierna: het eenpersoonstarief).
4 Beoordeling van het geschil
4.1
In artikel 2, eerste lid, van de Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing 2012 van de gemeente Ede van 17 november 2011 (hierna: de Verordening) is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“1. De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als gebruiker aangemerkt:
a. degene die naar omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruik maakt van het perceel; (…)”
4.2
In artikel 6, vierde lid, van de Verordening is bepaald:
“Indien in de loop van het belastingjaar blijkt dat het aantal personen waardoor het perceel wordt gebruikt, wijzigt van twee of meer personen naar één persoon, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het verschil tussen het meerpersoonstarief en het eenpersoonstarief als er in dat jaar, na de wijziging van het aantal gebruikers, nog volle kalendermaanden overblijven waarin het perceel wordt gebruikt door één persoon, tenzij het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 9,00.”
4.3
Verweerder stelt dat de gegevens in de GBA leidend zijn voor de vaststelling van de gebruikers van een perceel en het daarbij toepasselijke tarief. Nu vaststaat dat zowel eiseres als haar zoon op 1 januari 2013 ingeschreven stonden op het adres [A-straat 1], stelt verweerder dat de aanslag terecht is opgelegd naar het meerpersoonstarief.
4.4
Ten aanzien van het gebruik van de gegevens in de GBA is in artikel 3b van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wgba) het volgende bepaald:
“1. De afnemer die bij de vervulling van zijn taak informatie over een ingeschrevene nodig heeft die in de vorm van een authentiek gegeven beschikbaar is in de basisadministratie, gebruikt voor die informatie dat gegeven.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien:
a. bij het gegeven een aantekening als bedoeld in artikel 54 is geplaatst;
b. de afnemer ten aanzien van het gegeven een mededeling als bedoeld in artikel 62 doet;
c. bij wettelijk voorschrift anders is bepaald;
d. een goede vervulling van de taak van de afnemer door de onverkorte toepassing van het eerste lid wordt belet.”
4.5
In Kamerstukken II 2005/06, 30 514, nr. 3, blz. 7 (MvT) is de volgende toelichting op dit artikel gegeven:
“De regeling van het verplichte gebruik van authentieke gegevens moet ertoe leiden dat de in de GBA bijgehouden, essentiële persoonsgegevens binnen de publieke sector zoveel mogelijk worden gebruikt. Deze doelstelling komt tot uitdrukking in het eerste lid van artikel 3b. Afnemers die bij de vervulling van hun publiekrechtelijke taken informatie over ingeschrevenen nodig hebben, zijn verplicht de authentieke gegevens in de GBA bij hun taakvervulling te gebruiken.
Doordat de afnemers de in de GBA als authentiek aangewezen gegevens in beginsel dienen te gebruiken bij de uitvoering van publiekrechtelijke taken, mogen zij er in het bestuurlijke verkeer met de ingeschrevene in beginsel vanuit gaan dat deze set van gegevens juist is. Bestaat echter in een concreet geval gerede twijfel aan de juistheid van een of meer authentieke gegevens dan staat het de afnemer vrij andere gegevens te gebruiken of mede te gebruiken.”
4.6
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verweerder in beginsel bij het vaststellen van de aanslag mag uitgaan van het aantal personen dat is ingeschreven bij de GBA op het betreffende adres. Echter, in geval van twijfel over de juistheid van een gegeven of in het geval een behoorlijke taakvervulling door de afnemer dat meebrengt, worden andere, wel juiste gegevens gebruikt.
4.7
In dit kader is mede van belang dat de Wet milieubeheer, waarop de afvalstoffenheffing is gebaseerd, het gebruik van de GBA niet als dwingende heffingsmaatstaf voorschrijft. Voorts is in de Verordening voor de heffingsmaatstaf doorslaggevend het “gebruik van het perceel” en niet de inschrijving wonend op het adres. Gelet op de formulering van de heffingsmaatstaf brengt de in het bestuursrecht geldende vrije bewijsleer mee, dat het eiseres vrij staat tegen de gegevens in de GBA (tegen)bewijs te leveren.
4.8
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat haar zoon niet kan worden aangemerkt als gebruiker van het perceel. De rechtbank hecht belang aan de gemotiveerde verklaring van eiseres ter zitting, welke door verweerder niet is betwist, dat haar zoon samen met zijn dochter in [Q], Duitsland woont en aldaar bij een hotel/bistro werkt. Zij heeft hierbij gewezen op een verklaring van 5 februari 2013 van de gemeente [Q] dat haar zoon ingeschreven staat in het ‘Melderegister’, welke vergelijkbaar is met de GBA in Nederland. Hieraan doet niet af dat de zoon van eiseres zich op grond van artikel 48 Wgba op haar adres had moeten uitschrijven op het moment dat hij naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste 8 maanden in het buitenland zou verblijven. Eiseres heeft geloofwaardig verklaard, hetgeen niet door verweerder is weersproken, dat haar zoon bij zijn vertrek eind jaren ’90 ingeschreven is gebleven in de GBA in verband met de belemmeringen die destijds bestonden om na uitschrijving op een later moment weer in Nederland te gaan wonen en hij voorts niet op de hoogte was van de verplichting om zich in Nederland uit te schrijven.
4.9
Eiseres heeft voorts verklaard, hetgeen niet door verweerder is weersproken, dat haar zoon het adres [A-straat 1] enkel gebruikt als postadres en hoogstens 2 weken per jaar op bezoek komt en bij haar verblijft. De rechtbank is op basis hiervan van mening dat de zoon van eiseres niet kan worden aangemerkt als gebruiker van het perceel. Hiervoor is dusdanig gebruik vereist, dat hij meer dan maximaal 2 weken aanwezig is. De rechtbank volgt voorts de stelling van verweerder niet dat het enkel gebruiken als postadres in dit geval ook kan worden aangemerkt als gebruik van het perceel.
4.10
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
5 Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6 Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
-
vermindert de aanslag afvalstoffenheffing 2013 tot een bedrag van € 192,96;
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
-
gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 44 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. van Baaren, rechter, in tegenwoordigheid van mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 24 september 2013
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: