ASR heeft zich, voor zover thans van belang, primair beroepen op overmacht zoals bedoeld in artikel 185 WVW en subsidiair op volledige eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW. ASR, op wie in dit verband stelplicht en bewijslast rusten, heeft aan deze verweren het volgende ten grondslag gelegd.
[betrokkene] kan van het ongeval rechtens geen enkel verwijt worden gemaakt omdat hij het kruispunt met aangepaste snelheid is genaderd en de kruising pas is gaan passeren nadat hij de onverharde weg, waarop hij uiteindelijk voldoende zicht had, had ingekeken en zich er aldus van had verzekerd dat er geen verkeer uit die richting kwam. [verzoeker], die aan [betrokkene] voorrang moest verlenen, is met hoge snelheid en zonder zich ervan te vergewissen dat de kruising vrij was tegen de zijkant van de auto van [betrokkene] aangereden toen de auto het kruispunt al aan het passeren was. [betrokkene] kon en hoefde daarmee geen rekening houden, aldus ASR.
Verder is volgens ASR sprake van aan opzet grenzende roekeloosheid van [verzoeker]. Hij heeft zijn snelheid niet zodanige aangepast dat hij zonodig voorrang kon verlenen aan verkeer op de kruising of door dat verkeer tijdig zou kunnen worden waargenomen, maar is met hoge snelheid de onoverzichtelijke kruising opgereden. [verzoeker] moet zich ervan bewust zijn geweest dat hij zo het zeer aanzienlijke gevaar op een aanrijding in het leven riep. De zogenoemde 50% regel (HR 28 februari 1992, NJ 1993, 566) is daarom niet van toepassing. Omdat de bijdrage van het hiervoor geschetste gedrag van [betrokkene] aan het ongeval in vergelijking met de roekeloosheid van [verzoeker] nihil is vervalt op grond van artikel 6:101 BW haar vergoedingsplicht, aldus ASR.
ASR heeft haar stellingen ter zake van de toedracht onderbouwd met een rapport van verkeersongevallendeskundige J.L.M. Meuwissen d.d. 27 mei 2013, dat zij heeft laten vervaardigen.