Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser, die geboren is op 14 april 1957, is bij besluit van 25 februari 2014 met ingang van 1 mei 2014 eervol ontslag verleend wegens overtolligheid in de zin van artikel 116, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (Bard). Op 18 maart 2014 heeft eiser een aanvraag om wachtgeld op grond van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (Wbad)
ingediend.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de einddatum van het wachtgeld op 1 mei 2022 is gesteld, omdat eiser op 14 april 2022 de leeftijd van 65 jaar zal bereiken en hij daarom vanaf 1 mei 2022 geen recht meer op wachtgeld heeft.
3. Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft aangevoerd dat verweerder ongeoorloofd onderscheid op grond van leeftijd maakt door de wachtgelduitkering van eiser te beëindigen wegens het bereiken van de leeftijd van 65 jaar.
4.1
Deze beroepsgrond slaagt. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.2
In artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wbad is bepaald dat het recht op wachtgeld eindigt met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgend op die waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
4.3
De rechtbank stelt vast dat verweerder onderscheid op grond van leeftijd maakt door de wachtgelduitkering van medewerkers bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar te beëindigen, terwijl jongere ambtenaren wel voor de volledige duur (zoals omschreven in de artikelen 8 en 9 van het Wbad) een wachtgelduitkering ontvangen. Omdat de ambtenaren na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar geen wachtgelduitkering en door de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd tot aan die leeftijd ook geen AOW-uitkering krijgen, krijgen zij te maken met een inkomstenterugval waardoor zij worden benadeeld.
4.4
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, bezien in samenhang met artikel 3, aanhef en onder d en e, van de Wet Gelijke Behandeling op grond van leeftijd bij arbeid (Wgbla) is een dergelijk onderscheid verboden, met dien verstande dat dit onderscheid ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wgbla in een aantal gevallen objectief gerechtvaardigd is te achten en het verbod dan niet geldt. Of sprake is van een objectieve rechtvaardiging moet worden nagegaan aan de hand van een beoordeling van het doel van het onderscheid en het middel dat ter bereiking van dit doel is ingezet. Het doel dient legitiem te zijn, in de zin van voldoende zwaarwegend dan wel te beantwoorden aan een werkelijke behoefte. Een legitiem doel vereist voorts dat er geen sprake is van een discriminerend oogmerk. Het middel dat wordt gehanteerd moet passend en noodzakelijk zijn. Een middel is passend indien het geschikt is om het beoogde doel te bereiken. Het middel is noodzakelijk indien het doel niet kan worden bereikt met een middel dat niet leidt tot onderscheid, althans minder bezwaarlijk is, en het middel in evenredige verhouding staat tot het doel. Als aan deze voorwaarden is voldaan levert het onderscheid op grond van leeftijd geen strijd op met de Wgbla.
4.5
Het College voor de Rechten van de Mens heeft op 1 september 2014 (oordeel 2014-105) in de zaak van de Vakbond voor Burger- en Militair defensiepersoneel tegen de Minister van Defensie een oordeel gegeven over de vraag of de Minister van Defensie verboden onderscheid op grond van leeftijd maakt door de wachtgelduitkering van medewerkers te beëindigen bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. Het College heeft geoordeeld dat het doel van het gemaakte leeftijdsonderscheid is het beschermen van alleen diegenen die beschikbaar zijn voor arbeid en onvoldoende inkomensvoorzieningen hebben. Het doel is naar het oordeel van het College voldoende zwaarwegend en er is geen sprake van een discriminerend oogmerk. Het doel is dan ook legitiem. Met het hanteren van de leeftijdsgrens van 65 jaar, voor het recht op een wachtgelduitkering, wordt het doel naar het oordeel van het College niet bereikt, Immers, ambtenaren die de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt, worden door het hanteren van de leeftijdsgrens van 65 jaar juist niet beschermd tegen de inkomstenterugval. Integendeel, door het hanteren van de leeftijdsgrens van 65 jaar wordt de inkomensterugval juist veroorzaakt. Het College oordeelt dan ook dat het middel niet passend is en dat er daarom geen objectieve rechtvaardiging bestaat voor het gemaakte leeftijdsonderscheid. De Minister van Defensie heeft dan ook verboden onderscheid op grond van leeftijd gemaakt.
4.6
De rechtbank onderschrijft dit oordeel van het College en de overwegingen waarop dit berust. De rechtbank voegt hieraan toe dat het ABP inmiddels besloten heeft om vanaf 1 januari 2015 de pensioenregeling aan te sluiten op de AOW-leeftijd waardoor de inkomstenterugval nog groter is geworden. Voorts is van belang dat eiser weliswaar kan gaan werken om het AOW-gat op te vullen, maar deze mogelijkheid aan een jongere ambtenaar die een wachtgelduitkering ontvangt ook niet wordt tegengeworpen. Ten slotte is in aanmerking genomen dat eiser weliswaar zijn pensioen naar voren kan halen, maar dat ook dit tot een inkomstenterugval leidt. Ten aanzien van het doel van het gemaakte leeftijdsonderscheid merkt de rechtbank nog op dat de leeftijd waarop een ambtenaar met ontslag kan gaan in het Algemeen Rijksambtenarenreglement is verhoogd naar de AOW-leeftijd.
4.7
De rechtbank vindt voor haar oordeel steun in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 26 september 2013 in de zaak C-546/11 in de procedure Dansk Jurist- og Økonomforbund (optredend voor Erik Toftgaard) tegen Indenrigs- og Sundhedsministeriet. De rechtbank wijst er in dit verband op dat Nederland met de Wgbla Richtlijn 2000/78/EG van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (Richtlijn 2000/78) heeft geïmplementeerd en dat dit betekent dat de Wgbla mede in het licht van de rechtspraak van het HvJEU over Richtlijn 2000/78 moet worden uitgelegd. Het HvJEU heeft in genoemd arrest van 26 september 2013 voor recht verklaard dat de artikelen 2 en 6, eerste lid, van Richtlijn 2000/78 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling op grond waarvan ambtenaren die de leeftijd hebben bereikt waarop zij ouderdomspensioen kunnen ontvangen, op die enkele grond niet in aanmerking kunnen komen voor wachtgeld dat bestemd is voor ambtenaren die zijn ontslagen wegens schrapping van hun post.
4.8
De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat verweerder verboden onderscheid op grond van leeftijd heeft gemaakt door het wachtgeld van eiser met ingang van 1 mei 2022 te beëindigen op de grond dat hij op 14 april 2022 de leeftijd van 65 jaar zal bereiken. Het beroep is derhalve gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3 van de Wgbla, artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en artikel 1 van de Grondwet te worden vernietigd en artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wbad dient buiten toepassing te blijven.
4.9
De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen voor zover het de einddatum betreft en dat bepaald wordt dat het wachtgeld van eiser wordt beëindigd met ingang van de datum waarop eiser de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereikt.
4.10
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar en in beroep, welke zijn begroot op € 1.470 aan kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, waarde per punt € 490, wegingsfactor 1). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
4.11
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.