RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
proces-verbaal van de voorzieningenrechter van 28 juli 2015
op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekster], verzoekster
(gemachtigde: mr. K. Wevers),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem te Lochem, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster voor verlenging van haar indicatie voor hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2015. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar echtgenoot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A. van Dijk en A. Dokter.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.
Overwegingen
1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat verzoekster genoegzaam heeft aangetoond dat zij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening. Verzoekster heeft aannemelijk gemaakt dat haar woning sinds 1 juli 2015 niet meer wordt schoongemaakt en dat zij dit zelf ook niet kan. Voorts is niet gebleken dat verzoekster met eigen (financiële) middelen dan wel via haar netwerk op korte termijn zelf een tijdelijke oplossing kan bewerkstelligen.
3. Verzoekster is tot 4 december 2014, op grond van de Wmo 2007, geïndiceerd voor 6,5 uur huishoudelijke hulp per week. Bij besluit van 23 december 2014 heeft verweerder besloten verzoekster voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 juni 2015 huishoudelijke ondersteuning toe te kennen voor 5 uur per week.
4.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er in het onderhavige geschil principiële vragen voorliggen die het bereik van een voorlopige voorzieningsprocedure te buiten gaan. De beoordeling of huishoudelijke hulp een algemeen gebruikelijke voorziening is en in dat kader financieel passend te maken middels verlening van bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet dient dan ook in de bodemprocedure te geschieden.
4.2
Aangezien de bezwaarprocedure dient te worden afgewacht alvorens er beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank en de zaak aan de meervoudige kamer van de rechtbank kan worden voorgelegd, treft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft daarbij mee laten wegen dat verzoekster onbetwist niet zelf haar huishouden kan voeren en tot voor kort voor 5 uur huishoudelijke hulp per week ontving.
4.3
De voorzieningenrechter ziet aanleiding aan te sluiten bij de maximale hoogte van de bijzondere bijstand ten behoeve van adequate schoonmaakhulp als bedoeld in artikel 9.7, derde lid, van de Beleidsregels bijzondere bijstand en armoede- en minimabeleid 2015, te weten € 15,16 per uur. Mede gelet op de toelichting van verweerder ter zitting, acht de voorzieningenrechter dit bedrag voorshands niet onredelijk en is voor dit bedrag huishoudelijke hulp beschikbaar.
4.4
Gelet op het bovenstaande komt de voorzieningenrechter tot de volgende berekening van de tijdelijke vergoeding van de kosten van de huishoudelijke hulp van verzoekster:
5 uur per week × € 15,16 per uur = € 75,80 per week.
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit is geschorst tot zes weken na verzending van het besluit op bezwaar en bepaalt dat verweerder aan verzoekster met ingang van 14 juli 2015 (de datum waarop om de voorlopige voorziening werd verzocht) een bedrag van € 75,80 per week betaalt als vergoeding voor de kosten van de huishoudelijke hulp tot zes weken na verzending van het besluit op bezwaar.
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Wolsink-van Veldhuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2015.
|
griffier
|
|
voorzieningenrechter
|
|
|
|
Afschrift verzonden aan partijen op:
|
|
|
|
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
|