3 De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
[bedrijf 1] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 april 2000 tot en met 31 december 2001 in de gemeente Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer rechtsperso(o)n(en) en/of een of meer natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen, de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] over
het/de ja(a)r(en) 2000 en/of 2001 - (elk) zijnde een samenstel van geschriften welke in onderlinge samenhang bestemd was om te dienen tot bewijs van het daarin gestelde, althans (elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, hebbende dat valselijk opmaken en/of dat vervalsen (telkens) hierin bestaan, dat (telkens) in die bedrijfsadministratie(s) een of meer factu(u)r(en) van [bedrijf 2] was/waren opgenomen terwijl voor [bedrijf 1] door [bedrijf 2] voor een of meer van de op die factu(u)r(en) genoemd(e) bedrag(en) geen werkzaamheden was/waren verricht en/of die factu(u)r(en) in werkelijkheid niet afkomstig was/waren van [bedrijf 2] en/of een of meer van op die factu(u)r(en) vermeld(e) bedrag(en) fictief was/waren, zulks terwijl hij, verdachte, al dan niet in vereniging met een of meer anderen, tot bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) opdracht heeft gegeven, dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan boven omschreven verboden gedraging(en); [ vindplaats documenten: pagina's 602 t/m 606, 649 t/m 651 ]
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 maart 2003 tot en met 26 november 2003 in de gemeente(n) Apeldoorn en/of Voorst, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer rechtsperso(o)n(en) en/of een of meer natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk een bezwaarschrift, in de vorm van een aangiftebiljet inkomstenbelasting /premie volksverzekeringen/premie Waz over het jaar 2000 [vindplaats
document: pagina 1264] en/of een bezwaarschrift, in de vorm van een aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen/premie Waz/premie ziekenfondsverzekering over het jaar 2001 [vindplaats document:pagina 1263] - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen
te doen gebruiken, hebbende dat valselijk opmaken en/of dat vervalsen (telkens) hierin bestaan dat hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s), in het bezwaarschrift met betrekking tot de aangifte over 2000, de door verdachte ontvangen uitdelingen uit hoofde van (valse) vluchtfacturen en/of in het bezwaarschrift met betrekking tot de aangifte over 2001, de door verdachte ontvangen uitdelingen uit hoofde van (valse) vluchtfacturen en/of het saldo van de coderekening met bankrekeningnummer(s) [nr 1] en/of [nr 2] ten name van [naam 1] bij de Banque Colbert te Luxemburg, waarvan verdachte de benificial owner was, niet heeft vermeld;
hij op één of meer verschillende tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 02 december 2004 tot en met 26 juli 2006, in de gemeente Apeldoorn, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten één of meer van de aangifte(n) voor de inkomstenbelasting / premie
volksverzekeringen over de/het ja(a)r(en) 2002 en/of 2003 en/of 2004, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan aan de Inspecteur der belastingen / de Belastingdienst te Apeldoorn, terwijl dat/die feit(en) telkens ertoe strekte(n) dat te weinig belasting wordt geheven, hebbende die onjuistheid of onvolledigheid hierin bestaan, dat in genoemd(e) aangiftebiljet(ten) over dat/die ja(a)r(en) (telkens) het/de saldo('s) op bankrekening [nr 1] en/of [nr 2] ten name van [naam 1] bij Banque Colbert (Luxembourg) S.A. niet is/zijn opgegeven, althans banktegoeden op buitenlandse bankrekening(en) niet is/zijn opgegeven, althans een te laag bedrag aan inkomsten uit arbeid en/of vermogen en/of uitkeringen, en/of een te laag belastbaar inkomen was/waren
vermeld / opgegeven / aangegeven;
[bedrijf 3] en/of [bedrijf 1] en/of [bedrijf 4] op één of meer verschillende tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 oktober 2003 tot en met 23 maart 2005, in de gemeente Apeldoorn, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer andere rechtsperso(o)n(en) en/of een of meer natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk een of meer bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangifte voor de vennootschapsbelasting, gesteld ten name van [bedrijf 3] met fiscaalnummer [nr 3] , over de/het ja(a)r(en) 2001 en/of 2002 en/of 2003, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan aan de Inspecteur der belastingen / de Belastingdienst te Apeldoorn, terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting wordt geheven, hebbende die onjuisthe(i)d(en) of onvolledighe(i)d(en) hierin bestaan, dat in genoemd(e) aangiftebiljet(ten)
-een te hoog bedrag aan kosten uitbesteed werk en andere externe kosten en/of
-een te laag bedrag aan eigen vermogen en/of
-een te laag bedrag aan ondernemingswinst
althans een te laag belastbaar bedrag was vermeld / opgegeven / aangegeven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke vorenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven.
4. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
1
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte was sinds 29 maart 1991 enig aandeelhouder van [bedrijf 3] , gevestigd in Apeldoorn, en sinds 11 september 1996 directeur en alleen en zelfstandig bevoegd om deze vennootschap te vertegenwoordigen.2
[bedrijf 3] was sinds 13 januari 1994 enig aandeelhouder van [bedrijf 1] ( [bedrijf 1] ), eveneens gevestigd in Apeldoorn. Verdachte was sinds 28 maart 1991 directeur en alleen en zelfstandig bevoegd om [bedrijf 1] te vertegenwoordigen. [bedrijf 1] hield zich volgens de bedrijfsomschrijving bezig met het verlenen van bemiddeling bij door derden georganiseerde reizen, privé- en zakenreizen, huur en verhuur van bungalows, appartementen en vakantiewoningen, het reserveren van hotels en pensions, autoverhuur, het verzorgen en samenstellen van (groeps-)reizen en het verkrijgen van de benodigde reisdocumenten.3
Op 8 mei 2006 heeft de Belastingdienst een boekenonderzoek ingesteld bij [bedrijf 3] Daaruit zijn vermoedens ontstaan dat gebruik is gemaakt van valse vluchtfacturen en dat verdachte een bankrekening op naam van [naam 2] heeft gebruikt om geld weg te sluizen.
Bij het instellen van een strafrechtelijk onderzoek is ook betrokken dat door FIU Luxemburg de melding is gedaan dat verdachte sinds 1991 in totaal ongeveer € 3.100.000,- zou hebben afgestort op een bankrekening bij Banque Colbert in Luxemburg.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het onderzoek naar de wijze van boeken van vluchtfacturen door [bedrijf 1] onzorgvuldig is geweest. Ook zijn essentiële getuigen niet gehoord.
Ten aanzien van de bankrekening bij Banque Colbert heeft de raadsman naar voren gebracht dat verdachte alleen gemachtigde was voor [naam 2] en dat de gelden op die rekening niet van verdachte, maar van die [naam 2] waren.
Het resterende bewijs is onvoldoende, zodat verdachte van alle feiten moet worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
[naam 3] , voormalig medewerkster van [bedrijf 1] , heeft over de reizen van [bedrijf 1] naar Isla Margarita verklaard dat [bedrijf 2] een partner was waarmee [bedrijf 1] zaken deed. De eigenaar van [bedrijf 2] was [naam 2] . [bedrijf 2] regelde alles voor de plaatselijke opvang van reizigers en [bedrijf 1] betaalde daarvoor een handling fee van € 5,- per persoon. Daarnaast werd een vast bedrag per vlucht betaald. De rekeningen van [naam 2] werden rechtstreeks aan hem voldaan. Volgens [naam 3] had hij een rekening bij de Citibank in Miami. Na 2002 zijn de vergoedingen per vlucht gestopt, omdat er geen charters meer naar Isla Margarita werden uitgevoerd. De dienstverlening van [bedrijf 2] veranderde na het stopzetten van de vluchtfacturen niet, aldus [naam 3] .5
Uit het opsporingsonderzoek is naar voren gekomen dat de reguliere facturen op gangbare wijze door overboeking werden betaald, maar dat de vluchtfacturen werden bijgeschreven op een schuld die [bedrijf 1] (dan wel [bedrijf 3] ) had aan [bedrijf 2] .6
Op 15 januari 1996 is een bankrekening geopend bij de Rabobank met rekeningnummer [nr 4] op naam van [naam 2] .7 Verdachte was gemachtigd voor die rekening8 en zijn toenmalige GBA-adres werd gebruikt als correspondentieadres.9 Gelden van deze rekening zijn overgemaakt naar een rekening van [bedrijf 2] in Zwitserland.10
Uit het gegeven dat de vluchtfacturen op de datum van de factuur in het grootboek zijn ingeboekt kan wellicht niet de conclusie worden getrokken die de FIOD daaraan heeft verbonden, maar ook daarnaast is er wettig en overtuigend bewijs dat een achttal valse vluchtfacturen in de administratie van [bedrijf 1] is opgenomen. Dit betreft de facturen van 10 april 200011, 12 juli 200012, 7 oktober 200013, 31 december 200014, 11 april 200115, 6 juli 200116, 12 oktober 200117 en 31 december 200118. Bij vergelijking van die facturen met andere facturen van [bedrijf 2]19 heeft de rechtbank geconstateerd dat enkel de vluchtfacturen in origineel in de administratie zijn opgenomen, er verschillende faxnummers op de verschillende facturen staan vermeld, de nummering op de onderscheidenlijke facturen afwijkt (nummers bestaande uit vier dan wel zes cijfers) en de valutavermelding per soort factuur verschilt. Hierbij komt nog dat het onlogisch is dat op 23 februari 2011 een bedrag van ƒ 1.000.000,- wordt overgeboekt naar een rekening van [bedrijf 2] in Zwitserland20 terwijl verdachte op 28 februari 2001 een e‑mail van [naam 2] ontvangt waarin hem door zijn Venezolaanse zakenpartner dringend om een voorschot van US$ 10.000,- wordt verzocht.21
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat er valse vluchtfacturen in de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] over 2000 en 2001 zijn opgenomen. Verdachte heeft aan die gedragingen, als directeur van [bedrijf 1] , feitelijk leiding gegeven. Feit 2
De rechtbank overweegt dat dit feit ziet op twee bezwaarschriften in de vorm van aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2000 en 2001.
De aangifte inkomstenbelasting over 2000 (pagina 1.246 e.v.) is gedateerd 27 februari 2003 en, blijkens de daarop geplaatste stempel, bij de Belastingdienst ingekomen op 28 februari 2003. De aangifte inkomstenbelasting over 2001 (pagina 1.263 e.v.) is gedateerd 3 februari 2004.
Beide als bezwaarschrift aan te merken aangiften vermelden als datum van dagtekening een datum die valt buiten de bij feit 2 ten laste gelegde pleegperiode, die loopt van 11 maart 2003 tot en met 26 november 2003. Dit geldt ook voor de datum waarop het bezwaarschrift over 2000 bij de Belastingdienst is ingekomen. Weliswaar vermeldt het overzichtsproces-verbaal op pagina 6 en een ambtsedige verklaring van boete-/fraudecoördinator [naam 4] van 21 oktober 2009 als datum van de bezwaarschiften tegen de ambtshalve aanslagen inkomstenbelasting 2000 en 2001: 11 maart 2013 en 26 november 2003, maar die data zijn voor het overige niet in het procesdossier terug te vinden, ook niet in onderliggende ambtshandelingen of documenten en (dus) evenmin in de bezwaarschriften zelf waarnaar verder ook in het overzichtsproces-verbaal, op pagina 12, wordt verwezen.
Dit betekent dat het onder 2 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en dat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Op 25 februari 1999 is onder de naam ‘ [naam 1] ’ een bankrekening geopend bij Banque Colbert in Luxemburg met rekeningnummer [nr 1] .22 De aanvraag voor deze rekening is gedaan door verdachte.23 In het dossier bevindt zich een verklaring, inhoudende dat verdachte beneficial owner is van deze rekening24 evenals een kopie van een paspoort van verdachte.25 De FIOD heeft gerelateerd dat de handtekeningen op deze documenten onderling een hoge mate van gelijkenis vertonen en overeenkomen met de handtekening van verdachte die elders in het dossier voorkomt, zoals de handtekening onder de tegenover de FIOD afgelegde verklaring van verdachte. Verder bevindt zich bij de stukken een verklaring, inhoudende dat rekening 809.673 een sub-rekening is van rekening [naam 1] met nummer [nr 1] . Deze sub-rekening is geopend voor ‘internal technical reaons’.26
In het dossier zijn vier stortingsbewijzen opgenomen van contante stortingen op rekeningnummer [nr 1] , waarop telkens een handtekening is geplaatst waarvan de FIOD vermoedt dat het de handtekening is van verdachte.27
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het bovenstaande geen andere conclusie worden getrokken dan dat verdachte als enige beschikte over (de gelden op) vermelde bankrekeningen in Luxemburg. De eerst ter zitting overgelegde verklaring van 1 juni 2010, ten aanzien waarvan de raadsman heeft gesteld dat [naam 2] hierin aangeeft dat hij de rechthebbende is op de tegoeden van de rekening(en) bij Banque Colbert, maakt dit oordeel zonder meer nog niet anders, mede gelet op het late moment waarop die verklaring is overgelegd.
De rechtbank stelt vast dat beide Luxemburgse bankrekeningen niet zijn opgenomen in de aangiften inkomstenbelasting over 2002 (door verdachte ingediend op 2 december 2004)28, 2003 (door verdachte ingediend op 16 juni 2005)29 en 2004 (door verdachte ingediend op 26 juli 2006)30.
De rechtbank acht feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank stelt vast dat voor de vennootschapsbelasting sprake was van een fiscale eenheid, bestaande uit [bedrijf 3] , [bedrijf 1] en [bedrijf 4]31
Zoals bij feit 1 bewezen is verklaard zijn, onder meer in 2001, valse vluchtfacturen opgenomen in de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] . De rechtbank verwijst in dit verband naar de bij dat feit besproken bewijsmiddelen.
Uit het dossier komt naar voren dat de kosten van [bedrijf 2] op grootboekrekening ‘ [rek] ’ werden opgenomen in de administratie van [bedrijf 1] . Op de grootboekrekening over 2001 zijn vier valse vluchtfacturen opgenomen: de factuur met nummer 210943 van 11 april 200132, de factuur met nummer 211486 van 6 juli 200133, de factuur met nummer 212572 van 12 oktober 200134 en de factuur met nummer 214812 van 31 december 200135.
Het totaalbedrag van deze grootboekrekening bedraagt over 2001: € 7.343.455,13.36
Verbalisant [verbalisant] heeft in het op ambtseed opgemaakte overzichtsproces-verbaal gerelateerd dat het bedrag dat op de winst- en verliesrekening van [bedrijf 1] is opgenomen voor de post ‘Vlieg/bestemmingskosten’ betrekking heeft op een aantal grootboekrekeningen, waaronder grootboekrekening ‘ [rek] ’ en dat het totaalbedrag van deze post
€ 26.820.080,78 ofwel ƒ 59.103.680,- bedraagt.37 Dit bedrag is ook opgenomen in de winst- en verliesrekening 2001 van [bedrijf 1] .38 Verder heeft [verbalisant] gerelateerd dat de kosten voor uitbesteed werk en andere externe kosten, zoals die zijn vermeld in de aangifte vennootschapsbelasting, ook bestaan uit een bedrag van ƒ 174.459,- aan algemene kosten in de winst- en verliesrekening van [bedrijf 1] en een bedrag van ƒ 20.000,- aan kosten voor werkzaamheden van derden in de winst- en verliesrekening van [bedrijf 3] Het totaalbedrag van de kosten uitbesteed werk en andere externe kosten bedraagt volgens [verbalisant] ƒ 59.298.139,-.39 De rechtbank stelt vast dat dat bedrag ook onder die post (met nummer 16b) is opgenomen in de aangifte vennootschapsbelasting 2001 van [bedrijf 3] met fiscaal nummer [nr 3] , die door de Belastingdienst is ontvangen op 23 oktober 2003.40 De rechtbank concludeert dat in die aangifte ook de bedragen die zijn te herleiden tot de valse vluchtfacturen zijn opgenomen en dat op die manier een te hoog bedrag aan kosten van uitbesteed werk en andere externe kosten in de aangifte is vermeld.
Op de balans van [bedrijf 3] staat aangegeven dat de schuld aan crediteuren eind 2002 € 4.063.977,- bedroeg.41 Dit bedrag betreft de schuld aan [bedrijf 2] , waarvan zich in het dossier een overzicht bevindt, waarop (handgeschreven) hetzelfde bedrag staat vermeld. In dit overzicht zijn ook de vluchtfacturen uit de jaren 2000 en 2001 terug te vinden.42 Eerder is uiteengezet dat deze vluchtfacturen vals zijn. Door het opnemen van deze facturen in het overzicht van de schuld die [bedrijf 1] heeft aan [bedrijf 2] en deze deels gefingeerde schuld vervolgens onderdeel te laten zijn van het bedrag dat in de aangifte vennootschapsbelasting over 2002, door verdachte gedaan op 1 maart 2004, is vermeld onder het kopje ‘schulden aan leveranciers en handelskredieten’43, heeft verdachte als feitelijk leidinggevende van [bedrijf 3] in de aangifte over 2002 een te laag bedrag aan eigen vermogen en/of een te laag bedrag aan ondernemingswinst opgegeven.
Eenzelfde conclusie dient te worden getrokken ten aanzien van de aangifte vennootschapsbelasting over 2003. De rechtbank wijst hierbij op de jaarrekening van [bedrijf 3] over 2003 waarin een bedrag van € 4.118.037,- als beginbedrag is opgenomen onder de post ‘crediteuren’, waarbij nog is opgemerkt dat hieronder mede is begrepen een verplichting aan een buitenlandse crediteur ter grootte van US $ 2.950.100,- die op korte termijn niet door de vennootschap behoeft te worden voldaan.44 Uit het ‘ [bestand] ’45 blijkt dat dit bedrag overeenkomt met het bedrag dat verschuldigd is aan [bedrijf 2] , zodat geconcludeerd kan worden dat de opmerking in de jaarrekening betrekking heeft op die schuld aan [bedrijf 2] . Op dit overzicht staat ook het bedrag van € 4.063.977,- vermeld. Nu dit beginbedrag deels is gebaseerd op de bedragen van de valse vluchtfacturen is ook in de aangifte vennootschapsbelasting 2003, op 17 maart 2005 gedaan, ten onrechte onder de post ‘13e schulden aan leveranciers en handelskredieten’ het bedrag van
€ 4.118.037,- opgenomen. Dit betekent dat ook in deze aangifte een te laag bedrag aan eigen vermogen en/of een te laag bedrag aan ondernemingswinst is opgegeven. Verdachte heeft ook aan die gedragingen feitelijk leiding gegeven.
5 Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde onder 1,3 en 4 heeft begaan, te weten dat:
[bedrijf 1] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 april 2000 tot en met 31 december 2001 in de gemeente Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer rechtsperso(o)n(en) en/of een of meer natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen, de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] over
het/de ja(a)r(en) 2000 en/of 2001 - (elk) zijnde een samenstel van geschriften welke in onderlinge samenhang bestemd was om te dienen tot bewijs van het daarin gestelde, althans (elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, hebbende dat valselijk opmaken
en/of dat vervalsen (telkens) hierin bestaan, dat (telkens) in die bedrijfsadministratie(s) een of meer factu(u)r(en) van [bedrijf 2] was/waren opgenomen terwijl voor [bedrijf 1] door [bedrijf 2] voor een of meer van de op die factu(u)r(en) genoemd(e) bedrag(en) geen werkzaamheden was/waren verricht en/of die factu(u)r(en) in werkelijkheid niet afkomstig was/waren van [bedrijf 2] en/of een of meer van op die factu(u)r(en) vermeld(e) bedrag(en) fictief was/waren, zulks terwijl hij, verdachte, al dan niet in vereniging met een of meer anderen, tot bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) opdracht heeft gegeven, dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan boven omschreven verboden gedraging(en);
hij op één of meer verschillende tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 02 december 2004 tot en met 26 juli 2006, in de gemeente Apeldoorn, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten één of meer van de aangifte(n) voor de inkomstenbelasting / premie
volksverzekeringen over de/het ja(a)r(en) 2002 en/of 2003 en/of 2004, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan aan de Inspecteur der belastingen / de Belastingdienst te Apeldoorn, terwijl dat/die feit(en) telkens ertoe strekte(n) dat te weinig belasting wordt geheven, hebbende die onjuistheid of onvolledigheid hierin bestaan, dat in genoemd(e) aangiftebiljet(ten) over dat/die ja(a)r(en) (telkens) het/de saldo('s) op bankrekening [nr 1] (en/of [nr 2] ) ten name van [naam 1] bij Banque Colbert (Luxembourg) S.A. niet is/zijn opgegeven, althans banktegoeden op buitenlandse bankrekening(en) niet is/zijn opgegeven, althans een te laag bedrag aan inkomsten uit arbeid en/of vermogen en/of uitkeringen, en/of een te laag belastbaar inkomen was/waren
vermeld / opgegeven / aangegeven;
[bedrijf 3] en/of [bedrijf 1] en/of [bedrijf 4] op één of meer verschillende tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 oktober 2003 tot en met 23 maart 2005, in de gemeente Apeldoorn, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer andere rechtsperso(o)n(en) en/of een of meer natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk een of meer bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangifte voor de vennootschapsbelasting, gesteld ten name van [bedrijf 3] met fiscaalnummer [nr 3] , over de/het ja(a)r(en) 2001 en/of 2002 en/of 2003, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan aan de Inspecteur der belastingen / de Belastingdienst te Apeldoorn, terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting wordt geheven, hebbende die onjuisthe(i)d(en) of onvolledighe(i)d(en) hierin bestaan, dat in genoemd(e) aangiftebiljet(ten)
-een te hoog bedrag aan kosten uitbesteed werk en andere externe kosten en/of
-een te laag bedrag aan eigen vermogen en/of
-een te laag bedrag aan ondernemingswinst
althans een te laag belastbaar bedrag was vermeld / opgegeven / aangegeven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke vorenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
9 Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk. Als bijzondere voorwaarde is geëist dat verdachte binnen drie maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis de over de jaren 2000 tot en met 2004 verschuldigde inkomstenbelasting en de over de jaren 2000 en 2001 door [bedrijf 3] verschuldigde vennootschapsbelasting aan de Belastingdienst zal hebben voldaan, dan wel daarvoor een betalingsregeling met de Belastingdienst zal zijn overeengekomen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er bij de bepaling van de strafsoort en strafmaat rekening mee moet worden gehouden dat verdachte door de strafzaak in de tegelijkertijd gevoerde fiscale procedures geen inhoudelijk verweer heeft kunnen voeren. Daarnaast is er sprake van financiële en psychische schade. Ook heeft de raadsman erop gewezen dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM fors is overschreden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van verdachte zoals van één en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft feitelijk leiding gegeven aan valsheid in geschrifte en belastingfraude en zich ook in privé aan belastingfraude schuldig gemaakt, waarbij op een listige manier, met gebruikmaking van valse facturen en het verzwijgen van in het buitenland aangehouden banktegoeden, is geprobeerd de Belastingdienst om de tuin te leiden. Door de onjuiste opgaven zijn de fiscus in het bijzonder en de maatschappij in het algemeen voor een aanzienlijk bedrag benadeeld. Verdachte heeft zich bij zijn handelen kennelijk laten leiden door financieel gewin en geen oog gehad voor de schadelijke gevolgen hiervan voor de samenleving.
Het fiscale benadelingsbedrag van de bewezenverklaarde feiten wordt door de rechtbank geraamd op ongeveer € 1.600.000,-. Wat het standpunt van de verdediging betreft over het niet voeren van inhoudelijk verweer in de fiscale procedures overweegt de rechtbank dat die keuze van verdachte in die procedures nog niet kan meebrengen dat in de onderhavige strafzaak niet zou mogen worden uitgegaan van een benadelingsbedrag dat op de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten is gebaseerd, welke bewezenverklaring niet is gegrond op wilsafhankelijk materiaal dat verdachte als belastingplichtige aan de Belastingdienst heeft moeten verstrekken.
De rechtbank houdt verder rekening met het uittreksel uit het algemeen documentatieregister waaruit naar voren komt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn is aangevangen met de inverzekeringstelling van verdachte op 3 september 2008 en dat de termijn waarbinnen de behandeling van de zaak ter terechtzitting met een eindvonnis diende te zijn afgerond, mede vanwege de ingewikkeldheid van de zaak, in redelijkheid is te stellen op drie jaar. Er is bijgevolg sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met bijna vier jaar. Die overschrijding dient op na te melden wijze te worden gecompenseerd door vermindering van de op te leggen straf.
De rechtbank komt tot het opleggen van een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Dit is een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank tot minder bewezenverklaarde feiten en een navenant lager fiscaal benadelingsbedrag komt, alsmede omdat de rechtbank weliswaar aanleiding ziet voor het opleggen van een deels voorwaardelijke straf maar tot een kleiner voorwaardelijk strafdeel komt dan de officier van justitie heeft geëist. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn heeft de rechtbank de op te leggen gevangenisstraf met zes maanden verminderd. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding de door de officier gevorderde bijzondere voorwaarde te stellen, waarbij mede in aanmerking is genomen dat de fiscale zaken nog onder de belastingrechter zijn.
11 De beslissing
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 5, heeft
begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 6;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
dat verdachte zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gegeven door mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, mr. E.G. de Jong en mr. J.M. van Santen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 september 2015.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
mr. De Jong en mr. Korevaar zijn
buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.