3.1.
[eisende partij] vordert, na vermindering van eis, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis,
a. a) [gedaagde partij] te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het vonnis over te gaan tot onvoorwaardelijke en volledige toelating van [eisende partij] tot het verrichten van zijn gebruikelijke werkzaamheden als Managing Director van de Business Unit West-Europa en zich te weerhouden van alle activiteiten die een normale uitoefening van deze functie door [eisende partij] in de weg staan;
b) bij toewijzing van het gevorderde onder a) [gedaagde partij] te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het vonnis over te gaan tot het verspreiden van een communiqué in het Nederlands en in het Engels aan diegenen die ook het memo van 15 oktober jl. hebben ontvangen met de tekst zoals in punt 30 van de dagvaarding genoemd, althans met een door de voorzieningenrechter te bepalen tekst;
c) [gedaagde partij] te veroordelen om zonder nadere ingebrekestelling een dwangsom van
€ 5.000,00, dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, aan [eisende partij] te voldoen, per dag of dagdeel dat [gedaagde partij] het onder a) genoemde gebod niet of niet volledig nakomt;
d) [gedaagde partij] te veroordelen om zonder nadere ingebrekestelling een dwangsom van € 5.000,00, dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, aan [eisende partij] te voldoen, per dag of dagdeel dat [gedaagde partij] het onder b) genoemde gebod niet of niet volledig nakomt;
e) [gedaagde partij] te veroordelen in de kosten van deze procedure, daaronder ook begrepen een bedrag aan salaris voor gemachtigde, alsmede [gedaagde partij] te veroordelen in de na de uitspraak vallende kosten (nakosten), te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en met bepaling dat indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt daarover de wettelijke rente verschuldigd zal zijn, te rekenen vanaf de datum van het vonnis, althans vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis tot de dag van de algehele voldoening.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn vordering stelt [eisende partij] – kort gezegd – dat [gedaagde partij] in strijd met het goed werkgeverschap ex artikel 7:611 BW heeft gehandeld, door [eisende partij] per 15 oktober 2015 per direct op non-actief te stellen. [eisende partij] betwist dat [gedaagde partij] een zwaarwegende grond heeft voor de op non-actiefstelling, terwijl [gedaagde partij] bovendien voorafgaand aan deze beslissing geen belangenafweging heeft gemaakt.
[eisende partij] wijst er op dat hij (meer dan) 14 jaar werkzaam is voor [gedaagde partij] en steeds naar volle tevredenheid heeft gewerkt, hetgeen onder meer blijkt uit het recordresultaat dat de Business Unit West-Europa in het laatste boekjaar tot en met augustus 2015 heeft behaald. Dat [eisende partij] altijd goed heeft gefunctioneerd blijkt voorts uit de hoge bonussen (maximaal of nagenoeg maximaal) die [eisende partij] in de afgelopen jaren heeft ontvangen en het feit dat [eisende partij] in juni 2014 is gevraagd om te solliciteren op een directiefunctie.
De op non-actiefstelling is voor [eisende partij] disproportioneel en diffamerend. [eisende partij] heeft daarom groot belang bij een verspreiding op de kortst mogelijke termijn van onderstaand
Communiqué, zowel in de Nederlandse als in de Engelse taal.
Anders dan de directie u bij memo van 15 oktober jl. heeft meegedeeld is [eisende partij] nog steeds in zijn functie van Managing Director van de Business Unit West-Europa bij [gedaagde partij] werkzaam. De rechter heeft geoordeeld dat [eisende partij] zijn werkzaamheden weer mag hervatten. [eisende partij] hervat zijn werkzaamheden met ingang van vandaag. Het memo van 15 oktober jl. trekt de directie bij deze in.
[gedaagde partij] Holding B.V.
[persoon A]
Voorzitter Directie
3.3.
[gedaagde partij] voert gemotiveerd verweer. Zij heeft aangevoerd dat de reden voor de op non-actiefstelling is gelegen in het verlies van vertrouwen door de hoofddirectie van [gedaagde partij] in [eisende partij] . [gedaagde partij] wijst er op dat [gedaagde partij] een coöperatieve onderneming is en dat de verbinding met haar leden van cruciaal belang is voor het voortbestaan van [gedaagde partij] . Volgens [gedaagde partij] heeft [eisende partij] een zakelijke en afstandelijke benadering en mist hij verbindende kwaliteiten. [gedaagde partij] wijst er voorts op dat er diverse ontwikkelingen gaande zijn die de markt van [gedaagde partij] negatief (kunnen gaan) beïnvloeden. Daarop moet adequaat worden geanticipeerd. Het management dient daarom op één lijn te zitten. Dat is niet het geval, nu de hoofddirectie niet het vertrouwen heeft dat [eisende partij] de noodzakelijk verbinding met de leden kan maken. Verder voert [gedaagde partij] aan dat er eind 2010 een cultuurverandering in gang is gezet, op basis waarvan de familiecultuur dient te wijzigen in een meer ondernemende en resultaatsgerichte cultuur, maar dat deze cultuurverandering binnen de Business-Unit West-Europa nog maar nauwelijks tot stand is gekomen. Vereist is een leiderschapsstijl waarbij medewerkers direct worden aangesproken en zo nodig een confrontatie niet uit de weg wordt gegaan. [gedaagde partij] wijst in dit kader specifiek op een drietal incidenten binnen de Business-Unit van [eisende partij] , te weten het handelen in strijd met de procuratiebevoegdheid (zomer 2014), het stikstof-incident (begin april 2015) en het incident met de kapotte monsternameflesjes (oktober 2015). Volgens [gedaagde partij] blijkt onder meer uit deze drie incidenten dat de Business-Unit West-Europa onvoldoende direct en scherp wordt aangestuurd en dat medewerkers niet op hun verantwoordelijkheden worden aangesproken. [gedaagde partij] is van mening dat de Business-Unit West-Europa met [eisende partij] als Managing Director niet toekomstbestendig is. Kortom, volgens [gedaagde partij] is [eisende partij] niet langer de juiste man op de juiste plek.