beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/05/283620 / HA RK 15-66
Beschikking van 15 september 2015
[verzoeker]
,
wonende te Arnhem,
verzoeker,
advocaat mr. S. Demirtas te Arnhem,
de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
verweerster,
advocaat mr. P.J. klein Gunnewiek te Utrecht.
De partijen worden verder [verzoeker] en ASR genoemd.
2 De beoordeling
2.1.
In 2007 is [verzoeker] aan zijn rechterknie geopereerd.
2.2.
Op 1 juni 2014 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden tussen [verzoeker] , rijdend op zijn scooter, en een bij ASR verzekerde personenauto. Na het ongeval is [verzoeker] naar huis gegaan, maar daar al snel door een ambulance opgehaald en naar de afdeling spoedeisende hulp van ziekenhuis Rijnstate gebracht. [verzoeker] is diezelfde dag na onderzoek met pijnstillende medicatie uit het ziekenhuis ontslagen. ASR heeft aansprakelijkheid erkend voor de schade van [verzoeker] als gevolg van dit ongeval.
2.3.
Ten tijde van het ongeval dreef [verzoeker] een onderneming in damesmode en verleende hij betaalde mantelzorg aan zijn broer, die daarvoor een persoonsgebonden budget ontving. Na het ongeval heeft [verzoeker] aanhoudende hoofd-, nek, schouder-, rug-, heup-, knie- en beenklachten. En daarnaast psychische klachten, slaapproblemen, vermoeidheidsklachten en concentratieproblemen, aldus [verzoeker] . [verzoeker] is onder fysiotherapeutische behandeling (geweest).
2.4.
ASR heeft aan [verzoeker] in totaal een bedrag van € 2.800,00 aan voorschotten betaald. ASR betwist, bij gebrek aan voldoende medische informatie en gegeven de problemen aan de rechterknie die al voor het ongeval bestonden, dat de gepresenteerde klachten en beperkingen (allen) een gevolg zijn van het ongeval.
2.5.
Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank op de voet van artikel 1019w Rv,
a. zal bepalen dat ASR gehouden is de door [verzoeker] geleden en te lijden schade als gevolg van het ongeval op 1 juni 2014 periodiek middels adequate bevoorschotting te vergoeden,
b. ASR zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 54.000,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te betalen bedrag, ten titel van voorschot op de door [verzoeker] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade, vermeerderd met rente,
c. ASR te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.000,00 aan medische kosten, zoals kosten van medicijnen en fysiotherapie,
d. zal “bepalen dat ASR gehouden is betalingen aan derden te doen/derden in te schakelen, zodat het voor [verzoeker] mogelijk is om externe/professionele hulp in te schakelen/te krijgen (waaronder een arbeidsdeskundige) en met een (multidisciplinair) traject te starten (dit om hem weer toekomstperspectief te bieden (middels begeleiding) en hem te helpen met zijn herstel)”,
met begroting van de kosten van [verzoeker] bij de behandeling van dit verzoek op een bedrag van € 8.258,35 en veroordeling van ASR tot betaling van dit bedrag, en bovendien veroordeling van ASR in de proceskosten.
2.6.
[verzoeker] legt aan zijn verzoeken onder a en b ten grondslag dat hij vanwege de klachten en beperkingen als gevolg van het ongeval niet meer in staat is zijn damesmodewinkel te exploiteren of zijn broer te verzorgen. Dat betekent een netto inkomstenderving per maand van respectievelijk € 1.000,00 en € 3.500,00. Op jaarbasis is dat in totaal een bedrag van € 54.000,00, het thans verzochte concrete voorschot.
2.7.
Het verweer van ASR komt hierna voor zover van belang aan de orde.
2.8.
Dat de vele klachten en beperkingen die [verzoeker] presenteert gevolg zijn van het ongeval is in geschil. De operatie aan zijn rechterknie is in dat verband een complicerende factor. [verzoeker] heeft voor het bestaan van causaal verband tussen ongeval en klachten geen medische onderbouwing aangereikt. Het enkele feit dat de ervaren klachten en beperkingen volgens [verzoeker] na het ongeval zijn ontstaan is niet doorslaggevend. De rechtbank moet dan constateren dat thans in hoge mate onzeker is of de door de [verzoeker] gepresenteerde klachten en beperkingen (allemaal en in de gestelde mate) gevolg zijn van het ongeval.
2.9.
In geschil is ook of [verzoeker] de gestelde schade wegens verlies aan verdienvermogen daadwerkelijk lijdt. Een schadestaat ontbreekt. Ter zake van het gemis aan inkomsten uit zijn onderneming heeft [verzoeker] geen toelichting of onderbouwing gegeven. Het is gebleven bij de enkele stelling dat de schade in dit verband € 1.000,00 per maand bedraagt, terwijl volgens ASR op basis van de aangifte inkomstenbelasting 2013 moet worden aangenomen dat de winkel geen winst genereerde.
Verlies van € 3.500,00 netto per maand aan inkomsten als mantelzorger heeft [verzoeker] onderbouwd met een bankafschrift waaruit blijkt dat A. [verzoeker] vier keer een bedrag van € 3.500,00 aan [verzoeker] heeft overgemaakt ter zake van PGB en vier keer een bedrag van € 540,00 ter zake van WMO. Dat dit betaling voor door [verzoeker] verleende zorg betreft kan daaruit niet worden afgeleid. Bovendien is zonder toelichting, die ontbreekt, onduidelijk dat deze betalingen [verzoeker] structureel en netto € 3.500,00 per maand opleverden. Enige verdere toelichting ontbreekt. En dat terwijl administratiefrechtelijk hoge eisen worden gesteld aan de verantwoording van zorgverlening in het kader van een PGB. Dat [verzoeker] als gevolg van het ongeval niet meer tot enige inkomsten vormende arbeid in staat is en geen aanspraak kan maken op een (bijstands)uitkering heeft hij evenmin toegelicht.
2.10.
Al met al is thans zodanig onzeker dat [verzoeker] als gevolg van het ongeval (in de door hem gestelde omvang) materiële en immateriële schade lijdt, dat onvoldoende grond bestaat ASR tot de gevraagde aanzienlijke voorschotbetalingen te veroordelen. De verzoeken sub a. en b. zijn niet toewijsbaar.
2.11.
Zijn verzoek ASR te veroordelen tot betaling van € 1.000,00 aan medische kosten heeft [verzoeker] niet concreet toegelicht. Zeker in het licht van de voorschotbetalingen die ASR heeft gedaan mocht dat wel van hem worden verwacht. Het verzoek zal worden afgewezen.
2.12.
Het verzoek sub d. is vaag. Tot welke rechten en verplichtingen toewijzing ervan zal leiden is niet bepaalbaar. Daar komt bij dat vanwege de onzekerheid ter zake van causaal verband de omvang van de verplichtingen van ASR in dit verband in deze procedure ook niet concreet zijn vast te stellen. De rechtbank kan het verzoek dus ook niet in geconcretiseerde zin toewijzen. Bovendien staat niet vast dat ASR haar verplichtingen in dit verband niet zal nakomen als deze duidelijk zijn geworden; zij heeft zich daartoe in deze procedure bereid verklaard. Voor toewijzing van het verzoek bestaat dan geen grond.
2.13.
Gelet op het voorgaande zullen de verzoeken worden afgewezen. Ter zake van de kosten geldt het volgende. [verzoeker] heeft verzocht op de voet van artikel 1019aa lid 1 Rv € 8.258,35 aan advocaatkosten te begroten; 25¼ uur tegen € 255,00 per uur exclusief 6% kantoorkosten en 21% btw. ASR heeft bepleit dat begroting achterwege moet blijven omdat [verzoeker] de verzoeken onvoldoende heeft toegelicht, slechts summier medische informatie beschikbaar heeft gesteld, geen medisch advies en schadestaat in het geding heeft gebracht en nauwelijks bewijs van de gestelde schade heeft geleverd. Begroting van de kosten aan de zijde van de gelaedeerde is echter imperatief voorgeschreven in artikel 1019aa lid 1 Rv, ook in het geval het verzochte wordt afgewezen. Dat is slechts anders indien het maken van proceskosten niet redelijk wordt geoordeeld in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW, bijvoorbeeld omdat de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld (TK 2007–2008, 31 518, nr. 3, p. 12.). Hoewel het verzoek de rechtbank niet op alle fronten even weldoordacht voorkomt, is daarvan in dit geval geen sprake. De beslissing van Rechtbank Overijssel waarnaar ASR in dit verband heeft verwezen betreft in die zin een andere casus dat daarin aan de rechtbank een oordeel over het bestaan van causaal verband werd gevraagd. In zo’n geval kunnen aan de onderbouwing hogere eisen worden gesteld dan in een geval als het onderhavige waarin het om de betaling van een voorschot op de schade gaat, voor welke beslissing niet is vereist dat causaal verband al vast staat of wordt vastgesteld.
2.14.
Wat de hoogte van het te begroten bedrag betreft geldt het volgende. De redelijkheid van het door de advocaat van [verzoeker] gehanteerde uurtarief heeft ASR niet betwist. De rechtbank zal daarvan uit gaan.
Ter onderbouwing van het aantal bestede uren heeft [verzoeker] verwezen naar een urenstaat van zijn advocaat die sluit op 77¼ uur. Van welke van deze uren thans begroting wordt verzocht heeft [verzoeker] niet toegelicht, ook ter zitting niet. De urenstaat vermeldt in ieder geval ook werkzaamheden die de advocaat van [verzoeker] niet aan de behandeling van het verzoek heeft besteed. De rechtbank is dientengevolge aangewezen op haar eigen inschatting van redelijkheid advocaatkosten bij de behandeling van het verzoek. Deze worden begroot op in totaal 16 uren, 12 uur voor het opstellen van het verzoekschrift, 2 uur voor het bestuderen van het verweerschrift en 2 uur voor het bijwonen van de zitting. Vermeerderd met € 876,00 aan griffierecht worden de kosten dan begroot op een totaalbedrag van € 6.109,01.
2.15.
Vast staat dat ASR aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] als gevolg van het ongeval lijdt. ASR zal daarom zoals verzocht tot betaling aan [verzoeker] van het aldus begrote bedrag worden veroordeeld. Voor een aanvullende proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, reeds niet nu artikel 289 Rv dat daarvoor de grondslag zou moeten zijn, in artikel 1019aa lid 3 Rv buiten toepassing is verklaard.