2.1
Uitgegaan wordt van de volgende vaststaande feiten:
a. [verweerder] is op 30 november 2009 bij [verzoekende partij] in loondienst getreden in de functie van productiemedewerker. Het overeengekomen salaris bedraagt op basis van 38 uur per week € 2.017,94 bruto per vier weken.
b. [verweerder] heeft zich op 5 december 2014 bij [verzoekende partij] ziek gemeld in verband met zwangerschap gerelateerde klachten.
c. Bij brief d.d. 20 februari 2015 heeft [verzoekende partij] [verweerder] op staande voet ontslag gegeven. De brief (productie 7 kortgedingdagvaarding) luidt als volgt:
“Geachte mevrouw [verweerder] ,
Op vrijdag 13 februari 2015 bent u met onmiddellijke ingang en voor de duur van één week als ordemaatregel geschorst. Dit omdat bij ons het vermoeden was ontstaan dat u in uw ziekteperiode, terwijl u geen werkzaamheden verrichtte, maar wel door ons werd betaald, elders (betaalde) werkzaamheden heeft verricht. U heeft daar die ochtend ook met een medewerker van Hoffmann Bedrijfsrecherche over gesproken. Wij hebben u in het kader van de schorsing te kennen gegeven dat wij ons zouden beraden op de ontstane situatie, waarbij een beëindiging van uw dienstverband op grond van een dringende reden niet werd uitgesloten.
Wij hebben u vervolgens uitgenodigd voor een gesprek op vandaag, vrijdag 20 februari 2015 om 9.30 uur. In dit gesprek hebben wij het volgende met u besproken.
U bent sedert 30 november 2009 als Productiemedewerker werkzaam bij [verzoekende partij] . U heeft zich op 5 december 2014 arbeidsongeschikt gemeld, welke arbeidsongeschiktheid door de bedrijfsarts is bevestigd. U heeft fysieke beperkingen en bent extra gevoelig voor kou en bepaalde geuren. Daarnaast heeft u ons laten weten dat u zwanger bent.
In de afgelopen periode hebben wij alles in het werk gesteld om u op een juiste en correcte wijze te laten re-integreren, zulks tot op heden helaas zonder resultaat. Van een (volledige) werkhervatting is nog geen sprake. Daarbij is ook van belang dat u werkzaamheden in de kantine heeft geweigerd, omdat u de geur aldaar niet zou kunnen verdragen.
Recentelijk is bij ons het vermoeden ontstaan, na een anonieme tip, dat verschillende medewerkers van onze organisatie, die afwezig waren in verband met arbeidsongeschiktheid, op vakantie zouden zijn of elders werkzaamheden zouden verrichten. Dit terwijl deze medewerkers daartoe fysiek niet in staat konden worden geacht of dit niet bij ons hadden gemeld én zij in die periode op grond van ziekte ook door ons werden betaald. U betrof één van deze personen.
Op grond van onze vermoedens hebben wij Hoffmann Bedrijfsrecherche ingeschakeld en hen verzocht ons vermoeden nader te onderzoeken c.q. te verifiëren. Hoffmann Bedrijfsrecherche heeft in dit kader onderzoek verricht en daarbij onder andere observaties uitgevoerd.
Hoffmann Bedrijfsrecherche heeft u op vrijdag 13 februari 2015 geconfronteerd met haar bevindingen. Bij dit gesprek was ook een beëdigd tolk aanwezig. Voorts is van dit gesprek een gespreksverslag gemaakt, waarvan u een afschrift heeft ontvangen.
Uit het gespreksverslag blijkt dat de medewerker van Hoffmann Bedrijfsrecherche u vragen heeft gesteld over uw afwezigheid en/of werkzaamheden gedurende uw ziekte. Daarbij is u ook concreet gevraagd of u gedurende uw ziekte in het buitenland (Polen) bent geweest en/of gedurende bij een ander bedrijf heeft gewerkt. U heeft zulks in eerste instantie tot twee keer toe ontkend.
Pas nádat de medewerker van Hoffmann Bedrijfsrecherche u meer en meer met de bevindingen confronteerde, gaf u aan dat het juist was dat u in uw ziekteperiode en zonder dat te melden van 4 tot en met 8 februari 2015 in Polen bij uw ouders bent geweest. Dit zodat uw ouders uw zwangerschap konden zien.
U verklaarde voorts dat u gedurende uw ziekteperiode om de week op zondag werkzaamheden heeft verricht in het restaurant van uw partner. U maakte daar kebab, maakte drankjes, vulde de koelvitrines bij, etc. U bent daar die zondagen van 14:00 uur tot 21:00 uur geweest. Naast het feit dat u elders werkzaamheden verricht, komt daarbij dat zulks in een restaurant plaatsvindt, met alle geuren van dien.
Op grond van de bevindingen van Hoffmann Bedrijfsrecherche en uw eigen verklaringen komen wij tot de conclusie dat u in ernstige mate verwijtbaar heeft gehandeld. U kan worden verweten dat:
- -
u gedurende uw ziekteperiode bij [verzoekende partij] en terwijl u door ons werd betaald gedurende één of meerdere dagen (op vakantie) in het buitenland bent geweest;
- -
u één of meerdere keren elders al dan niet betaalde en al dan niet fysieke werkzaamheden heeft verricht, zonder zulks te melden en zonder dat u daar ook maar op enige wijze toestemming voor had gekregen;
- -
u het ten onrechte heeft doen voorkomen dat u op grond van arbeidsongeschiktheid geen werkzaamheden voor ons zou kunnen verrichten;
- -
u ten onrechte een aanbod tot passend werk (in de kantine bij [verzoekende partij] ) heeft geweigerd;
- -
u in strijd met de adviezen van de bedrijfsarts heeft gehandeld en daardoor mogelijk verdere re-integratie heeft belemmerd en/of vertraagd;
- -
u in ernstige mate in strijd heeft gehandeld met de binnen onze organisatie geldende ziekteverzuimregels;
- -
u door uw gedrag onze organisatie financieel heeft benadeeld (u had immers ook bij ons kunnen werken);
- -
u, op het moment dat u naar uw afwezigheid en/of werkzaamheden elders werd gevraagd, daarover ontwijkende en/of leugenachtige verklaringen heeft afgelegd.
Gezien de geconstateerde gedragingen heeft u in ernstige mate in strijd gehandeld met uw verplichtingen als werknemer en uw verantwoordelijkheden in ernstige mate veronachtzaamd. Daarnaast heeft u met uw gedrag het aanzien van onze organisatie aangetast. Uw positie is dan ook onhoudbaar.
In het gesprek op 20 februari 2015 heeft u desgevraagd geen aanvullende informatie of omstandigheden aan de eerdere verklaringen toegevoegd.
De bovengenoemde gedragingen vormen ieder voor zich en zeker in onderlinge samenhang een dringende reden voor ontslag op staande voet. Door uw gedrag is een zodanige vertrouwensbreuk ontstaan dat wij u niet langer kunnen handhaven in uw functie.
Om die reden bent u in het gesprek van vandaag (vrijdag 20 februari 2015) op staande voet ontslagen.
Per direct wordt de betaling van uw salaris stopgezet.
Wij realiseren ons dat dit een zware maatregel is, die verstrekkende gevolgen voor u heeft. In onze afweging hebben wij uw persoonlijke omstandigheden betrokken, maar wij menen dat gezien de ernst van de verwijten die u kunnen worden gemaakt deze maatregel gegrond is. Wij behouden ons uitdrukkelijk het recht voor om de schade, die wij lijden ten gevolge van het feit dat u ons een dringende reden hebt gegeven voor uw ontslag op staande voet en alles wat daarmee samenhangt, op u te verhalen.
Wij ontzeggen u hierbij voorts de toegang tot onze organisatie. Binnen 24 uur na ontvangst van deze brief dient u al onze eigendommen te retourneren.
Vertrouwende u hiermede voldoende te hebben geïnformeerd.
Hoogachtend,
Namens [verzoekende partij]
[Persoon A]
Group manager Corporate Affairs/HR”
2.3
[verzoekende partij] heeft een voorwaardelijk ontbindingsverzoek ex artikel 7:671b BW ingediend. Op dit verzoek is het nieuwe ontslagrecht, in werking getreden per 1 juli 2015, van toepassing.
Op de gronden als uiteengezet in het inleidende verzoekschrift stelt [verzoekende partij] dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] , welke de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] rechtvaardigt; subsidiair, in geval er geen sprake zou zijn van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] , stelt [verzoekende partij] dat in ieder geval er sprake is van een vertrouwensbreuk, dan wel van andere omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst ontbonden dient te worden. Gesteld wordt dat herplaatsing niet in de rede ligt, omdat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen c.q. van een vertrouwensbreuk.
2.5
De kantonrechter stelt allereerst vast dat [verweerder] op zich de feiten, genoemd in de ontslagbrief d.d. 20 februari 2015 niet, dan wel onvoldoende heeft betwist, met uitzondering van het aan haar gerichte verwijt dat zij geweigerd zou hebben passende arbeid te verrichten. In ieder geval ligt in haar verweer besloten de erkenning dat zij niet conform de geldende verzuimvoorschriften heeft gehandeld. Erkend wordt dat zij geen toestemming heeft gevraagd van [verzoekende partij] om, terwijl zij wegens ziekte niet in staat was tot het verrichten van arbeid, voor enkele dagen af te reizen naar Polen. Ook wordt niet betwist dat zij, terwijl zij wegens ziekte niet in staat was tot het verrichten van arbeid, werkzaamheden heeft verricht in de zaak van haar partner, zij het dat zij deze werkzaamheden binnen een andere context plaatst.
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat in rechte van de juistheid van deze feiten uitgegaan moet worden. Evenwel is de kantonrechter met de gemachtigde van [verweerder] van oordeel dat deze feiten geen dringende redenen in de zin der wet opleveren als bedoeld in artikel 7:678 BW oud/nieuw en evenmin dat er wegens het handelen in strijd met de verzuimvoorschriften sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] als bedoeld in artikel 7:673 BW onder c. Van belang is dat de gemachtigde van [verzoekende partij] ook ter zitting heeft gesteld dat niet zo zeer de in de ontslagbrief genoemde feiten haar hebben doen besluiten [verweerder] ontslag op staande voet te geven als wel dat zij het [verweerder] kwalijk neemt dat zij bij herhaling niet de waarheid heeft verteld en ook heeft nagelaten [verzoekende partij] haar verontschuldigingen aan te bieden, met welke stelling [verzoekende partij] de als dringende redenen gekwalificeerde feiten naar het oordeel van de kantonrechter in subjectieve zin heeft gerelativeerd.
2.11
Toekenning van de verzochte transitievergoeding is overigens in de systematiek van de Wet Werk en Zekerheid, wanneer er wordt ontbonden op de hiervoor genoemde gronden en de uitzonderingsbepaling ex artikel 6:673 lid 7 BW niet van toepassing is, een “automatisch” sluitstuk van de behandeling van een zaak als de onderhavige.
Van belang is nog dat de kantonrechter de gemachtigde van [verzoekende partij] in de gelegenheid heeft gesteld inhoudelijk te reageren op het tegenverzoek. Van die gelegenheid heeft hij ook gebruik gemaakt. Als inhoudelijk verweer wordt aangevoerd dat er volgens [verzoekende partij] sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] en dat zij daarom de transitievergoeding niet verschuldigd is. In het hiervoor eerder gegeven oordeel (rechtsoverweging 2.5) ligt besloten dat dit verweer wordt verworpen.
De transitievergoeding zoals verzocht door [verweerder] wordt dan ook aan haar toegewezen.