Dat [verweerder] een verwijt valt te maken omtrent de wijze waarop hij de Samsung S4 en de Samsung S6 heeft verkregen is voldoende aannemelijk geworden. Verwezen wordt naar hetgeen hiervoor in r.o. 4.4. is overwogen.
Vaststaat echter dat [verweerder] reeds in het eerste gesprek, waarin hij door [verzoeker] werd aangesproken op het feit dat zijn Samsung S6 niet op correcte wijze was geregistreerd in het systeem, heeft verklaard dat hij de Samsung S6 van KPN gratis had gekregen en dat deze dus niet gefactureerd had moeten worden. Daarbij heeft [verweerder] erkend dat hij fout heeft gehandeld.
[verzoeker] heeft [verweerder] er in dit gesprek tevens op gewezen dat uit de KPN portal blijkt dat hij naast de Samsung S6 ook een IPhone C5 op zijn naam heeft staan. Vaststaat echter dat [verweerder] in het gesprek dat hij later die dag heeft gevoerd met [naam 3] (in aanwezigheid van [naam 2] ) reeds heeft verklaard dat de IPhone 5 C op zijn naam was besteld voor een collega, [naam 5] . Dit bleek na controle ook het geval te zijn.
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt naar het oordeel van de kantonrechter niet in te zien waarom [verzoeker] op dat moment besloot om een recherchebureau in te schakelen voor verder onderzoek. Op dat moment stond immers reeds vast dat [verweerder] de procedure regels ten aanzien van de S4 en de S6 niet correct had nageleefd. Kennelijk bestond bij [verzoeker] het vermoeden dat [verweerder] ook op andere punten de regels niet correct naleefde, maar enige onderbouwing daarvan ontbreekt. De kantonrechter kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de beslissing om over te gaan tot het inschakelen van een recherchebureau – met alle gevolgen van dien voor de arbeidsrelatie – enkel was gebaseerd op wantrouwen van de zijde van [verzoeker] richting [verweerder] . Gelet op zijn onberispelijke staat van dienst en een trouw dienstverband van 28 jaar, had van [verzoeker] , als goed werkgever, mogen worden verwacht dat zij zelf met [verweerder] in gesprek was gebleven en had getracht om een mogelijk geschaad vertrouwen in [verweerder] te herstellen. Ten onrechte is [verweerder] deze mogelijkheid onthouden.
Dit alles leidt tot het oordeel dat [verzoeker] de kwestie veel te zwaar heeft aangezet. In het handelen van [verzoeker] , dat is te kwalificeren als ernstig verwijtbaar handelen, ziet de kantonrechter aanleiding een billijke vergoeding toe te kennen. Over de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding overweegt de kantonrechter het volgende.