Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2010 een tweetal aanslagen rioolrecht voor de panden [A-straat 1] en [A-straat 2] te [Z] opgelegd.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 15 september 2012 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Bij brief van 26 oktober 2012, ingekomen bij de rechtbank op 29 oktober 2012, heeft eiser beroep ingesteld tegen die uitspraken op bezwaar.
De rechtbank heeft eiser bij aangetekende brief van 18 juli 2016 gevraagd de gronden van het beroep in te dienen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bevat het beroepschrift de gronden van het beroep. In artikel 6:6 van de Awb is bepaald dat, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, dit niet-ontvankelijk kan worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2. Eiser heeft de gronden van de beroepen niet vermeld. In het beroepschrift is slechts verwezen naar de procedure over 2006, waarmee de rechtbank bekend is en die ten tijde van de indiening van het onderhavige beroepschrift ter behandeling bij Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch voorlag. Redenen voor het beroep kunnen zodoende achterwege blijven, aldus eiser. Deze verwijzing is naar het oordeel van de rechtbank in zijn algemeenheid niet voldoende, zonder bijvoeging van bijvoorbeeld het beroepschrift uit die zaak. Dat de rechtbank bekend is met die procedure, doet daaraan niet af, nu de wet voorschrijft dat het beroepschrift de gronden dient te vermelden en aan dat vereiste op deze wijze niet is voldaan. De rechtbank ziet ook geen aanleiding aan dit gebrek voorbij te gaan. Niet-ontvankelijkverklaring is weliswaar niet dwingend voorgeschreven, nu artikel 6:5 van de Awb bepaalt dat het beroep niet-ontvankelijk “kan” worden verklaard, maar in de procedure over 2006 is eiser uiteindelijk in cassatie in het ongelijk gesteld. Een verwijzing naar de uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, die in het voordeel van eiser was, kan hem dan ook niet baten. Er zijn geen gronden aangevoerd die afwijken van hetgeen reeds is afgewezen. Eiser is, nadat de Hoge Raad in de procedure over 2006 had beslist, bij voormelde brief van 18 juli 2016 in de gelegenheid gesteld de gronden aan te vullen. Blijkens bij PostNL via ‘Track & Trace’ (www.tracktrace.nl) ingewonnen informatie is de aangetekende brief op 19 juli 2016 door de geadresseerde in ontvangst genomen. Eiser heeft op deze brief echter niet gereageerd en heeft dus van de geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt. In de brief van de rechtbank van 18 juli 2016 is vermeld dat, indien de gronden niet binnen de gestelde termijn worden ontvangen, niet-ontvankelijkverklaring kan volgen.
3. De beroepen zijn kennelijk niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.