Overwegingen
1. Eiser heeft in zijn (herziene) aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 een bedrag van € 3.670 als giften in aftrek gebracht. Naar aanleiding van vragen van verweerder heeft eiser de giften als volgt gespecificeerd:
- -
jaaropgaaf [B] € 5
- -
jaaropgaaf [C] € 883
- -
jaaropgaaf Gemeente Doetinchem € 883
- -
Giften Ministerie van Financiën € 1.771
- -
Giften Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) € 1.151
- -
Totaal € 2.922
2. Ter zitting heeft eiser bevestigd dat de giften CJIB een bedrag van € 511 betreffen in plaats van € 1.151.
3. Verweerder heeft bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2014 de geclaimde giftenaftrek geweigerd. Hiertegen heeft eiser aangevoerd dat hij wel in aanmerking komt voor giftenaftrek. Eiser heeft gesteld dat de door hem gedane betalingen aan belasting aan de Belastingdienst, de inhouding van gelden op de bijstandsuitkering en inhouding van gelden op het loon als gift aftrekbaar zijn omdat de betreffende instanties instellingen zijn als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, letter b, van de Wet IB 2001. Volgens eiser is sprake van periodieke giften en komen deze verplichte betalingen als gift voor aftrek in aanmerking op de grond dat daartegenover geen directe prestatie bestaat. Daarnaast heeft eiser een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en in dit verband aangevoerd dat bij acht hem bekende belastingplichtigen verweerder in tien gevallen de loonbelasting en premies als giftenaftrek heeft goedgekeurd.
4. In artikel 6.33, eerste lid, letter a, van de Wet IB 2001, is – voor zover van belang – bepaald dat giften verplichte bijdragen zijn waar geen directe tegenprestatie tegenover staat.
5. Voor zover het de door het CJIB bij dwangbevel ingevorderde bedragen betreft, is de rechtbank het met verweerder eens dat dit de op grond van de Zorgverzekeringswet verplichte premies betreft, die moeten worden betaald aan de ziektekostenverzekeraar. Gelet hierop staat tegenover deze bijdrage een directe tegenprestatie, namelijk het verzekerd zijn tegen ziektekosten. Dat het CJIB de zorgverzekeringspremie over het jaar 2014 heeft ingevorderd doet er niet aan af dat de betaling uiteindelijk geschiedt aan de zorgverzekeraar. Reeds hierom kan van een gift zoals bedoeld in artikel 6.33 van de Wet IB 2001 geen sprake zijn.
6. Voor zover het betreft de belastingen, de inhoudingen op het loon alsmede de inhouding op de bijstandsuitkering, heeft de wetgever met de term ‘verplichte bijdragen’ niet het oog gehad op uit de wet voortvloeiende belastingschulden (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30 juni 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:4788). Een andere opvatting zou ertoe leiden dat met het vaststellen van de belastingschuld direct een aftrekpost ontstaat waarmee de grondslag, waarop de belastingschuld is gebaseerd, direct wordt verminderd, hetgeen tot verlaging van de belastingschuld zou moeten leiden, waardoor de aftrekpost vermindert waardoor de belastingschuld weer wordt verhoogd et cetera. Dit is een ontoelaatbare inbreuk op het systeem van de Wet IB 2001. Daarom zijn deze betalingen geen giften die in aftrek kunnen worden gebracht.
7. Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel, als beginsel van behoorlijk bestuur, kan evenmin slagen. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is in geval van een beroep op de meerderheidsregel nodig dat eiser aannemelijk maakt dat verweerder in een meerderheid van de met eiser vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege heeft gelaten. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat hij beschikt over de gegevens van acht belastingplichtigen waarbij de giftenaftrek in een tiental gevallen is toegekend. Verweerder heeft ter zitting ten aanzien van negentien belastingplichtigen gegevens overgelegd waaruit blijkt dat dezelfde giftenaftrek op basis van dezelfde gronden als eiser heeft gesteld, door verweerder is geweigerd bij de aanslagregeling. Eiser heeft de juistheid van deze gegevens niet betwist zodat door hem niet aannemelijk is gemaakt dat in een meerderheid van de gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven. Reeds hierom kan een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen. Daarom hoeft niet meer te worden toegekomen aan de vraag of bij de door eiser aangevoerde gelijke gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven.
8. Voor zover eiser zich heeft beroepen op andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur, heeft hij nagelaten te stellen hoe of op welke wijze verweerder daarmee in strijd heeft gehandeld bij het vaststellen van de onderhavige aanslag.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A. Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.