1 De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 10 maart 2015 te Apeldoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft hij verdachte en/of zijn mededader(s) toen en daar opzettelijk
- meermalen, althans eenmaal, (ongeveer) 161 hennepplanten en/of stekken van hennepplanten aan (een) perso(o)n(en) genaamd [naam 1] en/of [naam 2] verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
- meermalen, althans eenmaal, (ongeveer) 53 (althans in totaal ongeveer 230) hennepplanten en/of stekken van hennepplanten aan [naam 3] en/of [naam 4] verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
- meermalen, althans eenmaal, (ongeveer) 122 hennepplanten en/of 172 stekken van hennepplanten (althans in totaal ongeveer 234 hennepstekken) aan [naam 5] verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
- een (groot) aantal hennepplanten en/of stekken van hennepplanten aan één of meer andere (onbekend gebleven) personen verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, terwijl dit/deze strafbare feit(en) (telkens) opzettelijk in de uitoefening van een beroep en/of bedrijf werd(en) gepleegd;
hij op of omstreeks 10 maart 2015 te Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad,
-in een bedrijfspand gelegen aan de [adres 2] , meerdere (grote) hoeveelheden hennep, althans een hoeveelheid van ongeveer 318,31 gram wiet en 297,04 gram hashish,
-in een schuur behorende bij een woning gelegen aan de [adres 3] , een hoeveelheid van (ongeveer) 155,72 gram hennep,
-in een woning gelegen aan de [adres 3] , een hoeveelheid van (ongeveer) 597,77 gram hashish,
in elk geval (telkens) meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, terwijl dit/deze strafbare feit(en) (telkens) opzettelijk in de uitoefening van een beroep
en/of bedrijf werden gepleegd;
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 10 maart 2015, te Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A. van een of meer voorwerp(en), te weten
- een of meer personenauto's (te weten een [merk auto 1] en/of een [merk auto 2] en/of een [merk auto 3] en of en [merk auto 4] ) en/of
- een bedrijfsauto (te weten een [merk auto 5] ) en/of
- een boot (type [merk 1] ) en/of
- ( dure) horloges (type [merk 2] ) en/of
- een grote hoeveelheid contant geld (ongeveer 154.000 euro),
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op voormelde voorwerpen is/zijn en/of deze voorhanden heeft/hebben en/of
B. voormelde voorwerp(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van voormelde voorwerpen gebruik gemaakt heeft , terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit een/het misdrijf , terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), van het (mede)plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2015 tot en met 10 maart 2015, in de gemeente Apeldoorn, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (in/bij een pand aan de [adres 2] ) stoffen en/of voorwerpen en/of gegevens, te weten de goederen die op de aan deze dagvaarding gehechte bijlage zijn vermeld (pagina's 1051 tot en met 1055 van het eindproces-verbaal inzake onderzoek ' [naam onderzoek] ') bestemd tot het plegen van een of meer feit(en) strafbaar gesteld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet, te weten:
- het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
- het opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of vervaardigen van een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of te koop aangeboden en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd en/of voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die stoffen en/of voorwerpen en/of gegevens bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
1
Aanleiding onderzoek
Mede naar aanleiding van processen-verbaal van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) waarin sprake was van meerdere aanwijzingen dat er hennepstekken werden verkocht en (gedroogde) hennep(toppen) werden ingekocht door de eigenaren van de growshop het [naam growshop] , gevestigd aan de [adres 2] te Apeldoorn, werd een opsporingsonderzoek ingesteld.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de vier aan hem tenlastegelegde feiten. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie in het bijzonder betoogd dat verdachte bewust en nauw heeft samengewerkt met medeverdachte [medeverdachte] . Niet aannemelijk is geworden dat de stekkenhandel puur en alleen een aangelegenheid was van verdachte.
Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het witwassen door de aanschaf van de boot en de horloges.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 vrijspraak bepleit van het medeplegen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging vrijspraak bepleit van het handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Voor feit 3 heeft de verdediging vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde witwassen door de aanschaf van de in de tenlastelegging genoemde personenauto’s, [merk auto 5] , boot en horloges. Van het tenlastegelegde witwassen van het in de tenlastelegging genoemde contante geldbedrag van € 154.000,- heeft de verdediging ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. Volgens de verdediging is bij geen van deze voorwerpen sprake van een op verhullen of verbergen gerichte handeling. De boot en de horloges zijn voor de tenlastegelegde periode aangeschaft en de [merk auto 5] is aangeschaft via de onderneming van verdachte.
Ten slotte heeft de verdediging vrijspraak bepleit van feit 4, omdat het bewijs van wetenschap of ernstige reden om te vermoeden dat voorwerpen en stoffen voor de teelt zijn afgeleverd, ontbreekt. Het leveren aan de kleine thuisteler, hetgeen de winkel doet blijkens de verklaring van medeverdachte, is niet strafbaar. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om een schuldigverklaring zonder strafoplegging vanwege schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat verdachte niet, zoals anderen wel, eerst een waarschuwing heeft gekregen, mede gelet op het feit dat ten tijde van de tenlastegelegde periode sprake was van onduidelijke regelgeving op dit punt.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank behandelt het beroep op het gelijkheidsbeginsel bij de strafmaatoverwegingen, nu dit verweer door de verdediging expliciet in dat verband is gevoerd.
Met uitzondering van het medeplegen is er sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt in zoverre volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
- het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 1] , p. 939-942;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 3] , p. 967-968, 975-977;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 4] , p. 981-982;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 5] , p. 990-994;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 6] , p. 1003-1004;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 7] , p. 1012;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 april 2017.
Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat op basis waarvan de rechtbank kan oordelen dat verdachte bij de verkoop van hennepstekken nauw en bewust heeft samengewerkt met een ander of met anderen. Uit de omstandigheid dat verdachte en medeverdachte samen de growshop runden, samen aan de balie stonden en er geen ander personeel aanwezig was kan weliswaar worden afgeleid dat medeverdachte op de hoogte moet zijn geweest van de verkoop van hennepstekken, dit betekent nog niet dat zij als medepleger aan deze verkoop ook een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Uit de getuigenverklaringen komt naar voren dat het (enkel) verdachte is geweest die het aanspreekpunt was bij de verkoop van hennepstekken en dat medeverdachte functioneerde als gastvrouw. Op dit specifieke punt is bij het voorbereidend onderzoek onvoldoende doorgevraagd. Er is dan ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor het medeplegen van feit 1. Verdachte zal van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Met uitzondering van het medeplegen en het opzettelijk plegen in de uitoefening van een beroep en/of bedrijf, is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 283;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 305;
- het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, p. 333-335;
- het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij, p. 336-338;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 april 2017.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval wel sprake is van medeplegen. Zoals uit de hierboven aangehaalde bewijsmiddelen volgt, zijn de wiet en hashish aangetroffen in de gezamenlijk door verdachte en zijn medeverdachte bewoonde woning en bijbehorende schuur, alsmede in de growshop waarvan verdachte op papier de eigenaar is2 en medeverdachte enig werkneemster.3 Verdachte en zijn medeverdachte zijn partners en voerden ook toen een gemeenschappelijke huishouding. Uit de verklaringen van verdachte volgt dat verdachte en medeverdachte samen de growshop runden.4 Volgens medeverdachte, die de boekhouding van de growshop en van hen beiden privé deed, was het idee om de growshop te beginnen van hen beiden en is zij samen met haar partner verantwoordelijk.5 De genoemde gezamenlijke woning staat bovendien op naam van medeverdachte.6 Gelet op de vindplaats van de drugs, namelijk achter de toonbank en in de koeling van de growshop, in het dressoir in de woonkamer en in de los van de woning staande schuur en gelet op de relatief aanzienlijke hoeveelheid daarvan, is de rechtbank van oordeel dat beide verdachten wisten van de aanwezigheid van wiet en hashish in de woning, de bijbehorende schuur en het bedrijfspand en daar in gelijke, althans hier relevante, mate zeggenschap over hadden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte en medeverdachte samen, als medeplegers, de wiet en hashish voorhanden hebben gehad.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat de wiet en hashish van hemzelf zijn en voor eigen gebruik bestemd zijn alsmede dat medeverdachte niet wist van die aanwezigheid, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden, alleen al vanwege de aangetroffen hoeveelheden en mede in het licht van verdachtes activiteiten.
Opzettelijk handelen in de uitoefening van een beroep en/of bedrijf
De rechtbank stelt vast dat artikel 11, derde lid, van de Opiumwet alleen voor handelen in strijd met een artikel 3, onder B, van die wet gegeven verbod de strafverhogende omstandigheid ‘opzettelijk handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf’ noemt. Omdat onder feit 2 dit verbod (artikel 3 onder B Opiumwet) niet is tenlastegelegd, kan de strafverhogende omstandigheid niet opgaan. Verdachte zal van dit deel dan ook worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt dat verdachte en medeverdachte goederen met een aanzienlijke waarde in bezit hebben (gehad). Op 10 maart 2015 werd de growshop van verdachte en medeverdachte doorzocht. Bij die doorzoeking werden twee personenauto’s, te weten een [merk auto 2] en een [merk auto 1] , en een bedrijfsauto, te weten een [merk auto 5] , aangetroffen. Deze voertuigen stonden op naam van verdachte en medeverdachte.7 Ook hebben verdachte en medeverdachte een [merk auto 3] en een [merk auto 4] op naam gehad.8 Deze auto’s zijn (na aftrek van inruil) op een uitzondering na met cash geld betaald.9 Verder zijn op 10 maart 2015 in kluizen in de woning en in de growshop van verdachten grote contante geldbedragen aangetroffen, van samen meer dan € 155.000,-.10 Daarnaast had verdachte tijdens zijn aanhouding een contant geldbedrag van € 1.110,- op zak.11
Voor een bewezenverklaring van dit feit is nodig dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte en medeverdachte geld hadden dat uit enig misdrijf afkomstig was, waarmee onder andere de goederen zoals omschreven onder feit 3 zijn aangeschaft. Uit de onder feit 1 genoemde bewijsmiddelen, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, volgt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verkoop van hennepstekken. Verdachte heeft daarmee illegale inkomsten verworven.
Reeds op grond van de hiervoor bij feit 2 onder “medeplegen” omschreven bewijsmiddelen, die hier als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de growshop gesproken kan worden van een onderneming die feitelijk door verdachte en medeverdachte samen werd gedreven en dat zij beiden op de hoogte waren van de witte (legale) inkomsten die uit de onderneming werden gegenereerd, terwijl uitgaven werden gedaan die de hoogte van die legale inkomsten ruimschoots overschreden.
Vanuit de growshop werden niet alleen hennepstekken verkocht, er werd ook legale handel gedreven. Verdachte en medeverdachte hebben derhalve ook legale inkomsten verworven. Niet is inzichtelijk gemaakt welke inkomsten legaal en welke inkomsten illegaal waren. Verder is niet inzichtelijk gemaakt welke uitgaven met legaal geld zijn gedaan en welke met illegaal geld. Er heeft dus vermenging plaatsgevonden van de legale en illegale inkomsten. Uit het financiële onderzoek volgt dat in de periode van 1 april 2007 tot en met 10 maart 2015 meer contant geld is uitgegeven dan waarover verdachten op legale wijze konden beschikken.12 Uit die opstelling blijkt namelijk dat in de periode april 2007 – maart 2015 voor uitgaven beschikbaar was een bedrag van ruim € 340.000,- terwijl de werkelijke uitgaven ruim € 727.000,- bedroegen zodat er een verschil van ruim € 385.000,- is. Verdachte en medeverdachte hebben geen verklaring gegeven voor het bestaan van dit kasverschil. Zij hebben wel verklaard dat de enige inkomsten die zij hadden uit de growshop kwamen.13 Het is derhalve aannemelijk dat verdachte en medeverdachte in die gehele periode illegaal geld voorhanden hebben gehad en daarmee uitgaven hebben gedaan. Gelet op de gemaakte kasopstelling14 is aannemelijk dat een substantieel deel van de totale inkomsten illegaal was. De rechtbank merkt dan ook de totale inkomsten als illegaal aan.
De verdediging heeft aangevoerd dat de [merk auto 5] aangeschaft is via de onderneming van verdachte en op de balans van die onderneming staat. Deze auto zou derhalve zijn aangeschaft met controleerbare beschikbare legale geldmiddelen. De rechtbank overweegt dat de [naam bank] op 5 januari 2011 bij de politie heeft gemeld dat verdachte in 2010 voor € 99.050,- aan contant geld heeft gestort op zijn rekening die hij in 2010 zowel zakelijk als privé gebruikte.15 Blijkens het financieel onderzoek is op de rekening van verdachte ook in de jaren daarvoor contant geld gestort op zijn rekening. In 2007 was dit een bedrag van € 19.550,-, in 2008 was dit een bedrag van € 71.000,80 en in 2009 was dit een bedrag van € 106.295,-.16 De [merk auto 5] is voor € 29.749,- aangeschaft per bankbetaling op 29 november 2010, na een aantal kort daarvoor gedane kasstortingen van nagenoeg dat aanschafbedrag.17 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte derhalve eerst geld gestort op zijn bankrekening alvorens hij de [merk auto 5] kocht en per bank betaalde. Nu de totale inkomsten als illegaal zijn aangemerkt, gelet op de mate van vermenging, kan dan ook niet worden gezegd dat de auto die is aangeschaft uit die inkomsten, met legale middelen is aangeschaft. Dat deze auto na de aanschaf met illegale middelen is opgenomen in de bedrijfsadministratie doet niet aan de illegale herkomst daarvan af.
De in de tenlastelegging omschreven boot is aangeschaft buiten de tenlastegelegde periode. Van de tenlastegelegde horloges is onbekend wanneer deze zijn aangeschaft. Een bewezenverklaring van witwassen met betrekking de boot en de horloges is dan ook niet mogelijk. Verdachte zal van deze onderdelen worden vrijgesproken.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het dossier voldoende aanknopingspunten bevat voor het oordeel dat sprake is geweest van medeplegen. Medeverdachte moet, zoals hiervoor onder feit 1 overwogen, weet hebben gehad van de verkoop van de hennepstekken door verdachte – haar partner – nu verdachte en medeverdachte samen de growshop runden, zij allebei aan de balie stonden en er geen ander personeel was. In ieder geval verzorgde medeverdachte ook hun beider privé en de zakelijke administratie en had zij zodoende een goed beeld van het inkomen dat uit de growshop werd gehaald. Zij moet dan ook hebben geweten dat de uitgaven (ook voor luxegoederen) zoals deze in de loop der jaren zijn gedaan niet vanuit het inkomen uit bedrijf kunnen zijn betaald. Medeverdachte heeft hiervan wel geprofiteerd en heeft ook zelf een auto aangeschaft (de [merk auto 1] ), waarbij in contant geld is afgerekend. Dit maakt dat sprake is van een bijdrage van voldoende gewicht om te spreken van het medeplegen van witwassen.
Gelet op de lange periode waarin het witwassen heeft plaatsgevonden, de omvang van de daarmee gemoeide bedragen en het structurele karakter, is de rechtbank van oordeel dat gesproken kan worden van gewoontewitwassen.
Door de aanschaf van de personenauto’s en de bedrijfsauto met illegaal geld, hebben verdachte en medeverdachte zich, tezamen en in vereniging, schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Daarnaast hebben de verdachten een groot contant geldbedrag met illegale herkomst voorhanden gehad.
De vraag die moet worden beantwoord, is of verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de in zijn pand aanwezige goederen en stoffen bedoeld waren voor de grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt, zoals bedoeld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet.
Verdachte was de eigenaar van de growshop, gevestigd in het pand aan de [adres 2] .18 Medeverdachte was op papier enig werkneemster in dezelfde growshop.19 Feitelijk runden zij de growshop samen.20 Op 10 maart 2015 is in dit pand een onderzoek ingesteld met betrekking tot overtredingen van de Opiumwet. Tijdens dat onderzoek zijn grote hoeveelheden hennepgerelateerde goederen en stoffen aangetroffen in het betreffende pand, zoals assimilatielampen, verschillende ventilatoren en koolstoffilters.21
Medeverdachte heeft op 25 februari 2015 contact gezocht met de politie, om te vragen naar de grenzen van het toelaatbare in verband met het destijds nieuw te komen artikel 11a van de Opiumwet, geldend vanaf 1 maart 2015. De politie heeft haar te kennen gegeven dat zij en verdachte formeel strafbaar zouden zijn, mochten zij na 1 maart 2015 doorgaan met de verkoop van hennepteelt gerelateerde goederen als ze weten of kunnen vermoeden dat het voor hennepteelt is.22
Op 10 maart 2015 zijn door [naam 8] en [naam 9] 24 assimilatielampen, twee ventilatoren en twee opvouwbare watervaten gekocht bij de growshop van verdachte en zijn medeverdachte.23 De rechtbank verwijst in dit laatste verband naar hetgeen bij feit 2 over het medeplegen is overwogen. Door de politie is beschreven dat goederen in deze samenhang doorgaans in professioneel ingerichte hennepkwekerijen worden aangetroffen.24
Gelet op de grote hoeveelheden aangetroffen goederen en stoffen en de aan [naam 8] en [naam 9] verkochte (24) assimilatielampen, ventilatoren en watervaten, kan de rechtbank alleen maar tot het oordeel komen dat verdachten de goederen en stoffen in de growshop (ook) presenteerden ten behoeve van de verkoop aan telers van hennep en voor dat doel de goederen en stoffen ook voorhanden hebben gehad. Gelet op het soort goederen, de combinatie van de goederen die zijn aangetroffen en de hoeveelheid daarvan, kan er voorts geen andere conclusie zijn dan dat deze bestemd waren voor de grootschalige en/of bedrijfsmatige hennepteelt als bedoeld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet.
Verdachten wisten, gelet op het contact dat medeverdachte heeft gehad met de politie, dat zij met de ongewijzigde exploitatie van hun growshop strafbaar zouden zijn na 1 maart 2015. Toch hebben zij, tezamen en in vereniging, in hun growshop tussen 1 maart 2015 en 10 maart 2015, de dag van inbeslagname, grote hoeveelheden goederen en stoffen te koop aangeboden, verkocht en voorhanden gehad, terwijl zij minstgenomen ernstige redenen hadden om te vermoeden dat deze bestemd waren tot het plegen van strafbare feiten.
3 Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 10 maart 2015 te Apeldoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft hij verdachte en/of zijn mededader(s) toen en daar opzettelijk
- meermalen, althans eenmaal, (ongeveer) 161 hennepplanten en/of stekken van hennepplanten aan (een) perso(o)n(en) genaamd [naam 1] en/of [naam 2] verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
- meermalen, althans eenmaal, (ongeveer) 53 (althans in totaal ongeveer 230) hennepplanten en/of stekken van hennepplanten aan [naam 3] en/of [naam 4] verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
- meermalen, althans eenmaal, (ongeveer) 122 hennepplanten en/of 172 stekken van hennepplanten (althans in totaal ongeveer 234 hennepstekken) aan [naam 5] verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
- een (groot) aantal hennepplanten en/of stekken van hennepplanten aan één of meer andere (onbekend gebleven) personen verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt,
terwijl dit/deze strafbare feit(en) (telkens) opzettelijk in de uitoefening van een beroep en/of bedrijf werd(en) gepleegd;
hij op of omstreeks 10 maart 2015 te Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad,
-in een bedrijfspand gelegen aan de [adres 2] , meerdere (grote) hoeveelheden hennep, althans een hoeveelheid van ongeveer 318,31 gram wiet en 297,04 gram hashish,
-in een schuur behorende bij een woning gelegen aan de [adres 3] , een hoeveelheid van (ongeveer) 155,72 gram hennep,
-in een woning gelegen aan de [adres 3] , een hoeveelheid van (ongeveer) 597,77 gram hashish,
in elk geval (telkens) meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, terwijl dit/deze strafbare feit(en) (telkens) opzettelijk in de uitoefening van een beroep
en/of bedrijf werden gepleegd;
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 10 maart 2015, te Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A. van een of meer voorwerp(en), te weten
- een of meer personenauto's (te weten een [merk auto 1] en/of een [merk auto 2] en/of een [merk auto 3] en of en [merk auto 4] ) en/of
- een bedrijfsauto (te weten een [merk auto 5] ) en/of
- een boot (type [merk 1] ) en/of
- (dure) horloges (type [merk 2] ) en/of
- een grote hoeveelheid contant geld (ongeveer 154.000 euro),
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op voormelde voorwerpen is/zijn en/of deze voorhanden heeft/hebben en/of
B. voormelde voorwerp(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van voormelde voorwerpen gebruik gemaakt heeft , terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit een/het misdrijf , terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), van het (mede)plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2015 tot en met 10 maart 2015, in de gemeente Apeldoorn, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (in/bij een pand aan de [adres 2] ) stoffen en/of voorwerpen en/of gegevens, te weten de goederen die op de aan deze dagvaarding gehechte bijlage zijn vermeld (pagina's 1051 tot en met 1055 van het eindproces-verbaal inzake onderzoek ' [naam onderzoek] ') bestemd tot het plegen van een of meer feit(en) strafbaar gesteld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet, te weten:
- het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
- het opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of vervaardigen van een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of te koop aangeboden en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd en/of voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die stoffen en/of voorwerpen en/of gegevens bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.