Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBGEL:2017:3402

Rechtbank Gelderland
29-06-2017
29-06-2017
05/780074-16
Strafrecht
Eerste aanleg - meervoudig

--

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht

Zittingsplaats Zutphen

Parketnummer : 05/780074-16

Datum uitspraak : 29 juni 2017

Tegenspraak

vonnis van de meervoudige kamer

in de zaak van

de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland

tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] te [geboorteplaats] ,

domicilie: [adres 1] .

Raadsman: mr. D.J.P. van Barneveld, advocaat te Oosterbeek.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 juni 2017.

1 De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

zij op of omstreeks 30 juli 2014 in de gemeente Apeldoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven,

met dat opzet met haar, verdachtes, dienstwapen, nadat zij (kort daarvoor) in haar hoedanigheid van brigadier van politie Oost-Nederland, met pepperspray in de richting van die (verwarde) [slachtoffer] had gespoten en/of een of meerdere ma(a)l(en) in de richting van die [slachtoffer] "Ga liggen en laat je handen zien" en/of, nadat voornoemde [slachtoffer] op zijn buik was gaan liggen, "Liggen blijven, ik wil je handen zien", althans woorden van gelijke aard of strekking, had geroepen, tweemaal op/in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten (nadat deze plotseling was opgestaan en/of met zwaaiende/gespreide armen (snel) op haar, verdachte, afkwam), tengevolge waarvan die [slachtoffer] in zijn gezicht en/of zijn schouder werd geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:

subsidiair

zij op of omstreeks 30 juli 2014 in de gemeente Apeldoorn, aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten doofheid aan een oor, een beschadigde aangezichtszenuw, een beschadigd kaakgewricht en/of een ooglid dat niet meer kan sluiten), heeft toegebracht, door deze (verwarde) [slachtoffer] opzettelijk met haar, verdachtes, dienstwapen, nadat zij (kort daarvoor) in haar hoedanigheid van brigadier van politie Oost-Nederland, met pepperspray in de richting van die [slachtoffer] had gespoten en/of een of meerdere ma(a)l(en) in de richting van die [slachtoffer] "Ga liggen en laat je handen zien" en/of, nadat voornoemde [slachtoffer] op zijn buik was gaan liggen, "Liggen blijven, ik wil je handen zien", althans woorden van gelijke aard of strekking, had geroepen, tweemaal op/in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten (nadat deze plotseling was opgestaan en/of met zwaaiende/gespreide armen (snel) op haar, verdachte, afkwam), tengevolge waarvan die [slachtoffer] in zijn gezicht en/of zijn schouder werd geraakt;

meer subsidiair

zij op of omstreeks 30 juli 2014 in de gemeente Apeldoorn, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer] ), met haar, verdachtes, dienstwapen, nadat zij (kort daarvoor) in haar hoedanigheid van brigadier van politie Oost-Nederland, met pepperspray in de richting van die (verwarde) [slachtoffer] had gespoten en/of een of meerdere ma(a)l(en) in de richting van die [slachtoffer] "Ga liggen en laat je handen zien" en/of, nadat voornoemde [slachtoffer] op zijn buik was gaan liggen, "Liggen blijven, ik wil je handen zien", althans woorden van gelijke aard of strekking, had geroepen, tweemaal op/in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten (nadat deze plotseling was opgestaan en/of met zwaaiende/gespreide armen (snel) op haar, verdachte, afkwam), tengevolge waarvan die [slachtoffer] in zijn gezicht en/of zijn schouder werd geraakt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs 1

Bij beslissing van 1 maart 2016 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in het kader van een procedure ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering (Sv) bevolen dat door de officier van justitie tegen verdachte strafvervolging wordt ingesteld.

Inleidende overwegingen

De rechtbank wil allereerst een aantal overwegingen wijden aan het voorbereidend onderzoek in deze zaak en de samenstelling van het strafdossier, nog los van de omstandigheid dat de afzonderlijke stukken in het dossier zijn gevoegd op een wijze die niet bijdraagt aan de toegankelijkheid en leesbaarheid van het dossier.

Het voorbereidend onderzoek is deels door de Rijksrecherche verricht. Verdachte is eenmaal gehoord, als getuige. Bij dat verhoor zijn haar niet de filmbeelden getoond, die door een getuige van het schietincident zijn gemaakt. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte naar aanleiding van en onder het tonen van die beelden opnieuw is verhoord, wat wel in de lijn der verwachtingen zou liggen. Volgens verdachtes verklaringen tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft zij later op enig moment de filmbeelden samen met haar leidinggevende bekeken. Daarvan is geen proces-verbaal van bevindingen opgemaakt.

Ook heeft de rechtbank vastgesteld dat, ondanks dat er al vanaf 30 juli 2014 onder leiding van het Arrondissementsparket Oost-Nederland door de Rijksrecherche een onderzoek werd ingesteld [getuige 1] niet is gehoord door de Rijksrecherche. [getuige 1] is een ooggetuige en degene met wie [slachtoffer] een worsteling zou hebben gehad toen verdachte ter plaatse was (gekomen). Wel is van de uitlatingen van [getuige 1] op de bewuste avond een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt en is van hem later die nacht een aangifte opgenomen, maar dit alles is gebeurd door een agent van het team Apeldoorn Noord-Oost respectievelijk een hoofdagent van het team Recherche Noordwest Veluwe, terwijl verdachte op dat moment werkzaam was bij de politie-eenheid Oost, bureau Apeldoorn. Het dossier bevat geen opgaaf van reden voor de (kennelijke) keuze om [getuige 1] niet te horen door de Rijksrecherche. Bovendien is die aangifte pas later, in november 2016, door de officier van justitie overgelegd en aan het dossier toegevoegd.

De rechtbank heeft verder kort voor de zitting toevalligerwijs (via een door het parket per e-mail aan de rechtbank doorgespeelde vraag van de verdediging of het stuk in het dossier zat) kennis genomen van het bestaan van een schriftelijk stuk “analyse onderzoek” verricht door [verbalisant 1] , dat tijdens de beklagprocedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering bij het gerechtshof namens klager is overgelegd, terwijl dit niet in het strafdossier terecht is gekomen. Pas nadat daarover aldus kort voor de zitting een e-mailwisseling is ontstaan en de raadsman had aangegeven de artikel 12 Sv-stukken niet relevant te vinden, is dit stuk aan het dossier toegevoegd. Het stuk is kritisch over het optreden van verdachte tijdens het schietincident en over het onderzoek door de Rijksrecherche.

De rechtbank stelt al met al vast dat de wijze waarop het voorbereidend onderzoek vorm is gegeven en de keuzes die zijn gemaakt bij het samenstellen van het strafdossier door het openbaar ministerie vragen oproepen waarvoor het dossier geen (duidelijke) verklaring bevat. De rechtbank legt er de nadruk op dat verdachte het voorgaande niet valt te verwijten.

De bedoelde vragen zijn belangrijk omdat het hier gaat om politieoptreden en het gebruik van het dienstwapen waardoor [slachtoffer] gewond is geraakt met blijvend ernstig letsel tot gevolg. Zorgvuldig en transparant handelen kan dan voorkomen dat een versluierde blik ontstaat en kan er bovendien aan bijdragen dat onderzoek en uitkomst met vertrouwen tegemoet worden gezien. Dat is in het belang van [slachtoffer] en van de rechtsorde. Maar het is ook in het belang van verdachte op wie de negatieve effecten van onderzoek dat vragen en zelfs wantrouwen bij belanghebbenden oproept, kunnen afstralen zonder dat zij daarop invloed kan uitoefenen.

De rechtbank ziet ondanks bovenstaande kanttekeningen geen noodzaak tot het verrichten van meer of nader onderzoek.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, zoals primair ten laste is gelegd. De officier van justitie heeft de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft aangevoerd dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte, toen [slachtoffer] haar dicht was genaderd, haar dienstwapen heeft getrokken en op [slachtoffer] heeft gericht (geprikt) en met dat dienstwapen op hem heeft geschoten. Toen verdachte zag dat het schot geen effect had heeft zij een tweede keer geschoten. Verdachte heeft geen doelopzet gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven of ernstig te verwonden.

Beoordeling door de rechtbank

Verdachte heeft ter terechtzitting van 15 juni 2017 verklaard dat zij op 30 juli 2014 te Apeldoorn surveillancedienst had. Zij is afgegaan op een melding dat er op Pieter Saenredamstraat te Apeldoorn een verwarde man rond liep die een man zou hebben mishandeld en auto’s zou hebben vernield. Zij was enig bemanningslid van de surveillanceauto. Toen zij de straat in reed, kreeg zij van omstanders het signalement van de verwarde man, waarvan later bleek dat het [slachtoffer] betrof. Zij is de straat verder ingereden en zag de man die voldeed aan het signalement. [slachtoffer] was op dat moment in een worsteling met een Turkse man, waarvan later bleek dat dit [getuige 1] betrof. Zij zag dat [slachtoffer] [getuige 1] bij de keel greep. Zij heeft de mannen aangeroepen. [slachtoffer] riep iets over de duivel en zij zag aan zijn ogen dat er geen contact met hem te krijgen was. Hij had een glazige blik in zijn ogen. Zij heeft toen pepperspray gebruikt. Zij heeft gezien dat zij [slachtoffer] daarmee vol in het gezicht raakte en dat zij ook [getuige 1] daarmee raakte terwijl hij op dat moment zijn hoofd wegdraaide. Dat kon zij aan de reactie van [getuige 1] zien. De mannen lieten elkaar los. Zij heeft bij [getuige 1] geen letsel waargenomen. [slachtoffer] liep weg. Zij dacht dat [slachtoffer] een psychose had. Zij heeft een aantal keren naar [slachtoffer] geroepen dat hij op grond moest gaan liggen. Uiteindelijk stopte hij en ging hij op de grond liggen. Zij riep naar hem dat hij ook zijn handen op zijn hoofd moest leggen. Ook dat deed [slachtoffer] . Opeens stond [slachtoffer] snel op en rende hij op haar af. Op dat moment hoorde zij iemand zeggen: hij heeft een mes. Zij zag dat [slachtoffer] een blik in zijn ogen had alsof hij door haar heen keek. Zij dacht op dat moment: “het is hij of ik”. Zij heeft toen, terwijl zij achteruit liep, haar dienstwapen getrokken en op hem geschoten. Zij kon aan zijn lichaam zien dat zij hem raakte. Toen zij zag dat hij doorliep, heeft zij nog een keer geschoten, waarna [slachtoffer] op de grond viel. [slachtoffer] viel tegen haar aan, op haar voeten. Ook als zij niets had gehoord over een mes, dan had zij het dienstwapen getrokken en geschoten aldus verdachte.2

Het dienstwapen van verdachte is in beslag genomen.3 Tijdens het sporenonderzoek op de plaats van het delict zijn twee verschoten hulzen aangetroffen en voor onderzoek veiliggesteld.4 Uit onderzoek is gebleken dat de verschoten hulzen zijn afgevuurd door het dienstwapen van verdachte.5

Uit de over [slachtoffer] opgemaakte medische verklaring blijkt dat er sprake is van een schotverwonding in het aangezicht met volledig gehoorverlies aan de rechterzijde.6 [slachtoffer] heeft verklaard hij ook in de linkerzijde in zijn schouder is geraakt door een kogel. Zijn gehoor aan de rechterzijde is blijvend weg, zijn aangezichtszenuw is beschadigd, evenals zijn kaakgewricht aan de rechterzijde. Door de beschadiging van de aangezichtszenuw heeft hij geen aansturing over de rechterzijde van zijn gezicht. Het kaakgewricht rechts is zo beschadigd dat hij het niet kan gebruiken en links moet kauwen. Zijn rechteroog kan hij niet dicht doen. Het oog droogt uit en hij moet dagelijks een gel gebruiken. Misschien is het in de toekomst mogelijk een ooglidcorrectie te ondergaan.7

De rechtbank kan uit het strafdossier niet afleiden dat verdachte [slachtoffer] heeft willen doodschieten. Van doelopzet is dus geen sprake.

De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door de schoten zodanig zou kunnen worden getroffen dat hij daardoor zou komen te overlijden. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Zij overweegt daartoe het volgende.

Verdachte heeft haar dienstvuurwapen op [slachtoffer] gericht en op hem geschoten toen hij op een zeer korte afstand van haar verwijderd was. Verdachte heeft aan de lichaamsbeweging van [slachtoffer] gezien dat hij geraakt werd en desondanks doorliep. Vervolgens heeft zij een tweede keer op hem geschoten. De rechtbank is van oordeel dat het afvuren van schoten op zo’n korte afstand van het lichaam van [slachtoffer] in beginsel de aanmerkelijke kans met zich brengt dat [slachtoffer] door de schoten dodelijk geraakt kon worden. Vooral het hoofd is een zeer kwetsbaar deel van het lichaam, en dat geldt ook voor de (bovenzijde van de) romp. Verdachte is geoefend en gecertificeerd schutter en ervaren politieagent. Het kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte zich van die kans ook bewust is geweest. De rechtbank is van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Zij acht dan ook het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

3 Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:

zij op of omstreeks 30 juli 2014 in de gemeente Apeldoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven,

met dat opzet met haar, verdachtes, dienstwapen, nadat zij (kort daarvoor) in haar hoedanigheid van brigadier van politie Oost-Nederland, met pepperspray in de richting van die (verwarde) [slachtoffer] had gespoten en/of een of meerdere ma(a)l(en) in de richting van die [slachtoffer] "Ga liggen en laat je handen zien" en/of, nadat voornoemde [slachtoffer] op zijn buik was gaan liggen, "Liggen blijven, ik wil je handen zien", althans woorden van gelijke aard of strekking, had geroepen, tweemaal op/in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten (nadat deze plotseling was opgestaan en/of met zwaaiende/gespreide armen (snel) op haar, verdachte, afkwam), ten gevolge waarvan die [slachtoffer] in zijn gezicht en/of zijn schouder werd geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.

Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4 De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

Poging tot doodslag

5 De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6 De strafbaarheid van de verdachte

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft in haar requisitoir een aantal feiten en omstandigheden besproken. Kijkend naar dat complex aan feiten en omstandigheden en de korte tijdspanne waarbinnen één en ander zich heeft afgespeeld, heeft de officier van justitie geconcludeerd dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] van verdachte, waarbij duidelijk was dat verdachte op dat moment geen andere mogelijkheid zag en had behoeven te zien dan ter afwending van dit onmiddellijk dreigend gevaar met haar dienstwapen te schieten, nadat zij al had aangeroepen en pepperspray had gebruikt. Die feiten en omstandigheden maken naar het oordeel van de officier van justitie ook dat er is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Zij heeft geconcludeerd dat er sprake is van noodweer, hetgeen betekent dat verdachte niet strafbaar is en er ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft aangevoerd dat uit de verklaring van verdachte, de verklaringen van omstanders en de camerabeelden die zijn gemaakt duidelijk blijkt dat er sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding dan wel in ieder geval een onmiddellijk dreigend gevaar voor een fysieke wederrechtelijke aanranding van verdachte door [slachtoffer] . [slachtoffer] had al twee personen aangevallen. Hij reageerde niet op het gebruik van pepperspray, noch op verbale aanwijzingen. Verdachte had geen andere optie meer dan haar dienstwapen te gebruiken. Haar reactie was proportioneel. Voor het gebruiken van de wapenstok ontbrak de tijd en de ruimte. Bovendien was het de vraag of dat enig effect zou sorteren. [slachtoffer] is groter en sterker en was bovendien psychotisch. Er kon van verdachte niet gevergd worden dat zij de fysieke confrontatie met [slachtoffer] zou opzoeken en ook kon niet van haar gevergd worden dat zij de daarmee onlosmakelijk verbonden risico’s voor lief zou nemen. Haar handelen was noodzakelijk voor de verdediging tegen de aanval door [slachtoffer] . Verdachte had geen andere keuze meer. Zij heeft tot het laatst gewacht met schieten. Op dat moment was [slachtoffer] zo dicht genaderd, dat zij geen tijd meer had om op minder vitale lichaamsdelen van [slachtoffer] te schieten. Verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat zij heeft gehandeld uit noodweer.

Indien de rechtbank zou oordelen dat het schieten onder gegeven omstandigheden niet zou voldoen aan de eisen van proportionaliteit en/of subsidiariteit, is er volgens de raadsman sprake van noodweerexces en dient verdachte om die reden te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Er was sprake van een extreem stressvolle situatie waarin verdachte vreesde voor haar leven. Er was sprake van een hevige gemoedsbeweging als gevolg van het zeer agressieve en onvoorspelbare gedrag van [slachtoffer] . Verdachte heeft gehandeld zoals haar is geleerd tijdens de IBT-training. Verbaal optreden en geweldsmiddelen hadden gefaald of waren geen optie. De bij verdachte aanwezige stress was van invloed op haar besluitvorming en handelwijze. Men handelt dan instinctief. Fijne motoriek wordt daardoor aangetast waardoor bijvoorbeeld zuiver richten op de benen fysiek onmogelijk wordt.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Er zijn meldkamergesprekken van de Meldkamer Apeldoorn van 30 juli 2014 uitgeluisterd. Daarvan is een proces-verbaal opgemaakt. Daaruit blijkt dat de meldkamer om 21.41.01 uur is gebeld door ene [getuige 2] , wonende aan de [adres 2] te Apeldoorn. Zij vertelde dat een buurman was aangevallen dan wel mishandeld door een verwarde man. Zij had de man aangesproken. Het was een blanke man met een rood T-shirt met tekst en een spijkerbroek, normaal postuur en donker blond verward haar. De man maakte een verwarde indruk. [getuige 2] stond nog bij de buurman, die vervolgens aan de telefoon kwam. De man gaf op te zijn [getuige 3] .

Om 21.42.34 heeft de meldkamer de 22-07, dit betreft het roepnummer van [verbalisant 2] die als motoragent een éénmanssurveillance reed, verzocht naar de [adres 2] te Apeldoorn te gaan om uit te kijken naar de verwarde man in verband met de mishandeling van [getuige 3] . De centralist heeft gezegd dat er misschien iemand kan meerijden en dat de man meerdere keren is aangevallen door de verwarde man. De centralist vertelt dat verwarde man ook auto’s zou hebben aangeraakt en vernield en dat de man de weg helemaal kwijt was. Het signalement wordt doorgegeven.

Om 21.43.45 uur vraagt de meldkamer aan de 22-03, dit betreft het roepnummer van verdachte, of zij kan mee rijden naar het incident aan de Pieter Saenredamstraat. De 22-03 (verdachte) zegt dit toe en gaat ter plaatse.

Om 21.47.23 uur geeft de 22-03 (verdachte) door dat zij de man heeft aangetroffen en vraagt om een auto erbij. De 22-07 ( [verbalisant 2] ) deelt desgevraagd mee dat hij dit heeft meegekregen.

Om 21.47.43 uur vraagt de 22-03 (verdachte) met spoed om assistentie.

Om 21.47.56 uur zegt de 22-03 (verdachte) “Auto er bij, auto er bij”.

Om 21.48.04 uur zegt de 22-03 (verdachte) “Staan blijven jij, armen gespreid. Staan blijven”. Een mannenstem zegt: “Luister naar je gevoel”.

De 22-03 (verdachte): “Armen spreiden jij en op de grond liggen. Armen spreiden, op de grond liggen jij en blijven liggen. Je blijft zo liggen” (p. 63 en verder).

De rechtbank stelt aan de hand van het voorgaande vast dat er vanuit de meldkamer aan verdachte en haar collega meerdere incidenten zijn gemeld die op de [adres 2] te Apeldoorn plaatsgevonden zouden hebben. Er is namelijk gemeld dat een verwarde man, [slachtoffer] , meerdere keren [getuige 3] had aangevallen en dat [slachtoffer] auto’s zou hebben vernield.

[getuige 1] heeft verklaard dat een man ( [slachtoffer] ) in zijn tuin stond, dat deze man planten uit de grond trok en ook schreeuwde. Op dat moment kwam er een politieauto aan, die ter hoogte van zijn voordeur stopte. Er stapte een politievrouw uit. Zij schreeuwde: “Blijf staan” en herhaalde dat meerdere keren. De man keek hem vervolgens recht aan en liep op hem ( [getuige 1] ) af met een agressieve blik, op de manier waarmee hij ook naar de agente had gekeken. De man wilde hem pakken, maar hij, [getuige 1] , zag kans de man vrij snel bij de keel te pakken en hem op die manier op afstand te houden (p. 108 en p. 166 e.v.). Zij hebben geworsteld en de man heeft hem een paar keer met de armen tegen het hoofd geraakt. De politieagente kwam er bij en schreeuwde en waarschuwde, maar dat had geen effect op de man. De man werd geraakt door pepperspray en hijzelf ook. Hij kon de man niet langer vasthouden, liet hem los en zag dat de man wegliep (pag. 166 en verder).

Verdachte heeft ter terechtzitting van 15 juni 2017 verklaard dat zij op 30 juli 2014 in Apeldoorn is afgegaan op de melding dat er op Pieter Saenredamstraat te Apeldoorn een verwarde man rondliep die een man had mishandeld en auto’s zou hebben vernield. Toen zij de straat in reed, kreeg zij van omstanders het signalement van de verwarde man, waarvan later bleek dat het [slachtoffer] betrof. Zij is de straat verder ingereden en zag de man die voldeed aan het signalement. [slachtoffer] was op dat moment in een worsteling met een Turkse man, waarvan later bleek dat dit [getuige 1] betrof. Zij heeft waargenomen dat [slachtoffer] [getuige 1] bij de keel had vastgepakt. Zij heeft, toen de mannen elkaar los lieten, bij [getuige 1] geen letsel waargenomen.

Er zijn fotoprints gemaakt van de filmbeelden die door [getuige 4] met een mobiele telefoon zijn gemaakt. De verbalisant heeft daarover een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt waaruit het navolgende blijkt. De rechtbank merkt hierbij nog op dat de hierna beschreven fotoprints, die als frames genummerd zijn, niet aan een tijdsindicatie verbonden zijn, maar dat deze frames in combinatie met de filmbeelden die hierna besproken worden vrij exact in tijd te plaatsen zijn. Op frame 50 is te zien dat verdachte de pepperspray heeft gericht en op de frames 56, 60, 64 en 67 is het gebruik van de pepperspray zichtbaar (pag. 70).

Gelet op de verklaringen van [getuige 1] gaat de rechtbank er vanuit dat de filmopnames van [getuige 4] beginnen met de start van de worsteling tussen [getuige 1] en [slachtoffer] . In het uiterste geval beginnen die opnames zeer kort daarna.

De filmbeelden zijn ook door de politie uitgekeken. De verbalisant heeft daarover een proces-verbaal opgemaakt waaruit het volgende blijkt. Op de beelden is te zien dat er een blanke man met een rood T-shirt en donker kort haar over de stoep rent naar een man in de voortuin. Gelijktijdig rent een politievrouw voor de politieauto langs naar deze mannen toe en roept daarbij “Hé staan blijven jij”. Dat is bij 00.00.01 seconden van de filmopname. Op de beelden is ook te zien dat beide mannen de armen omhoog doen. Dat is bij 00.00.02 seconden van de filmopname. De politievrouw heeft de arm gestrekt, terwijl zij naar de mannen rent. Bij 00.00.08 seconden hebben de mannen elkaar nog steeds vast ter hoogte van de schouders en bewegen zij heen en weer. De worsteling gaat door totdat de man met het rode T-shirt de andere man plotsklaps loslaat en wegrent. Dat is bij 00.00.10 seconden van de filmopname (pag. 142-143).

De rechtbank stelt aan de hand van het voorstaande vast dat verdachte bij aankomst in de Pieter Saenredamstraat in Apeldoorn direct werd geconfronteerd met een in haar ogen kennelijk zodanig heftige schermutseling tussen [getuige 1] en [slachtoffer] , dat zij vrijwel direct heeft besloten om pepperspray te gaan gebruiken en dat zij deze na slechts enkele seconden ook daadwerkelijk heeft gebruikt. De rechtbank stelt ook vast dat het gebruik van pepperspray kennelijk niet (direct) het weerloosmakende effect op [slachtoffer] heeft gehad wat normaalgesproken van het gebruik van pepperspray verwacht kan worden, omdat de schermutseling nog even heeft voortgeduurd. De rechtbank stelt verder nog vast dat verdachte en [getuige 1] uiteenlopend hebben verklaard over het feit dat [slachtoffer] [getuige 1] bij de keel zou hebben gepakt en dat de verklaring van verdachte dat [slachtoffer] [getuige 1] bij de keel heeft gepakt feitelijk niet juist is dan wel lijkt te zijn.

Uit de door de politie uitgekeken filmbeelden en de fotoprints blijkt verder nog het volgende.

Op de filmbeelden is te horen dat verdachte hard roept “Handen vrij”. [slachtoffer] gaat vervolgens bukken, alsof hij op de knieën wil gaan zitten. Verdachte blijft roepen “handen vrij (dan iets onverstaanbaars) en op de grond liggen, armen vrij” en wijst met haar linker arm naar voren, haar lichaam iets naar voren en haar rechter elleboog iets naar achteren. Dat is bij 00.00.18 seconden van de filmopname en te zien op frame 445. Vervolgens roept de verdachte “En op de grond liggen jij”. Op de filmbeelden is te zien dat [slachtoffer] op de grond gaat liggen. Nadat verdachte heeft geroepen “Armen vrij. Op de grond liggen jij” is op de beelden te zien dat [slachtoffer] zijn beide armen/handen op zijn achterhoofd legt. Dat is bij 00.00.23 seconden van de filmopname en frame 524. Op de filmbeelden is te zien dat [slachtoffer] bij 00.00.30 seconden en op frames 733 en 761 opstaat en op de filmopname is dan te horen dat hij op dat moment iets schreeuwt. Vanaf 00.00.31 seconden van de filmopname is te zien en te horen dat [slachtoffer] al schreeuwend recht vooruit op verdachte af rent en dat verdachte achterwaarts loopt. De onderlinge afstand is dan ongeveer vier à vijf meter. Op de filmbeelden is bij 00.00.33 seconden te zien dat verdachte haar beide handen naar voren heeft. Uit frames 781 en 795 blijkt dat verdachte op dat moment haar wapen heeft getrokken en richt op [slachtoffer] . Op de filmbeelden is bij 00.00.34 seconden een knal te horen en direct daarna nog een knal. Verdachte loopt dan nog achterwaarts. Op frame 816 is te zien dat het eerste schot wordt gelost en op frame 827 het tweede schot.

De rechtbank stelt vast dat het dossier geen steun biedt voor de verklaring van verdachte dat zij iemand hoorde roepen “hij heeft een mes” op het moment dat [slachtoffer] op haar af rende. Er zijn geen getuigen die daarover verklaren en het is niet te horen op de filmopname. Wel hebben getuigen verklaard dat [slachtoffer] terwijl hij op verdachte afging, riep “ik ben niet bang voor je” ( [getuige 4] , p 36 e.v., [getuige 5] p. 41 e.v.).

De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer] na het lossen van het tweede schot haar zo dicht genaderd was dat hij, ondanks dat zij nog achteruit bewoog, in zijn val vrijwel op haar voeten terecht is gekomen.

Uit het voorgaande blijkt dat [slachtoffer] in een tijdsbestek van vier seconden is opgestaan en al schreeuwend naar verdachte is gerend. Ook blijkt daaruit dat verdachte binnen die vier seconden haar wapen heeft getrokken, gericht heeft op [slachtoffer] en twee keer op hem heeft geschoten. Het is niet duidelijk geworden waar het eerste schot [slachtoffer] heeft geraakt en waar het tweede schot.

Verdachte heeft ter terechtzitting verder nog verklaard dat zij zich bedreigd voelde door het verwarde gedrag van [slachtoffer] en de enge blik die hij in de ogen had toen hij op haar af kwam rennen. Zij was er van overtuigend dat er op dat moment een situatie was van “of hij of ik”. Ook was zij overtuigd dat zij tijdens een worsteling met [slachtoffer] het onderspit zou delven en dat [slachtoffer] daarbij mogelijk ook haar vuurwapen af zou kunnen pakken, met alle gevolgen van dien.

Uit het dossier blijkt dat verdachte vanaf haar aankomst ter plaatse tot en met het lossen van de schoten korte tijd later, als enige politieagent (eenmanssurveillance) ter plaatse was.

Nu verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat en waarom zij haar dienstwapen ook had getrokken en had geschoten als zij niet iemand had horen roepen “hij heeft een mes”, laat de rechtbank de discussie over het mes voor de beoordeling of een beroep op noodweer slaagt vooralsnog buiten beschouwing. Met andere woorden, de rechtbank beoordeelt eerst of een beroep op noodweer slaagt, ook zonder dat er (in de beleving van verdachte) iets is geroepen over een mes.

De rechtbank komt op grond van het vorengaande tot het volgende oordeel over het beroep op noodweer. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de zogeheten “Garantenstellung” wat inhoudt dat aan een politieagent hogere eisen mogen worden gesteld vanwege diens beroep, opleiding en training.

De melding die over [slachtoffer] bij de politie binnenkomt bevat geen informatie over letsel bij [getuige 3] , althans het rechtbankdossier bevat daarover geen informatie. De worsteling tussen [slachtoffer] en [getuige 1] heeft niet geleid tot letsel bij [getuige 1] , althans dat is niet waargenomen door verdachte en van letsel bij [getuige 1] blijkt evenmin uit het dossier. Het zijn niettemin gebeurtenissen die politieoptreden rechtvaardigen. Bij de vraag of en zo ja welke geweldsmiddelen een politieagent dan toekomen, komt die agent binnen bepaalde grenzen handelingsvrijheid en beoordelingsruimte toe.

De schietbeslissing in deze zaak, op straat terwijl meerdere mensen dichtbij stonden, roept naar normaal taalgebruik ook vragen op als: “moest het zo?”, “mocht het zo?” en “kon het ook anders?”. De laatste twee raken de juridische vragen waar de rechtbank zich met betrekking tot het beroep op noodweer voor gesteld ziet.

Onbeantwoord zal overigens blijven de vraag hoe het voorval was afgelopen als er geen sprake was geweest van een éénmanssurveillance alsmede de vraag of gevallen als deze - met een verward persoon – in zo’n situatie wellicht niet eerder leiden tot het inzetten van geweldsmiddelen dan bij een tweemanssurveillance.

Verdachte kon er van uit gaan op grond van de meldingen die zij via de meldkamer had gekregen en op grond van het voorval tussen [slachtoffer] en [getuige 1] dat [slachtoffer] op dat moment erg verward en onvoorspelbaar was. [slachtoffer] was bovendien de agressor. Om die reden komt geen doorslaggevende betekenis toe aan de vraag (als onderdeel van de schermutseling) wie nu wie bij de keel had. Toen verdachte zeer kort na aankomst haar pepperspray gebruikte, mocht zij dat, gezien het voorgaande.

Toen [slachtoffer] bij [getuige 1] was weggelopen en door verdachte werd aangeroepen om te gaan liggen, had zij haar hand bij haar dienstwapen. Een handeling die het mogelijk bemoeilijkt op een later moment af te schalen, maar wederom een handeling waartoe zij gezien de voorgaande gebeurtenissen mocht besluiten.

Toen [slachtoffer] vervolgens vanuit ligpositie weer ging staan en roepend/schreeuwend op verdachte af kwam rennen, was er sprake van een op haar gerichte aanval die aan te merken is als een dreigende onmiddellijke wederrechtelijke aanranding. Zo is dit door verdachte zelf ook ervaren. Tegen deze aanval mocht verdachte zich verdedigen. Bij de keuze voor verdedigingsmiddel (hier: het trekken van het dienstwapen) mocht verdachte ook het risico betrekken dat [slachtoffer] haar bij een worsteling het wapen zou ontfutselen of dat dit in de worsteling zou afgaan.

Gelet op het voorgaande mocht verdachte in de nog geen vier seconden die volgden en waarin [slachtoffer] op haar af kwam, het dienstwapen daadwerkelijk trekken en daarmee schieten. Een minder vergaand middel zoals het nogmaals gebruiken van de pepperspray hoefde verdachte niet meer in te zetten omdat [slachtoffer] daarvoor al fysiek agressief gedrag had laten zien en omdat zij [slachtoffer] kort daarvoor zonder veel resultaat al had gepepperd, waardoor het busje bovendien vrijwel leeg zal zijn geweest. Zij mocht er bovendien - gegeven de hiervoor beschreven situatie en het verloop van de gebeurtenissen - voor kiezen de wapenstok niet te gebruiken. Verdachte mocht ook een tweede keer schieten, ook al volgde het tweede schot zeer kort op het eerste, omdat [slachtoffer] nog op haar af bleef komen.

Het schieten was derhalve geboden door de noodzakelijke verdediging van verdachte. De reactie van verdachte voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

De rechtbank is reeds gelet op het vorenstaande van oordeel dat het beroep op noodweer slaagt. Dit betekent dat verdachte niet strafbaar is voor dit schietincident dat op haar grote indruk heeft gemaakt en dat bij [slachtoffer] blijvend letsel heeft veroorzaakt. Verdachte moet daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7 De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 41, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

8 De beslissing

De rechtbank:

 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;

 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;

 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;

 verklaart verdachte niet strafbaar en ontslaat verdachte voor het bewezenverklaarde van alle rechtsvervolging.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Mei (voorzitter), mr. E.M. Vermeulen en mr. M.J. Ouweneel, rechters, in tegenwoordigheid van A.B.M. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 juni 2017.

Mr. Ouweneel is buiten staat mede te ondertekenen.

1 Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 3] , inspecteur van politie, Rijksrechercheur van de Rijksrecherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2140062, gesloten op 27 oktober 2014 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.

2 Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 15 juni 2017

3 Proces-verbaal van bevindingen, p. 16

4 Proces-verbaal van sporenonderzoek, p. 81

5 Proces-verbaal van onderzoek, p. 100

6 Medische verklaring van het AMC, p. 172

7 Proces-verbaal van verhoor als getuige [slachtoffer] , p. 60

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.