RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
uitspraak van de voorzieningenrechter van
op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,
Autoriteit persoonsgegevens, voorheen het College Bescherming persoonsgegevens te 's‑Gravenhage, hierna te noemen: AP.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de gemeente Arnhem
(gemachtigde: mr. M.P.M. Hennekens).
Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2017 (het bestreden besluit) heeft de AP geweigerd om handhavend op te treden tegen het handelen in strijd met de artikelen 8 en 11 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) door de gemeente Arnhem.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2017. Verzoeker is verschenen.
De AP heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. de Kock-Molendijk en
L. Haasnoot-van der Zwan. Namens de derde-partij zijn verschenen J.C.L. Beks en
C.A.M. Berntsen, bijgestaan door hun gemachtigde.
Overwegingen
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens
De gemeente Arnhem hanteert sinds 1 juli 2014 een nieuw systeem van toegangscontrole voor ondergrondse afvalcontainers. Daarbij worden elke keer dat inwoners van Arnhem hun restafval wegbrengen persoonsgegevens geregistreerd, te weten identiteit en huisadres, in combinatie met de frequentie van het openen en sluiten van de betreffende afvalcontainer. De containers kunnen alleen nog geopend worden doordat inwoners een adresgebonden afvalpas met een uniek pasnummer voor de scanner van een ondergrondse afvalcontainer houden.
Naar aanleiding van een handhavingsverzoek van verzoeker heeft de AP een
onderzoek ingesteld naar de wijze waarop het college van burgemeester en wethouders van Arnhem persoonsgegevens verwerkt via het afvalpassensysteem voor de in de gemeente Arnhem aanwezige ondergrondse afvalcontainers voor huishoudelijk (rest) afval. In de onderzoeksbevindingen van 24 augustus 2016 heeft de AP geconcludeerd dat het college in strijd met de Wbp persoonsgegevens verwerkt. Bij het gebruik maken van de afvalcontainer worden de persoonsgegevens van de gebruikers verwerkt zonder dat dit noodzakelijk is voor de publiekrechtelijke taak van de gemeente Arnhem in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, van de Wbp. Daardoor handelt de gemeente in strijd met artikel 8 van de Wbp. Bovendien is deze verwerking - gezien de doeleinden van deze verwerking - bovenmatig en handelt de gemeente dus ook in strijd met artikel 11, eerste lid, van de Wbp.
De tekst van de artikelen 8 en 11 van de Wbp is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Naar aanleiding van de geconstateerde overtredingen heeft de AP verzoeker en de gemeente Arnhem in de gelegenheid gesteld een zienswijze te geven op het voornemen om handhavend op te treden. In de zienswijze van de gemeente heeft de AP aanleiding gevonden om van handhaving af te zien. Op 1 januari 2018 wordt, zo staat in die zienswijze, namelijk een nieuw systeem ingevoerd (Diftar), waarbij uitgangspunt is dat “de vervuiler betaalt”. Voor een goede werking van dat systeem zal de verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk zijn.
Er bestaat dus volgens de AP een concreet zicht op legalisatie. Handhaving zou onder deze omstandigheid onevenredig zijn, gelet op de kosten die een aanpassing van het huidige systeem met zich zou brengen.
Verzoeker voert aan dat de huidige situatie, waarbij een ongeoorloofde inbreuk wordt gemaakt op zijn recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer, nu al voortduurt vanaf 1 juli 2014 en dat hij er spoedeisend belang bij heeft dat deze situatie zo snel mogelijk wordt beëindigd. Bovendien stelt verzoeker dat na invoering van Diftar zijn persoonsgegevens nog steeds op ongeoorloofde wijze zullen worden verwerkt en dat nog volstrekt onduidelijk is wanneer Diftar zal worden ingevoerd. Er is dan ook geen concreet zicht op legalisatie.
Voor de AP en verzoeker staat vast, en ook de voorzieningenrechter is van oordeel, dat de gemeente Arnhem de Wbp overtreedt. De AP stelt zich echter op het standpunt dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek aan de voorzieningenrechter omdat de overtreding zal eindigen met de invoering van Diftar met ingang van 1 januari 2018.
Ook de gemeente Arnhem stelt dat de overtreding, zo daar al sprake van is, op korte termijn zal worden beëindigd en dat er voor verzoeker geen spoedeisend belang bestaat de huidige situatie te wijzigen.
Alleen al omdat de gemeente Arnhem als overheidsorgaan (bij voortduring) een onrechtmatige inbreuk maakt op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van verzoeker, heeft verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter een spoedeisend belang bij de door hem gevraagde voorlopige voorziening.
De AP heeft de weigering gebaseerd op de verwachting dat concreet zicht op legalisatie bestaat. Ter zitting is gebleken dat dit niet het geval is. Namens de gemeente Arnhem is namelijk wel bevestigd dat op 10 juli 2017 in de gemeenteraadsvergadering over Diftar zal worden gesproken, maar is ook aangegeven dat allerminst zeker is dat de invoering van dit systeem op 1 januari 2018 zal worden gerealiseerd. Dit zou mede het gevolg zijn van het verschil van opvattingen binnen de gemeenteraad over de definitieve invulling van Diftar.
Nu nog steeds onzeker is hoe en wanneer Diftar zal gaan functioneren, is dus nog steeds onzeker of en wanneer aan de huidige situatie een einde zal worden gemaakt. Het is dan ook te verwachten dat het besluit waartegen verzoeker bezwaar heeft gemaakt, bij de beslissing op bezwaar geen stand zal houden. De voorzieningenrecht ziet hierin aanleiding om het besluit van de AP te schorsen.
De door verzoeker gewenste maatregel
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter gevraagd de AP te gelasten handhavend op te treden, met daaraan verbonden een dwangsom als niet aan deze last wordt voldaan. De uitspraak van de voorzieningenrechter ziet echter alleen op de periode waarin door de AP nog niet op het bezwaar is beslist. Ter zitting heeft de AP aangegeven dat naar verwachting binnen vier weken na 10 juli 2017, maar in ieder geval voor 24 augustus 2017, een beslissing op bezwaar zal worden genomen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het gelasten van de AP om handhavend op te treden tegen de gemeente Arnhem in dit stadium van de procedure niet opportuun is. Bij de beslissing op bezwaar kan de AP immers rekening houden met alle ontwikkelingen rond de invoering van Diftar binnen de gemeente Arnhem, ontwikkelingen die op dit moment nog te onzeker zijn.
Omdat de voorzieningenrechter het besluit van de AP schorst, dient de AP het door verzoeker betaalde griffierecht aan hem te vergoeden. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
Bijlage.
Artikel 8 Wet bescherming persoonsgegevens.
Persoonsgegevens mogen slechts worden verwerkt indien:
a. de betrokkene voor de verwerking zijn ondubbelzinnige toestemming heeft verleend;
b. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is, of voor het nemen van precontractuele maatregelen naar aanleiding van een verzoek van de betrokkene en die noodzakelijk zijn voor het sluiten van een overeenkomst;
c. de gegevensverwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is;
d. de gegevensverwerking noodzakelijk is ter vrijwaring van een vitaal belang van de betrokkene;
e. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan dan wel het bestuursorgaan waaraan de gegevens worden verstrekt, of
f. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert.
Artikel 11 Wet bescherming persoonsgegevens.
1. Persoonsgegevens worden slechts verwerkt voor zover zij, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig zijn.
2 De verantwoordelijke treft de nodige maatregelen opdat persoonsgegevens, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, juist en nauwkeurig zijn.