De voorzieningenrechter stelt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694, voorop dat het begrip ‘stedelijk ontwikkelingsproject’ ruimte voor interpretatie laat. Mede daardoor kan ook discussie ontstaan over de vraag wanneer sprake is van een wijziging van een dergelijk project. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat of sprake is van een stedelijke ontwikkeling, afhangt van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol. Uit die rechtspraak volgt voorts dat of per saldo aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan, daarbij niet van belang is. Ook de enkele omstandigheid dat een voorziene activiteit onder het voorheen geldende bestemmingsplan was toegestaan, betekent niet dat deze reeds daarom is aan te merken als een bestaande, ongewijzigd blijvende voorziening waarvoor geen mer(beoordelings)plicht bestaat (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR6907).
Kortom, het standpunt van verweerder in het bestreden besluit dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling, omdat per saldo geen sprake is van aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu, is onjuist. Voorts heeft verweerder geen ruimte om in afwijking van de wettelijke bepalingen te beslissen welke voorbereidingsprocedure moet worden gevolgd. De motivering van verweerder om de uitgebreide voorbereidingsprocedure te volgen wegens beroering in politiek en samenleving is daarom niet juist. Voor het antwoord op de vraag welke voorbereidingsprocedure in dit geval moet worden gevolgd, is slechts van belang of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer.
Bij de beoordeling of daar sprake van is betrekt de voorzieningenrechter, anders dan derde-partij betoogt, niet of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening (wellicht anders de voorzieningenrechter van de Afdeling in zijn uitspraak van 7 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3279). De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit elkaar moeten worden gehouden of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit mer of het Besluit ruimtelijke ordening. Uit verschillende uitspraken van de Afdeling, onder meer de uitspraken van 21 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3241, en van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694, volgt immers dat een project wel een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer kan zijn, maar niet in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening en omgekeerd. Kennelijk zijn het twee verschillende begrippen.
De voorzieningenrechter zal in dit geval daarom op basis van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij aspecten als de aard en omvang van de voorziene wijziging een rol spelen, beoordelen of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer.