1 De inhoud van de tenlastelegging
Ten aanzien van parketnummer 05/043316-17
Aan verdachte is, na een toegewezen vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 maart 2017 te Nijmegen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee (met inhoud) en/of een bankpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 3 maart 2017 te Nijmegen een bankpas ( [naam bank] ten name van [benadeelde 1] ) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die bankpas wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Ten aanzien van parketnummer 05/840524-17
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 03 mei 2017 te Nijmegen opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een of meerdere, op de [adres] , aldaar, aanwezige brommer en/of fietsen, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk de tankdop van een daar aanwezige brommer gehaald/gedraaid
en/of (vervolgens) een vloeitje in brand gestoken en/of (vervolgens) dit brandende vloeitje in de tank van de brommer gedaan/gegooid en/of (vervolgens) (meerdere) fietsen op die brandende brommer gegooid, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking heeft gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die brommer en/of fiets(en) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die brommer en/of fiets(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de bewoners/studenten in de woning/het studentenhuis aan de [adres] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die
(voornoemde) bewoners/studenten in de woning/het studentenhuis aan de [adres] , in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 03 mei 2017 te Nijmegen opzettelijk en wederrechtelijk een brommer (te weten een Tomos A35, kenteken [kenteken] ) en/of meerdere fietsen, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
2 Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Ten aanzien van parketnummer 05/043316-17, primair tenlastegelegde
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde diefstal (in vereniging). Het dossier bevat daarvoor onvoldoende bewijs.
Ten aanzien van parketnummer 05/043316-17, subsidiair tenlastegelegde
1
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] , p. 4 t/m 7;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , p. 8-9;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 augustus 2017.
Ten aanzien van parketnummer 05/840524-17, primair tenlastegelegde
2
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onderdeel dat van de door hem aangestoken brand levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was.
Voor het overige
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
- de processen-verbaal van aangifte van [benadeelde 2] , [benadeelde 4] en [benadeelde 3] , p. 5 t/m 12;
- het proces-verbaal van aanhouding van verdachte, p. 35 en 36;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 augustus 2017.
3 Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het volgende heeft begaan:
Ten aanzien van parketnummer 05/043316-17, subsidiair tenlastegelegde
hij op of omstreeks 3 maart 2017 te Nijmegen een bankpas ( [naam bank] ten name van [benadeelde 1] ) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die bankpas wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Ten aanzien van parketnummer 05/840524-17, primair tenlastegelegde
hij op of omstreeks 03 mei 2017 te Nijmegen opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een of op de [adres] , aldaar, aanwezige brommer en/of meerdere fietsen, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk de tankdop van een daar aanwezige brommer gehaald/gedraaid en/of (vervolgens) een vloeitje in brand gestoken en/of (vervolgens) dit brandende vloeitje in de tank van de brommer gedaan/gegooid en/of (vervolgens) (meerdere) fietsen op die brandende brommer gegooid, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking heeft gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die brommer en/of fiets(en) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die brommer en/of fiets(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de bewoners/studenten in de woning/het studentenhuis aan de [adres] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die
(voornoemde) bewoners/studenten in de woning/het studentenhuis aan de [adres] , in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
7 Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
Het standpunt van de officier van justitie
Door de officier van justitie is de oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen inhoudelijk strafverweer gevoerd. Verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat hij hoopt dat de ISD-maatregel wordt opgelegd, zodat hij rust en de nodige behandeling kan krijgen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister van 27 juni 2017;
- een reclasseringsadvies van Iriszorg van 19 juli 2017;
- een Pro Justitia rapportage betreffende psychiatrisch onderzoek, van [naam] , van 22 juli 2017.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling en brandstichting. Met name de situatie rondom de brandstichting baart de rechtbank grote zorgen. Bij een studentenhuis heeft verdachte staan schreeuwen, omdat hij zich door de studenten lastig gevallen voelde. Hij wilde dat er iemand naar buiten kwam, zodat hij verhaal kon halen. Desnoods zou hij gaan vechten. Toen er niemand naar buiten kwam, kon hij zijn frustratie niet kwijt en werd hij woedend. Hij stak vervolgens voor het studentenhuis een brommer in brand en gooide een aantal fietsen op. Het vuur was enkele meters hoog.
Opzetheling en brandstichting zijn misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Verdachte is in de vijf jaren voorafgaande aan deze feiten ten minste drie keer wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld, dan wel is aan hem onherroepelijk een taakstraf opgelegd. Hij heeft de bewezen verklaarde feiten begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Voorts blijkt uit het strafblad van verdachte dat hij over een periode van vijf jaren (rekenend vanaf de datum van het laatst gepleegde misdrijffeit) processen-verbaal tegen zich opgemaakt zag worden voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden.
Verdachte voldoet dan ook zowel aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel als aan de beleidslijnen die het Openbaar Ministerie hanteert voor het vorderen van de ISD-maatregel.
Verdachte is door een psychiater onderzocht. Bij hem zijn verschillende stoornissen geconstateerd: een sociale angststoornis, een ernstige stoornis in alcoholgebruik, een matige tot ernstige stoornis in het gebruik van opioïde, amfetamine en cocaïne, een psychotische stoornis door amfetamine en cocaïne en een depressieve stoornis door alcoholgebruik. Er is geen persoonlijkheidsstoornis geconstateerd, maar er was wel sprake van borderline, narcistische, vermijdende en afhankelijke trekken. Verder zijn er op psychosociaal vlak problemen geconstateerd op het gebied van wonen, werken, sociaal netwerk, in contacten met justitie en op het gebied van financiën. Deze stoornissen waren volgens de psychiater alle aanwezig ten tijde van het plegen van de brandstichting. Op dat moment was hij ook onder invloed van alcohol, cocaïne en heroïne. Door het langdurig drugsgebruik heeft verdachte een psychotische stoornis ontwikkeld, die, samen met zijn sociale angststoornis en persoonlijkheidstrekken, een grote invloed heeft op de manier waarop hij de wereld om hem heen beleeft en interpreteert. Hij was ervan overtuigd te worden afgeluisterd, negatief te worden becommentarieerd en uitgescholden en in de gaten te worden gehouden door de studenten tegenover zijn woonplek. Deze klachten namen mogelijk die dag nog verder toe door het actuele drugsgebruik. Geadviseerd wordt om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Gezien de bij verdachte aanwezige stoornissen vindt de psychiater de kans groot dat verdachte, zonder de nodige interventies, zal recidiveren. Daarbij betrekt hij de ernst van de stoornissen en dat deze al langdurig aanwezig zijn, wat behandeling lastiger maakt. Eerdere behandelingen waren niet succesvol, omdat de motivatie van verdachte afnam, het hem niet leek te lukken verantwoordelijkheid te nemen voor zijn behandeling en/of hij geneigd leek zichzelf hierin steeds te saboteren. Dit laatste mogelijk ook weer vanuit zijn problematiek, waarmee een vicieuze cirkel ontstaat. Er is tevens een patroon zichtbaar waarin verdachte bij aanvang sterk gemotiveerd is en deze motivatie gedurende de behandeling wegzakt en het lastig voor hem blijkt zich te blijven committeren. Gezien de aard en de ernst van verdachtes gecombineerde problematiek wordt geadviseerd de behandeling klinisch te starten voor een langere duur in een kliniek die zowel verslavingsexpertise als expertise voor de (sociale) angstklachten en de verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling biedt. Het meest geschikte juridische kader, gezien de langere duur en de onvoorwaardelijke aard van de maatregel, lijkt daarvoor de ISD-maatregel, aldus de psychiater. De reclassering sluit zich daarbij aan.
De rechtbank neemt de adviezen over.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders noodzakelijk is. Het is een zwaar middel, maar verdachte valt keer op keer in herhaling met het plegen van strafbare feiten. De bij hem geconstateerde stoornissen spelen een grote rol in die herhaling. Naast het voorkomen van overlast en (overige) maatschappelijke schade die verdachte met zijn handelen teweegbrengt, wordt met een plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders bewerkstelligd dat verdachte de nodige behandeling krijgt voor de problematiek die hem tot zijn delictgedrag brengt en zonder behandeling zal blijven brengen. Dat wil verdachte ook.
Gelet op de problematiek van verdachte en het feit dat deze problematiek direct samenhangt met de bewezen verklaarde feiten, en gezien de omstandigheid dat de feiten zijn begaan na recente veroordelingen voor (soort)gelijke delicten, moet er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal plegen. De veiligheid van goederen eist daarom het opleggen van de ISD-maatregel. De maatregel strekt zogezegd ook tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van de verdachte.
De rechtbank zal de maatregel voor de (maximale) duur van twee jaren aan verdachte opleggen en zij zal de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder parketnummer 05/840524-17, primair bewezen verklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.252,20, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het bedrag is als volgt opgebouwd:
- -
€ 250,- voor de (verbrande) fiets;
- -
€ 550,- voor de (verbrande) brommer;
- -
€ 120,- voor twee hangsloten van € 60,-;
- -
€ 232,20 voor een vervangende fiets (€ 197,20) en slot (€ 35,-).
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij tot betaling van het gevorderde bedrag toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen, omdat een onderbouwing ontbreekt. Ten aanzien van de brommer is geen tenaamstellings- of verzekeringsbewijs overgelegd. Onduidelijk is wat de dagwaarde van de brommer was. Eveneens is onduidelijk of er al verzekeringsgeld is uitgekeerd. Verder kost een studentenfiets doorgaans geen € 250,- en is het ook nog maar de vraag of de Tomos € 550,- waard is. Hangsloten zijn ook goedkoper te verkrijgen dan voor € 60,-. Van de vervangende fiets en het vervangende slot zijn geen bonnetjes overgelegd. Er had op zijn minst een screenshot van de Marktplaatsaanbieding overgelegd kunnen worden. Indien de rechtbank hierin niet meegaat, is verzocht om de schade te schatten op een bedrag van € 200,-.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de benadeelde partij niet zowel vergoeding kan vragen voor de verbrande fiets als voor de aanschaf van een nieuwe fiets, beide inclusief slot. Dat zou bij toewijzing immers een dubbele vergoeding betekenen. Om die reden is de benadeelde partij in de vordering, voor zover betrekking hebbende op deze schadepost (€ 232,20), niet-ontvankelijk.
Verder stelt de rechtbank vast dat de vordering niet (met stukken) is onderbouwd. Wel vindt de rechtbank het zonder meer aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van het strafbare handelen van verdachte schade heeft geleden. Zijn Tomos en fiets zijn immers door toedoen van verdachte verbrand. De rechtbank gaat er daarbij uit dat de benadeelde partij eigenaar is van de goederen, nu hij van de vernieling daarvan aangifte heeft gedaan. De rechtbank zal gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid. De rechtbank acht een bedrag van € 200,- ten aanzien van de materiële schade redelijk en billijk en zal de vordering tot dit bedrag toewijzen. Wat betreft het meer gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering, nu de behandeling van dat deel van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank zal hierbij eveneens de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen en de gevorderde wettelijke rente per 3 mei 2017 toewijzen.
7a. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling vordert de officier van justitie de tenuitvoerlegging van twee weken gevangenisstraf die door de politierechter te Arnhem op 27 januari 2016 voorwaardelijk is opgelegd.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gepersisteerd bij de vordering. De verdediging heeft geen verweer gevoerd.
De rechtbank acht tenuitvoerlegging van de vordering om de volgende redenen niet opportuun. De voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen zou verdachte moeten uitzitten alvorens met de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel kan worden gestart. Dit zou naar het oordeel van de rechtbank een onwenselijke vertraging van het behandeltraject van verdachte betekenen. Daarbij komt voorts nog dat hij nu bijna vier maanden in voorarrest heeft gezeten en hem een ISD-maatregel van twee jaar wordt opgelegd, zonder aftrek van het voorarrest. De vordering zal daarom worden afgewezen.
9 De beslissing
spreekt verdachte vrij van het bij parketnummer 05/043316-17 onder 1, primair ten laste gelegde feit;
verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot:
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaar;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
veroordeelt verdachte ten aanzien van het onder parketnummer 05/840524-17 primair ten laste gelegde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 4], ten bedrage van € 200,- (tweehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2017, tot aan de dag der algehele voldoening, en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 4] , een bedrag te betalen van € 200,- (tweehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2017, tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom
4 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling
wijst af de vordering van de officier van justitie van 13 juli 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Arnhem van 27 januari 2016 (05/840065-16) opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.D. Jacobs (voorzitter), mr. K.A.M. van Hoof en
mr. E.G.J. Broekhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. T. de Munnik en
S. Blankenspoor, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op
22 augustus 2017.
|
|
|
|
|
|
|
|
|