Overwegingen
1. Eiseres is eigenaar van de woning aan de [A-straat 1] te [Q] . Verweerder heeft de waarde van de woning voor het belastingjaar 2017 vastgesteld op € 378.000. In beroep heeft hij ter onderbouwing daarvan verwezen naar een taxatierapport van [B] , WOZ-taxateur.
2. Eiseres bestrijdt de juistheid van de vastgestelde waarde.
3. Bij brief van 3 oktober 2017 heeft verweerder te kennen gegeven dat de objectafbakening onjuist is. In plaats van een splitsing tussen het voorste en het achterste gedeelte dient een splitsing tussen het linkerdeel en het rechterdeel (telkens gezien vanaf de straatzijde) plaats te vinden. Dit betekent dat tot het juist afgebakende object delen behoren die niet zijn opgenomen in de oorspronkelijke beschikking. Overeenkomstig het arrest van de Hoge Raad van 9 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AD6058 (Schiphol) is de rechtbank van oordeel dat in dat geval de beschikking en de daarop gebaseerde aanslag ozb dienen te worden vernietigd. De rechtbank ziet geen mogelijkheid dit met een beroep op interne compensatie te ondervangen. Er dient immers een waarde te worden vastgesteld voor een deel van het pand waarvoor in deze procedure geen waardebeschikking ligt die de rechtbank kan toetsen.
4. Aan de gronden ter zake van het horen in bezwaar en de hoogte van het ozb-tarief komt de rechtbank niet toe.
5. Eiseres heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat verweerder een dwangsom is verschuldigd vanwege het te laat beslissen op bezwaar. Gelet op artikel 30, negende lid, van de Wet WOZ diende verweerder voor het eind van 2017 uitspraak op bezwaar te doen. Dat is ruimschoots het geval. Er is dus niet te laat beslist. Overigens heeft eiseres verweerder ook niet in gebreke gesteld. Het verzoek om een dwangsom is daarom afgewezen.
6. De rechtbank heeft aanleiding gezien verweerder in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Verweerder heeft aangevoerd dat geen sprake is van een aan hem te wijten onrechtmatigheid. Eiseres heeft namelijk over 2016 ook bezwaar gemaakt. Verweerder en de gemachtigde van eiseres zijn toen gezamenlijk om het pand gelopen en zijn er gezamenlijk van uitgegaan dat de splitsing tussen het voorste en het achterste gedeelte diende plaats te vinden. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat hiermee geen sprake is van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Het is verweerder die een WOZ-beschikking afgeeft. Hij dient ervoor te zorgen dat de daaraan ten grondslag liggende gegevens juist zijn. Bij een koppeling aan de basisadministratie gebouwen zou de fout vermoedelijk zijn ontdekt en bij een controle op kadastrale gegevens in ieder geval, aangezien het rechter gedeelte een andere eigenaar heeft. Kennelijk zijn de gegevens pas gecontroleerd nadat de gemachtigde bij een bezichtiging op 26 september 2017 aangaf dat de objectafbakening onjuist was. Dit komt voor risico van verweerder.
7. De kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 741 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 0,5). Aangezien eiseres kon volstaan met de stelling dat de objectafbakening onjuist was, en dit de grond is voor de gegrondverklaring van het beroep, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een lichte zaak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in aanwezigheid van J. Rhebergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.