Overwegingen
1. Eiseres heeft in haar aangifte IB/PVV over het jaar 2013 voor een bedrag van € 1.795 uitgaven voor specifieke zorgkosten in aftrek gebracht als onderdeel van haar persoonsgebonden aftrek. Verweerder heeft deze aftrek gedeeltelijk toegekend.
|
Door eiser in aftrek gebracht
|
|
Door verweerder toegekend
|
|
Niet in aftrek toegelaten
|
Kosten medicijnen
|
€ 1.158
|
|
|
€ 878
|
|
|
€ 280
|
Dieetkosten
|
€ 900
|
|
|
€ 0
|
|
|
€ 900
|
Reiskosten ziekenbezoek
|
€ 300
|
|
|
€ 0
|
|
|
€ 300
|
Totaal
|
|
€ 2.358
|
|
|
€ 878
|
|
€ 1.480
|
Drempel
|
|
€ 536
|
|
|
€ 536
|
|
|
Aftrek
|
|
€ 1.795
|
|
|
€ 315
|
|
|
2. Voor wat betreft de dieetkosten heeft verweerder bij brief van 9 februari 2016 eiseres verzocht om nadere informatie. Daarbij is onder andere gevraagd naar een door een arts of diëtist(e) ondertekende verklaring, waaruit blijkt welk dieet hij of zij heeft voorgeschreven en voor welke ziekte of aandoening hij of zij dat deed. Hiervoor diende gebruik te worden gemaakt van de door verweerder meegezonden bijlage Dieetbevestiging 2013.
3. Bij brief van gemachtigde van 24 februari 2016 heeft eiseres nadere gegevens verstrekt over de dieetkosten. Hierbij is gevoegd een brief met toelichting van drs. [C] [D] en een ingevulde bijlage Dieetbevestiging 2013. Onder deze bijlage Dieetbevestiging 2013 staat ‘Dr. [C] ’ vermeld. Als reactie hierop heeft verweerder in zijn brief van 18 augustus 2016 nadere informatie opgevraagd bij eiseres. Eiseres heeft geen nadere informatie verstrekt.
4. In geschil is de aanslag IB/PVV voor het jaar 2013. In het bijzonder is in geschil in hoeverre de door eiseres gemaakte zorgkosten kwalificeren als uitgaven voor specifieke zorgkosten in de zin van artikel 6.17 van de Wet IB 2001.
5. Eiseres stelt dat alle gemaakte zorgkosten kwalificeren als uitgaven voor specifieke zorgkosten en om die reden in aftrek moeten komen op haar belastbaar inkomen uit werk en woning.
6. Verweerder stelt dat de door eiseres gemaakte zorgkosten niet voor aftrek in aanmerking komen.
Beoordeling van het geschil
7. Op grond van artikel 6.17, eerste lid en onder c, van de Wet IB 2001 zijn uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts aan te merken als specifieke zorgkosten die in aftrek kunnen worden gebracht.
8. Op eiseres rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat zij recht heeft op een hoger bedrag aan uitgaven voor specifieke zorgkosten dan waarmee verweerder rekening heeft gehouden. Eiseres heeft een bedrag van € 1.158 als ‘kosten medicijnen’ in aftrek gebracht. Daaronder zijn geschaard € 160 aan kosten die eiseres heeft gemaakt in het kader van sensitherapie. Aangezien deze kosten naar hun aard niet in aftrek kunnen worden gebracht op grond van artikel 6.17, eerste lid en onder c, van de Wet IB 2001, het betreffen immers geen kosten voor farmaceutische hulpmiddelen, begrijpt de rechtbank dat eiseres deze kosten kwalificeert als uitgaven die zijn gedaan voor genees- en heelkundige hulp (artikel 6.17, eerste lid en onder a, van de Wet IB 2001). Onder dergelijke genees- en heelkundige hulp wordt op grond van artikel 6.17, negende lid, van de Wet IB 2001 verstaan een behandeling door een arts of, onder voorwaarden, een paramedicus. Niet in geschil is dat de persoon die de behandeling heeft verricht, mevrouw [I] , niet is geregistreerd in het BIG-register. Eiseres heeft ook niet anderszins aannemelijk gemaakt dat deze persoon kwalificeert als arts of paramedicus in de zin van artikel 6.17, negende lid, van de Wet IB 2001. Zodoende heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de kosten voor de sensitherapie aftrekbaar zijn als uitgaven voor genees- en heelkundige hulp.
9. De overige medicijnkosten, voor een bedrag van € 998, zijn reeds bij het opleggen van de aanslag voor een gedeelte in aftrek toegelaten. Naar het oordeel van de rechtbank komen van de niet in aftrek toegelaten medicijnkosten in dit geval slechts de kosten voor de middelen [E] , [F] en [G] voor aftrek in aanmerking, voor een bedrag van € 119. Gelet op het door verweerder in het verweerschrift ingenomen standpunt is tussen partijen niet in geschil dat deze middelen op voorschrift van een arts zijn aangeschaft. Voorts volgt uit de door eiseres overgelegde rekeningen, en is niet weersproken door verweerder, dat de middelen zijn verstrekt door een apotheek. Anders dan verweerder stelt gaat een vergelijking met de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam van 21 maart 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ5348, niet op. In die zaak was geen sprake van een middel dat op voorschrift van een arts was verstrekt, terwijl in casu niet in geschil is dat het middel wél is voorgeschreven door een arts. Voor de overige medicijnkosten heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de medicijnen zijn verstrekt op voorschrift van een arts.
10. Artikel 6.17, eerste lid onder f, van de Wet IB 2001 bepaalt dat uitgaven voor specifieke zorgkosten uitgaven zijn die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor de extra kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet tot een bedrag bepaald bij ministeriële regeling. Daarbij bepaalt artikel 6.17, zevende lid, Wet IB 2001 dat voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel f, met een medisch voorschrift wordt gelijkgesteld een voorschrift van een persoon die bevoegd is tot het voeren van de titel diëtist. Krachtens het achtste lid van dit artikel zijn in artikel 37 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 nadere voorwaarden gesteld waaraan dit voorschrift moet voldoen.
11. Op eiseres, die de aftrek claimt, rust de bewijslast aannemelijk te maken dat zij in 2013 op medisch voorschrift de door haar genoemde diëten heeft gevolgd. Daarbij bepaalt artikel 37, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 dat de bewijslast mede omvat dat door eiseres gegevens moeten worden verstrekt waaruit blijkt dat degene die het voorschrift afgeeft medicus of diëtist is. Eiseres heeft de ‘dieetbevestiging 2013’ overgelegd. Weliswaar staat er onder deze dieetbevestiging vermeld ‘Dr. [C] ’, maar de gevraagde handtekening en naamstempel van de arts of diëtiste ontbreekt. Voorts stelt de rechtbank vast dat het handschrift waarmee de naam is ingevuld sterke gelijkenis vertoont met het handschrift van eiseres. Het handschrift van eiseres staat op meerdere overgelegde stukken. Daar komt bij dat verweerder meerdere malen eiseres heeft verzocht om aan te tonen dat [C] een naar Nederlandse maatstaven erkende medicus of diëtiste is, wat zou kunnen blijken uit een inschrijving in het BIG-register. Eiseres weerspreekt niet dat [C] niet is ingeschreven in het BIG-register en heeft ook niet op andere wijze aannemelijk gemaakt dat [C] een naar Nederlandse maatstaven erkende medicus of diëtiste is. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres niet in haar bewijslast geslaagd en om die reden komen de door eiseres opgevoerde dieetkosten niet voor aftrek in aanmerking.
12. Ook voor wat betreft de reiskosten rust op eiseres de bewijslast om aannemelijk te maken dat deze kosten voor aftrek in aanmerking komen. Eiseres heeft slechts aangevoerd dat de kosten zijn gemaakt in verband met een artsenbezoek, maar geeft hiervoor geen enkele onderbouwing. Ter zitting heeft eiseres de stelling ingenomen dat het staande beleid van verweerder is dat een geclaimde aftrekpost tot een bedrag van € 300 niet wordt gecontroleerd en dus zonder meer in aftrek wordt toegelaten. Dit zou zijn opgetekend in de [H] . Verweerder bestrijdt dat hij dit beleid zou voeren. De rechtbank is niet bekend met een dergelijke handelwijze van verweerder en verwerpt de stelling van eiseres. Uit het dossier blijkt, en dit is ter zitting door gemachtigde bevestigd, dat er door eiseres geen stukken zijn overgelegd waaruit de aard en omvang van de kosten blijken. Ook overigens voert eiseres niets aan waaruit de mogelijkheid tot aftrek van de reiskosten blijkt. Met hetgeen eiseres heeft aangevoerd heeft zij naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de reiskosten aftrekbaar zijn. Daarbij kan in het midden worden gelaten of eiseres de aftrek van de reiskosten claimde op grond van letter b of letter h van het eerste lid van artikel 6.17 van de Wet IB 2001.
13. Gelet op overwogene onder 9. dient het beroep gegrond te worden verklaard. De rechtbank zal het belastbaar inkomen uit werk en woning vaststellen op € 33.742.
14. Nu eiseres geen afzonderlijke gronden tegen de beschikking belastingrente heeft aangevoerd, zal de in rekening gebrachte belastingrente dienen te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslag.
15. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 990 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.742;
- vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 990;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 46 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.W. Monteiro, rechter, in tegenwoordigheid van mr. drs. O.D. Heitling, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 27 oktober 2017
|
griffier
|
|
rechter
|
|
|
|
Afschrift verzonden aan partijen op:
|
|
|
|
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
|