3 Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op of omstreeks 9 juni 2017 te Putten, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] meerdere malen, althans eenmaal, (met kracht) met een mes, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp en/of met een schaar, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en of snijdend voorwerp, in de nek/hals en/of in het bovenlichaam heeft/hebben gestoken/geprikt en/of gesneden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 9 juni 2017 te Putten, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, als volgt heeft gehandeld, hebbende hij, verdachte:
- met zijn hand(en) een stekende beweging gemaakt in de richting van de armen en/of het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] , terwijl hij, verdachte, op dat moment een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in zijn hand vasthield/had en/of (toen die [slachtoffer 1] te voet vluchtte voor verdachte)
- al rennend die [slachtoffer 1] achtervolgd/gevolgd, terwijl hij, verdachte, op dat moment (nog immer) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in zijn hand vasthield/had,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 9 juni 2017 te Putten, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door de vlam van een aansteker en/of de vlam van een lucifer, in ieder geval open vuur in aanraking te brengen met kledingstukken, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan in een kamer (in een woning waarin kamers worden verhuurd) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of de inventaris/meubilair van die woning en/of de andere kamers en/of de inventaris/meubilair in die woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de aanwezige (mede)bewoner(s) van (andere) kamer(s) in die woning, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aanwezige (mede)bewoner(s) van (andere) kamer(s) in die woning, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
4.
hij op of omstreeks 9 juni 2017 te Putten, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele toebehoorde aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), te weten aan [slachtoffer 3] , heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
5.
hij op of omstreeks 9 juni 2017 te Putten, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk en wederrechtelijk een auto(ruit), merk Volvo,
in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele toebehoorde aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), te weten aan [slachtoffer 4] , heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
Voor zover er in de tenlastelegging taal en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
7 Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, het onder 2 primair en het onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar met aftrek van de tijd die verdachte al preventief heeft vastgezeten. In de strafeis is rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verwezen naar de bepleite vrijspraak dan wel het beroep op ontslag van alle rechtsvervolging en zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de strafeis van de officier van justitie geen recht doet aan de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 4 oktober 2007;
- een verdachte betreffend psychiatrisch onderzoek van 12 september 2017, opgesteld door psychiater Kaiser;
- een verdachte betreffend psychologisch onderzoek van 26 augustus 2017, opgesteld door psycholoog De Groot; en
- verdachte betreffende reclasseringsadviezen van 12 juni en 9 oktober 2017.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in deze zaak in het bijzonder het volgende in
aanmerking genomen.
Verdachte en medeverdachte komen in april 2017 naar Nederland om te werken en krijgen in
dat verband op 9 juni 2017 een kamerwoning in Putten tot hun beschikking. Hun eerste indruk
van de kamer is niet goed en zij voelen zich er niet thuis. Omdat zij een paar dagen vrij hebben,
willen zij zich een avond laten gaan. Zij delen een gram amfetamine met elkaar. Dit resulteert
erin dat hun al aanwezige onbehagen versterkt wordt en zij achterdochtig en angstig
worden. Zij worden bang dat de andere mensen in de woning hen wat willen aandoen. Zij
drinken ondertussen ieder twee à drie glazen wodka. Dit versterkt hun inmiddels paranoïde
gedachten waardoor zij omgevingsgeluiden en goede bedoelingen van medebewoners verkeerd
interpreteren en gezamenlijk volledig in een waan raken. Vanuit een paranoïde waan dat
medebewoners hen, vooral medeverdachte, wat aan willen doen, willen zij de woning
ontvluchten. Verdachte wil daartoe een afleidingsmanoeuvre creëren en steekt eerst kleren op
een tafel in de brand om zo rook te ontwikkelen. De brand, die levensgevaar voor anderen heeft
veroorzaakt, wordt tijdig opgemerkt en geblust door een medebewoner. Beide verdachten
rennen ondertussen weg bij de woning op zoek naar hulp. Aangekomen bij een huis in de buurt
vernielt verdachte met een mes een ruit van deze woning – naar zijn zeggen omdat hij klopte om
om hulp te vragen. Omdat er niemand thuis is, lopen zij verder en komen zij op de openbare
weg. Zij zwaaien naar voorbijgaande auto’s voor hulp. Verdachte bekrast het raam van een
voorbijkomende auto, terwijl medeverdachte de bestuurder verward aanklampt voor hulp. Ten
slotte mogen zij instappen bij vader en dochter [slachtoffer 1] omdat vader vermoedt dat de beide
verdachte geen hulp krijgen omdat zij de taal niet spreken. De vluchttocht van beide verdachten
eindigt tenslotte in een voor vader en dochter [slachtoffer 1] bijna fatale en vermoedelijk levenslang
traumatiserende avond.
Vader [slachtoffer 1] rijdt die avond met zijn 15-jarige dochter in de auto en ziet verdachten in de
schemering op straat in paniek zwaaien en gebaren. Ondanks de bedenkingen van zijn dochter,
besluit hij verdachten te helpen en hen op hun verzoek naar het politiebureau te brengen. Kort
nadat verdachten achterin de auto zijn ingestapt, komt hen een politieauto tegemoet rijden.
Omdat vader [slachtoffer 1] niet stopt voor deze politieauto beginnen de verdachten ook vader [slachtoffer 1] te
wantrouwen. Als vader [slachtoffer 1] een rustige weg inslaat die naar het politiebureau in Putten leidt,
interpreteert verdachte dit vanuit zijn waan alsof [slachtoffer 1] in het complot hoort van de mensen in de
woning die hen wat wilden aan doen. Verdachte begint daarop als een dolle stier met een mes
op vader [slachtoffer 1] in te steken. Als dochter [slachtoffer 1] haar vader te hulp wil komen, steekt verdachte
ook in de richting van haar arm. Medeverdachte belet dochter [slachtoffer 1] haar vader te
beschermen door haar meerdere malen weg te duwen. Uit angst voor haar leven springt dochter
[slachtoffer 1] uit de langzaam rijdende auto, waardoor ze haar vader noodgedwongen alleen met
verdachten achterlaat. Uiteindelijk lukt het vader [slachtoffer 1] , die zwaar gewond is en hevig bloedt,
nog net om de intercom van het politiebureau te bereiken. Hij wordt met de ambulance naar het
ziekenhuis gebracht, waar hij wordt geopereerd. In het ziekenhuis wordt duidelijk dat hij een
groot aantal diepe messteken in zijn nek, hals, borst, armen, handen en zijn gezicht heeft. Ook is
zijn linker long geraakt, waardoor hij een klaplong krijgt. Later blijkt dat meerdere letsels
potentieel dodelijk waren en het op een haar na had gescheeld of hij had de aanval niet
overleefd. Hierna volgt voor vader [slachtoffer 1] een lange revalidatie. Hij heeft ernstig functieverlies in
zijn rechter arm en het is onzeker of hij – ook na een nieuwe nog plaats te vinden operatie - ooit
volledig zal herstellen en zijn werkzaamheden weer zal kunnen uitvoeren. Tevens heeft hij een
groot aantal blijvend zichtbare littekens op zijn lichaam en zijn gezicht.
Ter zitting hebben vader, dochter en moeder [slachtoffer 1] op heldere en krachtige wijze tot uiting
gebracht hoe zij dagelijks worden geconfronteerd met de fysieke en psychische gevolgen van
het handelen van verdachten en hoe pijnlijk het voor hen is om steeds weer aan deze vreselijke
avond te worden herinnerd. Dochter [slachtoffer 1] heeft op jonge leeftijd moeten zien hoe haar vader
voor haar ogen in hun auto werd neergestoken. Ook heeft verdachte naar haar een stekende
beweging gemaakt, hetgeen bij haar eveneens tot hevige gevoelens van angst heeft gezorgd. Het
handelen van verdachten heeft bij haar een acute stressstoornis veroorzaakt en voorts negatieve
gevolgen gehad voor haar herstel van reeds bestaande psychische problemen. Haar ouders
maken zich ernstig zorgen om haar gezondheid en verdere ontwikkeling. Ook het leven van
vader [slachtoffer 1] is voorgoed veranderd. Hij is fysiek beperkt aan zijn rechter hand en heeft continu
pijn, terwijl het werken met zijn handen zijn lust en zijn leven is en hij altijd actief bezig was.
Als gevolg van de gebeurtenissen is bij vader [slachtoffer 1] een depressieve stoornis en een acute
stressstoornis ontstaan, waarvoor hij onder behandeling staat en medicatie gebruikt. Tevens is
hij angstig geworden om anderen te helpen.
Verdachte heeft zich (onder meer) schuldig gemaakt aan een levensdelict, een van de ernstigste
strafbare feiten. Terwijl vader [slachtoffer 1] verdachten enkel wilde helpen, heeft verdachte hem vele
malen gestoken met een mes en tevens een stekende beweging naar dochter [slachtoffer 1] gemaakt, die
haar ernstig had kunnen verwonden. Door zijn handelen heeft verdachte een zeer ernstige
inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van vader en dochter [slachtoffer 1] en
het grootste bezit van vader [slachtoffer 1] , zijn leven, op het spel gezet. Verdachte mag van geluk
spreken dat het letsel van vader [slachtoffer 1] niet fataal is geweest. Daarnaast heeft verdachte brand
gesticht, waardoor levensgevaar voor anderen is ontstaan, en vernielingen veroorzaakt.
Voor ernstige feiten als deze past alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur.
De rechtbank zal daartoe ook overgaan maar komt tot een aanzienlijk lagere straf dan de officier
van justitie heeft geëist. Dat heeft de volgende redenen.
In de eerste plaats heeft de rechtbank minder bewezen verklaard dan de officier van justitie. Zo
heeft zij medeverdachte aangemerkt als medeplichtige en niet als medepleger. Ten aanzien van
dochter [slachtoffer 1] heeft de rechtbank niet de poging doodslag bewezenverklaard maar de poging
zware mishandeling.
Daarnaast wordt een gevangenisstraf zoals geëist door de officier van justitie doorgaans alleen
opgelegd bij een levensdelict waarbij het slachtoffer ook daadwerkelijk is overleden én de dader
volledig toerekeningsvatbaar is. Hoewel het in dit geval slechts een haar scheelde of [slachtoffer 1]
had werkelijk dodelijk letsel opgelopen, heeft hij de aanval gelukkig overleeft en heeft zijn
dochter geen fysiek letsel opgelopen. Het bewezen verklaren van een poging heeft tot gevolg dat
aanzienlijk minder straf wordt opgelegd dan bij een voltooid delict.
Vervolgens worden de feiten die verdachte heeft gepleegd hem verminderd toegerekend omdat
hij handelde vanuit een waan en hij zijn beslissingen volledig baseerde op die waanvoorstelling.
Dat de feiten hem desondanks voor een deel wel worden aangerekend, komt omdat hij die waan
zelf heeft veroorzaakt. Hij had amfetamine en alcohol gebruikt. Overigens niet in dusdanig hoge
mate dat het past om hem hier een zeer fors verwijt van te maken. Dit maakt dat de verminderde
toerekeningsvatbaarheid sterk in de strafmaat tot uitdrukking wordt gebracht.
Tot slot is verdachte een 25-jarige jongeman die niet eerder met politie en justitie in aanraking is
geweest. Tot aan die negende juni leidde hij een niet ongebruikelijk leven dat erop gericht was
om samen met zijn vriendin voldoende geld te verdienen om een toekomst op te bouwen. In
plaats van dat dit gelukt is, is het de negende juni volledig uit de hand gelopen en in een bizarre
avond geëindigd. Daarbij heeft ook het leven van verdachte een wending genomen die hij niet
had gewild en die hij maar heel beperkt heeft kunnen voorzien. Hoewel verdachte zijn emoties
niet gemakkelijk kon uiten, heeft hij wel aangegeven zijn handelen richting vader en dochter
[slachtoffer 1] als een levensmislukking te zien. Ook hij moet de rest van zijn leven met de gevolgen van
zijn handelen leven.
Alles afwegend, zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de
duur van 3 jaar opleggen.
8. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich ter zake van feit 1 in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding. Gevorderd wordt een totaalbedrag van € 40.125,89, waarvan € 25.000,- aan immateriële schade. Het resterende bedrag aan materiële schade bestaat – zakelijk weergegeven – uit medische kosten, schade aan de auto, telefoon, kleding, kosten huishoudelijke hulp en zelfredzaamheid en gederfde inkomsten. Tevens is toepassing van de wettelijke rente, te rekenen vanaf 9 juni 2017, en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd, waarbij is verzocht verdachte en medeverdachte hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de schade.
Ook namens benadeelde partij [slachtoffer 2] is een verzoek tot schadevergoeding ingediend, dat betrekking heeft op zowel feit 1 als feit 2. Gevorderd wordt een totaalbedrag van € 20.000,- voor geleden immateriële schade. Door het handelen van verdachte heeft benadeelde psychisch letsel oplopen. Verdachte heeft geprobeerd haar te steken, waardoor zij vreesde voor haar leven. Ook is haar vader voor haar ogen meerdere malen gestoken en was zij bang dat hij het niet zou overleven. Tevens is verzocht om toepassing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tot slot heeft zich de benadeelde [slachtoffer 4] in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van feit 5. Gevorderd wordt een totaalbedrag van € 650,- in verband met krassen op haar auto(portier), te vermeerderen met de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de vorderingen ingediend door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] volledig toe te wijzen. Volgens haar zijn de vorderingen inhoudelijk niet al te gecompliceerd van aard en goed onderbouwd. Verder zijn de bedragen van de immateriële schade alleszins redelijk, gelet op de ernst van de strafbare feiten en in het licht van schadevergoedingen die in vergelijkbare zaken zijn toegewezen.
Ten aanzien van de vordering ingediend door benadeelde partij [slachtoffer 4] , heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze dient te worden toegewezen, daar het geschatte bedrag in het licht van de geconstateerde schade niet meer dan redelijk is.
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsman gesteld dat de vorderingen, ingediend door bovenstaande benadeelde partijen, niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, waarbij is verwezen naar de bepleite vrijspraak dan wel het beroep op ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsman voor wat betreft de vorderingen ingediend door benadeelde partijen [slachtoffer 1] aangevoerd dat deze buitengewoon lijvig en zodanig gecompliceerd zijn dat behandeling hiervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Bovendien worden diverse door benadeelde [slachtoffer 1] opgevoerde posten betwist. Ten aanzien van de vordering ingediend door benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft de raadsman tevens naar voren gebracht dat de geschatte geleden schade niet met stukken is onderbouwd, terwijl dit wel had gekund want het feit heeft maanden geleden plaatsgevonden zodat ook om die reden niet-ontvankelijkheid moet volgen.
Beoordeling door de rechtbank
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] overweegt de rechtbank als
volgt. Vaststaat dat benadeelde rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit. De rechtbank neemt in aanmerking de ernst van het bewezenverklaarde feit, het aantal en de aard van de toegebrachte verwondingen, de blijvend zichtbare littekens in zijn nek, gezicht, borst, arm en handen, het functieverlies in zijn rechterhand, de lange revalidatie, de onzekerheid of hij ooit volledig zal herstellen en zijn werkzaamheden weer zal kunnen uitoefenen, alsmede de psychische stoornis(sen) die hij als gevolg van het feit heeft ontwikkeld.
Daar de medische eindsituatie van benadeelde thans nog onduidelijk is, acht de rechtbank volledige toewijzing van de immateriële schade in dit stadium prematuur en zal het toegekende bedrag om die reden lager uitvallen dan de vordering. Dit alles tezamen maakt dat de rechtbank een bedrag van € 20.000,- aan immateriële schade redelijk acht. Daarbij heeft de rechtbank tevens aansluiting gezocht bij bedragen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn toegewezen.
De geleden materiële schade komt ook voor toewijzing in aanmerking met uitzondering van onderstaande posten.
- -
Voor wat betreft de auto blijkt uit de stukken dat verdachte zo’n € 500,- heeft moeten inleveren op de dagwaarde van de auto als gevolg van mankementen veroorzaakt door het feit. Daarbij opgeteld de reinigingskosten van de auto die € 1.000,- bedragen, zal de rechtbank de schadevergoeding voor de auto bepalen op € 1.500,-.
- -
Verder overweegt de rechtbank dat informatie over het type/model mobiele telefoon, die als gevolg van het feit moest worden vervangen, ontbreekt. De rechtbank acht voor de telefoon daarom een schadevergoeding van schattenderwijs € 100,- redelijk.
- -
Voor wat betreft de gemaakte reiskosten voor het vervoer naar de rechtbank op 17 november 2017, naar de advocaat en de officier van justitie, zal de rechtbank een standaardkilometervergoeding van € 0,19 in plaats van € 0,26 toepassen, omdat de Letselschade Richtlijn hierop niet van toepassing is.
1425,8 gemaakte kilometers minus:
o 139,8 (advocaat)
o 116 (officier van justitie)
o 103 (bijwonen zitting)
o 103 (bijwonen uitspraak: benadeelde liet later weten niet te komen)
= 964 kilometers x 0,26 = € 250,64
358 gemaakte kilometers (advocaat, officier van justitie, zitting) x 0,19 = € 68,17
De rechtbank zal de schadevergoeding voor wat betreft de reiskosten daarom naar beneden bijstellen tot € 250,64 + € 68,17 = € 318,81. Daarbij zal de rechtbank de reiskosten gemaakt in het kader van de strafzaak van benadeelde, begroot op € 68,17, aanmerken als proceskosten.
- -
Ten aanzien van het salarisverlies van de echtgenote van benadeelde is de rechtbank van oordeel dat de (gestelde) daadwerkelijke schade onvoldoende is onderbouwd. Wel ziet zij in hetgeen is aangevoerd aanleiding om aansluiting te zoeken bij de Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp en daarbij € 1.000,- op te tellen voor de zelfredzaamheid. Dit maakt dat de rechtbank uitkomt op een bedrag van € 2.050,- , zoals subsidiair gevorderd.
- -
Voor wat betreft de gederfde inkomsten van benadeelde tot nu toe, overweegt de rechtbank dat deze onvoldoende zijn onderbouwd nu de brief van Nimatech B.V. van 14 november 2017 geen concrete salarisinformatie bevat en deze informatie, zoals een loonstrook, ook overigens ontbreekt.
- -
Voor de gevorderde toekomstige schade geldt dat deze onvoldoende gemotiveerd is gesteld en om die reden eveneens niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Gezien het voorgaande bepaalt de rechtbank de materiële schade op € 6.973,32 zodat het totale schadebedrag wordt vastgesteld op € 6.973,32 + € 20.000,- = € 26.973,32, te vermeerderen met de wettelijk rente met ingang van de pleegdatum, te weten 9 juni 2017. Daarnaast worden de door de benadeelde gemaakte proceskosten, in de zin van reiskosten gemaakt ten behoeve van de strafzaak, tot op heden begroot op € 68,17.
Verder ziet de rechtbank, gezien de rol van medeverdachte als medeplichtige aan feit 1, aanleiding verdachte en medeverdachte hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de door benadeelde geleden schade en aan hen hoofdelijk de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, te vermeerderen met de wettelijk rente met ingang van de pleegdatum, te weten 9 juni 2017. Ook is medeverdachte hoofdelijk aansprakelijk voor de gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op € 68,17.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
De rechtbank acht het aannemelijk dat benadeelde partij schade heeft geleden als gevolg van het feit dat verdachte geprobeerd heeft haar te steken. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat
[slachtoffer 2] schade heeft geleden doordat zij heeft moeten zien dat haar vader veelvuldig werd gestoken en ernstig bloedde. De situatie was daarnaast heel hectisch, zij raakte begrijpelijkerwijs in paniek en vluchtte met achterlating van haar vader. Toen zij terugkwam heeft zij haar vader ernstig verwond zien liggen, onder het bloed en heeft zij telefonisch hulp moeten zoeken. Zij heeft zijn hoofd op haar schoot gelegd en was afscheid aan het nemen van hem omdat zij echt dacht dat hij dood ging.
Het mag voor zich spreken dat dit alles voor een 15-jarige zeer ingrijpend is geweest. Door het direct waarnemen van de ingrijpende gebeurtenissen en de ernstige gevolgen dan, is sprake van een hevige emotionele schok waaruit geestelijk letsel is voortgevloeid. Dit is door de benadeelde partij onderbouwd (medische stukken van 14 november 2017). De bewezenverklaarde gebeurtenissen hebben een negatieve invloed (gehad) op het herstel van een eerder bij haar geconstateerde depressie. Terwijl benadeelde in mei 2017 nog een duidelijke vooruitgang liet zien en de behandeling werd afgebouwd, moest de therapie na de zomer worden geïntensiveerd vanwege hevige angstgevoelens, herbelevingen, nachtmerries en een neerwaartse stemming. De geschatte behandelduur bedraagt zes tot twaalf maanden, aldus de behandelend psychologen. Bovendien hebben de bewezenverklaarde feiten volgens de medische stukken een aanvullende psychische stoornis veroorzaakt (acute stressstoornis). Er is daarmee sprake van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De rechtbank concludeert dat sprake is van aantasting in de persoon van [slachtoffer 2] in de vorm van ‘shockschade’. De rechtbank heeft voor het bepalen van de hoogte van de schade aansluiting gezocht bij min of meer soortgelijke zaken. Het gevorderde bedrag van € 20.000,- vindt de rechtbank te hoog. Doorgaans wordt pas meer dan € 10.000, toegekend in geval van een confrontatie met een overlijden. Nu [slachtoffer 2] zelf ook slachtoffer is geworden van een poging zware mishandeling en een deel van haar schade ook daaruit voortvloeit, wordt een bedrag van € 10.000,- echter te laag geacht. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen tot een bedrag van € 11.000,-, waarvan € 10.000,- geldt als ‘shockschade’ voor feit 1 en de overige € 1.000,- als schade voor feit 2, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de pleegdatum, te weten 9 juni 2017. Voor het overige zal de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Verder ziet de rechtbank, mede gelet op de rol van medeverdachte als medeplichtige aan feit 1, aanleiding verdachte en medeverdachte hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor vergoeding van de door benadeelde als gevolg van feit 1 geleden schade, te weten € 10.000,-. Voor betaling van het resterende schadebedrag van € 1.000,- voor feit 2 is alleen verdachte aansprakelijk. Tevens zal de rechtbank aan verdachte en medeverdachte hoofdelijk de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor bovenstaand bedrag van € 10.000,-, te vermeerderen met de wettelijk rente met ingang van 9 juni 2017. Voor het resterende schadebedrag van € 1.000,- zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel alleen aan verdachte opleggen, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 9 juni 2017.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 4]
Ten aanzien van de vordering ingediend door benadeelde partij [slachtoffer 4] tot slot, overweegt de rechtbank dat de geleden schade rechtstreeks voortkomt uit het bewezenverklaarde feit. Daar de hoogte van de schade niet nader is onderbouwd, acht de rechtbank een vergoeding van € 150,- redelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 9 juni 2017. Tevens ziet de rechtbank aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
11 De beslissing
verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaar;
beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van feit 1 toe tot het hierna te melden bedrag en veroordeelt veroordeelde tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 26.973,32 (zegge zesentwintigduizend negenhonderddrieënzeventig euro en tweeëndertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verstaat dat indien en voor zover door de mededader [medeverdachte] het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd;
veroordeelt veroordeelde ter zake van feit 1 in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden begroot op € 68,17 (zegge achtenzestig euro en zeventien eurocent) en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verstaat dat indien en voor zover door de mededader [medeverdachte] bovenstaand bedrag aan proceskosten, is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd;
verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk;
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van feit 1 en 2 toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt veroordeelde tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 11.000,- (zegge elfduizend) euro, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verstaat dat indien en voor zover door de mededader [medeverdachte] een deel van het schadebedrag groot € 10.000,- (zegge tienduizend euro) is betaald, veroordeelde daarvan ten aanzien van dit deel van het schadebedrag zal zijn bevrijd;
verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk;
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van feit 5 toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt veroordeelde tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 150,- (zegge honderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] voor het overige niet-ontvankelijk;
legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] ter zake van feit 1 te betalen een bedrag van € 26.973,32 (zegge zesentwintigduizend negenhonderddrieënzeventig euro en tweeëndertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal (bij wettelijke rente) van de hoofdsom, 169 (honderdnegenenzestig) dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
bepaalt daarbij dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], daarmee de verplichting van veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
verstaat dat indien en voor zover door de mededader [medeverdachte] het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd;
legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] ter zake van feit 1 en 2 te betalen een bedrag van € 11.000,- (elfduizend) euro, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal (bij wettelijke rente) van de hoofdsom, 90 (negentig) dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
bepaalt daarbij dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , daarmee de verplichting van veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
verstaat dat indien en voor zover door [medeverdachte] een deel van het schadebedrag, te weten € 10.000,- (tienduizend euro) ter zake van feit 1 is betaald, veroordeelde daarvan ten aanzien van dit deel van het bedrag zal zijn bevrijd;
legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 4] te betalen een bedrag van € 150,- (honderdvijftig) euro, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal (bij wettelijke rente) van de hoofdsom, 3 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
bepaalt daarbij dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 4], daarmee de verplichting van veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
beveelt de onttrekking aan het verkeer van het onder veroordeelde in beslag genomen (klap)mes;
gelast de teruggave van de onder benadeelde partij [slachtoffer 1] in beslag genomen, nog niet teruggegeven kleding (zie beslaglijst van 17 november 2017);
gelast de teruggave van de onder veroordeelde in beslag genomen, nog niet teruggegeven kleding (zie beslaglijst van 17 november 2017).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.G.J. Post (voorzitter), mr. C.J.M. van Apeldoorn en mr. Y. Cenik, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.M. Fransen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 december 2017.
|
|
|
|
|
|
|
|
|