1 [eiser] ,
wonende te [woonplaats] , Duitsland,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ASSMED MEDISCHE PRODUKTEN B.V.,
gevestigd te Doesburg,
eisers in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. M.P.H. van Maanen Winters te Arnhem,
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
NEDERLANDS BUREAU DER MOTORRIJTUIGENVERZEKERAARS,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] c.s. en het Bureau genoemd worden.
2 De beoordeling
2.1.
Bij tussenvonnis van 29 oktober 2014 heeft de rechtbank bij wijze van provisionele voorziening aan [eiser] c.s. een voorschot toegekend van € 80.000,00. In de hoofdzaak is een deskundigenbericht gelast. Het Bureau heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld tussenvonnis. Bij arrest van 1 november 2016 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het Bureau niet-ontvankelijk verklaard in het appel tegen voormeld tussenvonnis, voor zover het geen betrekking heeft op de provisionele vorderingen. Het hof heeft het provisionele deel van het tussenvonnis van 29 oktober 2014 met uitzondering van de proceskostenveroordeling vernietigd en het Bureau veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 180.000,00, te vermeerderen met een bedrag van € 1.750,00 per maand vanaf november 2016, totdat in de tussen partijen aanhangige bodemprocedure een eindvonnis is gewezen. De hoofdzaak is voorts voor de verdere afdoening verwezen naar deze rechtbank.
2.2.
In het tussenvonnis van 29 oktober 2014 is in de hoofdzaak een deskundigenbericht gelast door ing. N.L. Bosscha, verbonden aan Bosscha Ongevallenanalyse B.V., naar –kort gezegd– de vraag of [eiser] ten tijde van het ongeval een veiligheidsgordel droeg. De deskundige heeft op 18 augustus 2017 gerapporteerd. Zijn rapport bevindt zich bij de stukken.
2.3.
[eiser] c.s. vordert thans op de voet van artikel 223 Rv het Bureau te veroordelen om een bedrag van € 134.000,00 als nader voorschot te voldoen, alsmede een bedrag van € 2.500,00 per maand met ingang van 1 november 2017, totdat in de hoofdzaak eindvonnis zal zijn gewezen, met veroordeling van het Bureau in de kosten van het incident.
[eiser] c.s. stelt dat het door het hof vastgestelde bedrag waartoe het Bureau in het arrest van 1 november 2016 is veroordeeld, mede gebaseerd is op een korting van 30% vanwege het door het Bureau gevoerde eigen-schuld-verweer. Uit het deskundigenbericht blijkt dat dat eigen-schuld-verweer geen stand houdt, zodat het hof ten onrechte een korting van 30% heeft gehanteerd. Uitgaande van de door het gerechtshof vastgestelde bedragen aan verlies verdienvermogen, inkomen na ongeval, overige schadeposten en na aftrek van reeds betaalde voorschotten, bedraagt de schade dan (tenminste) € 305.000,00. Uitgaande van een betaling van € 180.000,00 en een bedrag van € 1.750,00 per maand vanaf 1 november 2016, is het redelijk en billijk aan [eiser] c.s. een aanvullend voorschot toe te kennen van € 134.000,00 alsmede het maandelijks door het Bureau te betalen bedrag met ingang van 1 november 2017 nader te bepalen op € 2.500,00, aldus [eiser] c.s.
2.4.
Het Bureau voert aan dat [eiser] c.s. geen (spoedeisend) belang heeft bij zijn vorderingen, in die zin dat niet van hem zou kunnen worden gevergd dat hij de afloop van de bodemprocedure afwacht. Gezien het stadium waarin de onderhavige procedure zich bevindt, na deskundigenbericht en nadat door [eiser] c.s. reeds na deskundigenbericht is geconcludeerd, is het Bureau van mening dat van [eiser] c.s. gevergd kan worden dat het eindvonnis wordt afgewacht. Dit temeer nu de risicodragende verzekeraar, HDI Duitsland, het door het hof vastgestelde voorschotbedrag aan [eiser] c.s. heeft betaald, evenals de opgedragen maandelijkse betaling vanaf 1 november 2016. Onder die omstandigheden is het processueel niet redelijk en noodzakelijk om alsnog een nieuwe provisionele voorziening toe te wijzen. Bovendien blijkt uit niets dat [eiser] c.s. bij het uitblijven van toewijzing van die vordering in zodanige financiële nood komt te verkeren dat alleen al op die grond moet worden overgegaan tot toewijzing van de provisionele vordering. Het Bureau concludeert daarom tot afwijzing van de provisionele vordering, met veroordeling van [eiser] c.s. in de proceskosten van het incident.
2.5.
De rechtbank overweegt dat [eiser] c.s. reeds driemaal eerder een provisionele vordering heeft ingediend. Bij tussenvonnis van 7 mei 2008 is de eerste vordering afgewezen. Bij tussenvonnis van 11 juli 2012 heeft de rechtbank Arnhem, naar aanleiding van de tweede vordering, het Bureau veroordeeld om bij wege van voorschot een bedrag van € 100.000,00 te betalen. Het tussenvonnis van 29 oktober 2014 van deze rechtbank, waarin de derde provisionele vordering is toegewezen tot een bedrag van € 80.000,00, is in hoger beroep bij arrest van 1 november 2016 vernietigd en er is een bedrag van € 180.000,00 toegewezen, te vermeerderen met een bedrag van € 1.750,00 per maand vanaf november 2016.
2.6.
Het ongeval van [eiser] heeft plaatsgevonden in 2002 en de gerechtelijke procedure tussen [eiser] c.s. en het Bureau heeft in 2008 een aanvang genomen en loopt inmiddels bijna tien jaar. Er liggen al rapportages van kaakchirurg [dr. A] , orthopedisch chirurg [dr. B] , neuroloog [dr. C] , arbeidsdeskundige [dhr. D] en inmiddels ook van Bosscha Ongevallenanalyse. In het tussenvonnis van 26 september 2012 (zaaknummer / rolnummer: 166381 / HA ZA 08-219) is overwogen dat een bedrijfseconomisch onderzoek door Van Dalen & Van Eijk geïndiceerd is. Met het oog op een voortvarende afwikkeling van de zaak ziet de rechtbank daarom aanleiding om, alvorens op de incidentele vordering te beslissen, een comparitie van partijen te bevelen, zowel in het incident als in de hoofdzaak, om nadere inlichtingen in te winnen bij partijen, om te bespreken welke vervolgstappen eventueel nog nodig zijn teneinde de schade van [eiser] c.s. definitief te begroten en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
in het incident en in de hoofdzaak
2.7.
De rechtbank zal een comparitie van partijen gelasten. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de rol.
2.8.
Het Bureau heeft de gelegenheid uiterlijk op de comparitie de conclusie na deskundigenbericht te nemen. Het Bureau dient die conclusie uiterlijk twee weken voor aanvang van de comparitie toe te zenden aan de rechtbank en [eiser] c.s.
2.9.
De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
2.10.
In beginsel wordt ter comparitie aan de raadslieden van partijen de gelegenheid geboden de juridische standpunten van partijen nader toe te lichten. Daarbij mag gebruik worden gemaakt van beknopte spreekaantekeningen. Uitgebreide mondelinge en schriftelijke uiteenzettingen zullen echter niet worden toegestaan.
2.11.
Van de verklaringen ter zitting zullen geen ondertekende weergaven in het proces-verbaal worden opgenomen. Naast een verkort proces-verbaal worden de griffiers-aantekeningen in het dossier bewaard.
2.12.
Op de comparitie zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn. Daarbij kan ook de mogelijkheid van een schikking of inschakeling van een mediator aan de orde komen. Partijen moeten er op voorbereid zijn, dat de rechtbank een mondeling tussenvonnis kan wijzen. De zitting eindigt met een aantal formaliteiten.
2.13.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3 De beslissing
De rechtbank
in het incident en in de hoofdzaak
3.1.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van de daartoe tot rechter-commissaris benoemde mr. K. van Vlimmeren-van Ommen in het gerechtsgebouw te Arnhem aan de Walburgstraat 2 - 4 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
3.2.
bepaalt dat [eiser] dan in persoon aanwezig moet zijn en dat Assmed Medische Produkten B.V. en Nederlands Bureau der Motorrijtuigenverzekeraars dan vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
3.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 13 december 2017 voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de donderdagen in de maanden februari tot en met april 2018, waarna dag en uur van de comparitie zullen worden bepaald,
3.4.
bepaalt dat bij gebreke van de hiervoor onder gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de comparitie zelfstandig zal bepalen,
3.5.
bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de comparitie dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
3.6.
wijst partijen er op, dat voor de zitting drie uur zal worden uitgetrokken,
3.7.
bepaalt dat het Bureau de conclusie na deskundigenbericht uiterlijk twee weken voor aanvang van de comparitie aan de rechtbank en [eiser] c.s. dient toe te zenden,
3.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Boonekamp, mr. T.P.E.E. van Groeningen en mr. K. van Vlimmeren-van Ommen in het openbaar uitgesproken op 29 november 2017.