2 De feiten
2.1.
Mosman is een technisch ontwerp- en productiebedrijf in de metaalbranche.
2.2.
[gedaagde sub 1] is een ingenieursbureau voor technisch ontwerp en advies. Zij houdt zich blijkens een historisch uittreksel uit het handelsregister in ieder geval sinds 2008 onder de handelsnamen [handelsnaam A] en [handelsnaam B] bezig met de verkoop van industriële producten, productontwikkeling industriële markten en het geven van managementadviezen.
2.3.
[gedaagde sub 1] heeft een rekenkundig model en software ontwikkeld dat bruikbaar is bij het ontwerpen van zogenoemde bulk solids coolers en heaters. Bulk solids coolers en heaters zijn machines die kort gezegd ervoor zorgen dat grote hoeveelheden van een bepaald product op de juiste temperatuur kunnen worden opgeslagen. Zo wordt het bijvoorbeeld gebruikt in de suikerindustrie om suiker na het productie- en drogingsproces van 60 naar 30 graden af te koelen zonder dat er klontering optreedt. [gedaagde sub 1] heeft een methode gevonden op grond waarvan het ontwerp van dergelijke apparaten leidt tot betere apparaten dan zonder die methode. Zij heeft daartoe ook software ontwikkeld die kan worden gebruikt om bepaalde berekeningen uit te voeren. Het rekenkundig model en de software zijn strikt geheim.
2.4.
Op 19 augustus 2003 heeft [gedaagde sub 1] de domeinnaam [handelsnaam B] .nl bij Stichting Internet Domeinregistratie Nederland (SIDN) laten registreren.
2.5.
Mosman en [gedaagde sub 2] hebben op 1 december 2010 een samenwerkingsovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst, waarin Mosman wordt aangeduid als ‘opdrachtgever’ en [gedaagde sub 2] als ‘opdrachtnemer’, is onder meer het volgende bepaald:
dat partijen met deze overeenkomst geen arbeidsovereenkomst beogen af te sluiten, maar een overeenkomst van opdracht/samenwerking.
Echter is een vast dienstverband bespreekbaar.
(…)
Artikel 1: Aard van de overeenkomst en duur van de opdracht
De rechten en plichten uit deze overeenkomst gelden telkens voor de duur van de tussen partijen overeengekomen werkzaamheden ter zake een opdracht.
De overeengekomen werkzaamheden bestaan naar inhoud aard en omvang uit voornamelijk het verkopen van indirect cooler/heaters voor bulk solids en fluidized beds uit naam van Mosman Stainless Steel BV. (…) Opdrachtnemer presenteert zich als Sales Manager van Mosman Stainless Steel BV voor de periode wanneer deze overeenkomst duurt en voor de productgroepen die in deze alinea omschreven staan.
De aanvangsdatum van deze opdracht is 1-12-2010. Deze opdracht eindigt uiterlijk op de dag dat opdrachtnemer de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
Artikel 6: Einde van de overeenkomst
De opdrachtgever en de opdrachtnemer kunnen deze overeenkomst tussentijds te allen tijde beëindigen. Terstond na het daartoe genomen besluit, stelt de ene partij de ander schriftelijk in kennis.
Indien een partij opzegt nadat een opdracht is verstrekt en aanvaard en voordat deze is afgerond, is deze partij schadeplichtig, indien de andere partij aantoont schade te lijden in verband met de opzegging.
Artikel 7: Geheimhoudingsbeding, relatiebeding en auteursrechten
De opdrachtnemer is gehouden aan een geheimhoudingsbeding en zal bedrijfsspecifieke informatie, verkregen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden in opdracht van de opdrachtgever, niet aan derden ter beschikking stellen of op enige wijze melden.
De opdrachtnemer is gehouden aan een relatiebeding. Dit houdt in dat het opdrachtnemer niet is toegestaan wervingsactiviteiten te ontplooien ten gunste van zijn eigen bedrijf tijdens de uitvoering van de overeengekomen werkzaamheden bij de opdrachtgever.
Het auteursrecht over het materiaal dat de opdrachtnemer ontwerpt tijdens de uitvoering van de overeengekomen werkzaamheden blijft berusten bij de opdrachtgever of wordt overgedragen naar de opdrachtgever.
2.6.
Op 8 september 2011 zijn Mosman en [gedaagde sub 2] een ‘aanvulling op Samenwerkingsovereenkomst d.d. 13 december 2010’ overeengekomen. In deze overeenkomst (hierna: aanvullende overeenkomst) is onder meer het volgende bepaald:
Aanvulling op dit artikel.
Na pensionering zal opdrachtgever de courtages, komende van orders van door opdrachtnemer aangebrachte klanten, voortzetten tot 20 jaar na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van opdrachtnemer. Courtage volgens schema:
(…)
Als mondeling reeds overeengekomen, zal Opdrachtnemer zijn kennis overdragen aan opdrachtgever, om voortgang van in dit artikel genoemde productgroepen te kunnen garanderen.
2.7.
Onder de laatstgenoemde alinea is met de hand het volgende bijgeschreven: “Eventueel, aantoonbaar escrow account aanmaken”.
2.8.
Tot 2010 was er één andere aanbieder in de markt van dit type bulk solids coolers en heaters, te weten het Canadese bedrijf Solex. [gedaagde sub 2] is in het verleden eigenaar geweest van dit bedrijf, maar is er voor 2000 uitgestapt, waarbij hij heeft afgesproken zich tien jaar niet op deze markt te begeven.
2.9.
De bulk solids coolers en heaters worden door Mosman en [gedaagde sub 2] in de markt gezet onder de naam ‘Mosman – [handelsnaam B] -Bulk Solids Coolers en Heaters.
2.10.
Bij de stukken bevindt zich een notariële akte van depot van 1 augustus 2013, waarin onder meer het volgende is bepaald:
Heden, (…), is voor mij (…) verschenen:
De heer Ing. [gedaagde sub 2] (…) die aan mij, notaris, ter hand heeft gesteld om onder mijn minuten te worden bewaard:
Een gesloten enveloppe met daarin een usb-stick waarop volgens de comparant een door de comparant ontwikkeld software programma is opgeslagen.
De comparant verklaarde:
- dat indien en zodra hij, comparant, overlijdt, alsmede indien en zodra een onafhankelijk arts, die deskundigheid heeft op het gebied waarop de vraagstelling zich afspeelt, een schriftelijke verklaring heeft afgelegd dat hij, comparant, niet meer in staat is om blijvend zijn belangen op een juiste wijze te behartigen en zijn wil te verklaren, door mij, notaris, alsmede door mijn rechtsopvolgers, op eerste verzoek van een bestuurder van de te Enschede gevestigde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Mosman Stainless Steel (…), voormelde usb-stick mag worden afgegeven aan iedere bestuurder van voormelde vennootschap, van welke afgifte de notaris aantekening op deze akte dient te maken;
- dat de afgifte van bedoelde usb-stick dient te geschieden onder de voorwaarde dat de kosten van deze afgifte voor rekening van voormelde vennootschap zijn.
Tenslotte verklaarde de comparant mij, notaris, alsmede mijn rechtsopvolgers, tot het hiertoe voormelde volmacht te verlenen, niet eindigend bij mijn overlijden, welke volmacht vanaf het overlijden van de comparant onherroepelijk zal zijn.
2.11.
Op 7 juli 2014 hebben Mosman en [gedaagde sub 2] een arbeidsovereenkomst gesloten, inhoudende, kort gezegd, dat [gedaagde sub 2] met ingang van 1 juli 2014 voor de duur van zes maanden in dienst treedt bij Mosman als verkoopmanager bulk solids coolers/heaters. Daarbij is tevens afgesproken dat de overeenkomst zonder tegenbericht na 31 december 2014 zal overgaan naar een overeenkomst voor onbepaalde tijd.
2.12.
Op 17 maart 2016 heeft [gedaagde sub 2] aan de heer [medewerker Mosman] mondeling meegedeeld dat hij de arbeidsovereenkomst wenst te beëindigen in verband met een voorstel dat hem is gedaan door Solex. Dit aanbod komt erop neer dat [gedaagde sub 2] een deel van zijn onderneming [handelsnaam B] moet overdragen en dan zelf uit de markt van bulk solids coolers en heaters moet blijven. Tijdens het gesprek hebben partijen ook over een einddatum van de samenwerking gesproken, te weten 1 april 2016. [medewerker Mosman] heeft [gedaagde sub 2] toen verzocht om zijn ontslag schriftelijk in te dienen.
2.13.
Bij brief van 28 maart 2016 heeft [gedaagde sub 2] onder meer het volgende aan [medewerker Mosman] bericht:
Door middel van dit schrijven zeg ik mijn arbeidsovereenkomst getekend dd 7-7-2014 met Mosman Stainless Steel BV op.
Zoals donderdag 17 maart overeengekomen houden we als einddatum 31 maart 2016 aan.
Van de onkostendeclaraties van de maanden januari t/m maart verwacht ik dat er een correcte en prompte verwerking plaats zal vinden. Dit geldt uiteraard ook voor de [gedaagde sub 1] toekomende provisie van onderhanden werk en de nog uitstaande offertes.
Ik ontvang graag zo spoedig mogelijk een ontvangstbevestiging van mijn opzegging.
2.14.
Bij voornoemde brief heeft [gedaagde sub 2] ook een ‘herroeping volmacht’ bijgevoegd. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
De ondergetekende [gedaagde sub 2] (…) verklaart dat hij de volmacht aan notaris Mr. [naam notaris] welk is opgenomen in een akte van depot van 1 augustus 2013, bij deze herroept, ten gevolge waarvan voornoemde notaris [naam notaris] de in bedoelde akte gemelde USB-stick nimmer aan een bestuurder van Roestvast Staalindustrie Mosman B.V. mag afgeven.
2.15.
Mosman heeft [gedaagde sub 2] later meegedeeld niet te kunnen instemmen met de directe stopzetting van de samenwerking. Ook heeft Mosman [gedaagde sub 2] verzocht de technische gegevens af te dragen, op grond van de gesloten overeenkomst van opdracht. [gedaagde sub 2] heeft dit geweigerd.
2.16.
Op of omstreeks 1 april 2016 is op de website van Solex de mededeling verschenen dat Solex de zogenaamde ‘Solex- [handelsnaam B] solid bulk coolers en heaters’ in de markt aanbiedt. Daarbij zijn foto’s van geleverde producten te zien.
2.17.
Voorts is er op de website van Solex een persbericht verschenen, voor zover van belang luidende:
Solex Thermal Science Inc. Acquires Europe-based [handelsnaam B] Bulk Solids Coolers
Thank you for being a valued partner in Solex’s growth, development, and path to offer the most efficient industrial heat exchanger technology on the market.
We’ve earned this reputation by making strategic investments that advance and enhance the cost, quality, and environmental footprint of our heat transfer solutions for bulk solids.
Today marks a noteworthy investment – our acquisition of Netherlands-based [handelsnaam B] Bulk Solids Coolers. As many of you will know, Solex and [handelsnaam B] have similar origins. (…)
I’d like to speak briefly to the status and contributions of [handelsnaam B] founder, [gedaagde sub 2] . Simply put, after more than 25 years focused on simple and efficient technology design, [gedaagde sub 2] is retiring from the industrial bulk solids heat exchanger arena. We value the opportunity to carry forth [gedaagde sub 2] ’s achievements and, effective immediately, will move to integrate [handelsnaam B] ’s range of products and relationships into our operations.
2.18.
Bij brief van 1 april 2016 heeft de advocaat van Mosman [gedaagden] te kennen gegeven dat Mosman op geen enkele wijze kan instemmen met de manier waarop de samenwerking is beëindigd. Ook heeft hij hun aansprakelijk gesteld voor alle schade die daaruit zal voortvloeien. Verder heeft hij [gedaagden] verzocht binnen drie dagen aan te geven of zij bereid zijn mee te werken aan een beëindiging van het samenwerkingsverband die voor beide partijen conveniërend is en waarbij de bepalingen omtrent geheimhouding en non-concurrentie en de afspraken over overdracht van gegevens zullen worden gerespecteerd, alsmede dat zij zich zullen onthouden van welke activiteiten ook die schade kunnen toebrengen aan Mosman. Ten slotte zijn [gedaagden] gesommeerd de inhoud van de (voorgenomen) samenwerking kenbaar te maken door het overleggen van (concept)overeenkomsten die mogelijk zijn gesloten.
2.19.
Op 1 april 2016 heeft Mosman het woordmerk ‘ [handelsnaam B] ’ ingediend bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (hierna: BBIE). Op 10 mei 2016 heeft [gedaagde sub 1] hetzelfde gedaan. Op 11 mei 2016 is het woordmerk ‘ [handelsnaam B] ’ van Mosman gepubliceerd voor oppositiedoeleinden. Op 24 mei 2016 is dat gebeurd voor het woordmerk ‘ [handelsnaam B] ’ van [gedaagde sub 1] . Ten slotte is op 21 juli 2016 het woordmerk van Mosman geregistreerd en heeft Mosman op basis van haar merk een oppositie ingediend tegen het woordmerk van [gedaagde sub 1] . Deze procedure bij het BBIE is tot nader order opgeschort vanwege de onderhavige procedure.
2.20.
Op 12 en 13 april 2016 heeft Mosman ten laste van [gedaagden] conservatoir beslag doen leggen op de handelsnaam ‘ [handelsnaam B] ’, alsmede conservatoir beslag doen leggen onder ABN AMRO Bank N.V. en Coöperatieve Rabobank U.A.
2.21.
Op 21 april 2016 heeft de heer [medewerker Solex] onder meer het volgende aan Mosman bericht:
Further to your email of April 8, 2016, I am writing to clarify the situation with the Solex banner appearing with Mosman content on the [handelsnaam B] website.
[gedaagde sub 2] and Solex have been in discussions regarding [gedaagde sub 2] s retirement.
Solex is interested in taking over the [handelsnaam B] name, website etc.
While being in the negotiation process of purchasing the [handelsnaam B] name, website, etc, [gedaagde sub 2] allowed Solex to have access to the [handelsnaam B] website. Currently there have been no final legal agreements concluded between the parties.
Our marketing company was planning the announcement on the [handelsnaam B] homepage and Solex branding was inadvertently added to all the pages in the website.
We were surprised by the contents of your letter of April 8, 2016 and have contacted [gedaagde sub 2] and his lawyer to clarify the matter.
We regret the issue with the photos, but in our opinion, there was no misunderstanding by third parties.
3. Het geschil
in conventie
3.1.
Mosman vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. [gedaagde sub 2] veroordeelt tot afgifte van de technische gegevens en kennis van [gedaagde sub 2] zoals
deze neergelegd zijn of waren in depot bij de notaris, op straffe van verbeurte van een
dwangsom van € 5.000,00 voor elke dag dat de overtreding voortduurt of zo hoog de
rechtbank gerechtvaardigd voorkomt,
II. [gedaagden] veroordeelt tot het onthouden van veroorzaken van verdere verwarring in de markt ten nadele van Mosman door de suggestie te wekken dat Mosman niet langer de gezamenlijk geleverde producten aan haar afnemers kan leveren en de technische kennis en know how van [gedaagde sub 2] via de concurrent Solex verkregen kan worden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor elke dag dat de overtreding voortduurt of zo hoog de rechtbank gerechtvaardigd voorkomt,
III. [gedaagde sub 1] veroordeelt tot het onthouden van het ter beschikking stellen aan derden van propaganda materiaal en beeldmateriaal in strijd met de auteursrechten van Mosman, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor elke dag dat de overtreding voortduurt of zo hoog de rechtbank gerechtvaardigd voorkomt,
IV. [gedaagde sub 2] veroordeelt tot betaling van schadevergoeding als gevolg van wanprestatie jegens Mosman, nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,
V. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van schade als gevolg van het gezamenlijk onrechtmatig handelen van hen jegens Mosman, een en ander nader op te maken bij staat en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,
VI. [gedaagden] veroordeelt tot betaling van de kosten van het doen leggen van de beslagen ten bedrage van € 4.425,84, met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,
VII. [gedaagden] veroordeelt in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten.
3.2.
[gedaagden] voert verweer.
3.3.
[gedaagden] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht verklaart dat [gedaagde sub 1] haar handelsnaam [handelsnaam B] en/of de rechten op de domeinnamen www. [handelsnaam B] .nl en www. [handelsnaam B] .com zonder schending van enig recht van Mosman mag overdragen aan derden,
II. voor recht verklaart dat het door Mosman op 12 april 2016 gelegde beslag op de handelsnaam ‘ [handelsnaam B] ’ en de op diezelfde dag en 13 april 2016 gelegde beslagen onder Rabobank en ABN AMRO zijn komen te vervallen, subsidiair nimmer hebben bestaan,
III. de sub II. bedoelde beslagen opheft voor zover zij rechtens nog zouden bestaan,
IV. het op 1 april 2016 door Mosman gedeponeerde woordmerk met depotnummer [nummer] in het register van het BBIE nietig verklaart, althans voor recht verklaart dat dat woordmerk nietig is, in beide gevallen voor alle klassen waarvoor het is ingeschreven,
V. Mosman beveelt binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis een per deurwaardersexploit uitgereikte brief te bezorgen bij het BBIE aan het adres [adres] , met daarin de mededeling “dat het woordmerk met depotnummer [nummer] onverwijld verwijderd dient te worden uit het merkregister van het BBIE, nu het om een nietig merk gaat", ” op straffe van een dwangsom van € 100.000,00 voor de eerste dag en € 25.000,00 voor elke daaropvolgende dag dat Mosman nalaat aan dit bevel te voldoen, zulks met een maximum van € 1.000.000,00,
VI. Mosman beveelt binnen zeven dagen na verzending van de hiervoor in sub V bedoelde brief aan het BBIE aan de raadsman van eisers een kopie van voornoemde brief en een ontvangstbewijs afkomstig van het BBIE te zenden naar het adres [adres] , op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor de eerste dag en € 250,00 voor elke daaropvolgende dag dat Mosman nalaat aan dit bevel te voldoen, zulks met een maximum van € 10.000,00,
VII. Mosman veroordeelt tot betaling aan [gedaagde sub 1] , subsidiair aan [gedaagde sub 2] , een bedrag groot € 67.505,81 excl. btw, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf twee weken nadat de vorderingen opeisbaar zijn geworden,
VIII. voor recht verklaart dat het depot van de merknaam ‘ [handelsnaam B] ’ op 1 april 2016 en het gebruik van de naam ‘ [handelsnaam B] ’ vanaf 1 april 2016 door Mosman onrechtmatig is jegens [gedaagde sub 1] ,
IX. Mosman veroordeelt tot vergoeding van de schade ten gevolge van de sub VIII bedoelde onrechtmatige daad, nader op te maken bij staat,
X Mosman veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.4.
Mosman voert verweer.
in conventie en in reconventie
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
in conventie
4.1.
Centraal in deze zaak staat de samenwerkingsovereenkomst die partijen op
1 december 2010 hebben gesloten. Partijen verschillen op tal van punten – die direct dan wel indirect voortvloeien uit deze overeenkomst – met elkaar van mening. Hierna zullen in dat verband eerst enkele algemene overwegingen volgen, daarna komen de verschillende vorderingen aan de orde.
4.2.
Mosman stelt dat de samenwerkingsovereenkomst (zie 2.5) een duurovereenkomst betreft die niet is komen te vervallen met het sluiten van de arbeidsovereenkomst (zie 2.11) in 2014. Zij kiest er bewust voor de omvang van dit rechtsgeding te beperken tot geschillen die volgens haar voortvloeien uit de samenwerkingsovereenkomst en wil uitdrukkelijk de arbeidsovereenkomst buiten dit rechtsgeding houden. [gedaagde sub 2] stelt hiertegenover dat in de arbeidsovereenkomst alle aspecten/bedingen uit de eerdere samenwerkingsovereenkomst zijn opgenomen. Deze arbeidsovereenkomst is dan ook gesloten ter wijziging/vervanging/opvolging van de samenwerkingsovereenkomst en de daaruit voortvloeiende deelovereenkomsten. Partijen hebben er als zodanig uitvoering aan gegeven en Mosman heeft ook inkomstenbelasting en premies ingevolge sociale zekerheidswetgeving voldaan.
4.3.
Wat van de stellingen van partijen op dit punt verder ook zij, indien veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat de samenwerkingsovereenkomst is blijven bestaan op het moment dat de arbeidsovereenkomst werd gesloten, geldt dat ingevolge artikel 6 van die samenwerkingsovereenkomst de opdrachtgever en de opdrachtnemer te allen tijde tussentijds de overeenkomst kunnen beëindigen. Voorts geldt ingevolge genoemd artikel dat indien een partij opzegt nadat een opdracht is verstrekt en aanvaard en voordat deze is afgerond, deze partij schadeplichtig is indien de andere partij aantoont schade te lijden in verband met de opzegging.
4.4.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat [gedaagde sub 2] op 17 maart 2016 (mondeling) en op 28 maart 2016 (schriftelijk) de overeenkomst met Mosman heeft opgezegd tegen 31 maart 2016. Gelet op artikel 6 van de samenwerkingsovereenkomst was hij daartoe bevoegd. Mosman heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat en waarom [gedaagde sub 2] ondanks deze bepaling toch een bepaalde opzegtermijn in acht had moeten nemen.
4.5.
Verder is de rechtbank van oordeel dat Mosman ook onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit kan worden afgeleid dat [gedaagde sub 2] de samenwerkingsovereenkomst heeft opgezegd nadat er opdrachten waren verstrekt en aanvaard en voordat deze waren afgerond en dat dat tot schade heeft geleid bij Mosman. Weliswaar noemt Mosman in de dagvaarding (randnummer 33) vier projecten die zijn stopgezet, dan wel waarvan de offerteaanvraag niet is doorgezet, maar dat is onvoldoende. Het had op de weg van Mosman gelegen om nader te concretiseren dat deze projecten al liepen toen [gedaagde sub 2] de overeenkomst opzegde en dat deze projecten daarna zijn stopgezet, dan wel niet doorgezet. Bovendien had het op de weg van Mosman gelegen om te onderbouwen dat deze stopzettingen tot schade hebben geleid vanwege de opzegging door [gedaagde sub 2] . Dit alles heeft Mosman evenwel nagelaten.
4.6.
Het gevorderde onder 3.1 sub I strekt tot veroordeling van [gedaagde sub 2] tot afgifte van de technische gegevens en kennis van [gedaagde sub 2] zoals deze neergelegd zijn of waren in depot bij de notaris.
4.7.
In de aanvullende overeenkomst is in aanvulling op artikel 1 van de samenwerkingsovereenkomst bepaald dat opdrachtnemer zijn kennis zal overdragen aan opdrachtgever, “om voortgang van in dit artikel genoemde productgroepen te kunnen garanderen”. Op de vraag wat wordt verstaan onder de onder deze bepaling handgeschreven opmerking “Eventueel, aantoonbaar escrow account aanmaken” heeft [medewerker Mosman] ter comparitie verklaard dat hij dat op instigatie van [gedaagde sub 2] erbij heeft geschreven en dat hij toen wel wist wat het inhield, maar dat hij dat nu niet meer weet. Mede gelet op de stellingen van [gedaagden] op dit punt, met name dat het voor [gedaagde sub 2] van belang was dat belangrijke informatie zou worden afgeschermd waarvan [gedaagde sub 2] niet wilde dat Mosman daar zomaar over zou kunnen beschikken, moet het ervoor worden gehouden dat hier de link is gelegd met de notariële akte van depot van 1 augustus 2013. Die akte is niet voor meerdere uitleg vatbaar. Daaruit volgt namelijk dat indien [gedaagde sub 2] overlijdt, dan wel indien hij niet meer in staat is om blijvend zijn belangen op een juiste wijze te behartigen en zijn wil te verklaren, de notaris de in bewaring gegeven usb-stick op verzoek mag afgeven aan iedere bestuurder van Mosman. Voorts volgt uit genoemde notariële akte dat het een tot het overlijden van [gedaagde sub 2] herroepelijke volmacht betreft.
4.8.
Vast staat dat beide situaties zich niet hebben voorgedaan en dat [gedaagde sub 2] op
28 maart 2016 de volmacht aan de notaris weer heeft herroepen. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank de afgifte van de technische gegevens en kennis dan ook niet worden gegrond op de aanvullende overeenkomst en de notariële akte van depot. Een andere grond voor afgifte is de rechtbank niet gebleken. Noch in de dagvaarding, noch ter comparitie heeft Mosman duidelijk gemaakt op welke grond [gedaagde sub 2] gehouden zou zijn die gegevens en kennis aan Mosman over te dragen. Dit betekent dat het gevorderde onder 3.1 sub I zal worden afgewezen.
4.9.
Het gevorderde onder 3.1 sub II strekt tot veroordeling van [gedaagden] tot het onthouden van veroorzaken van verdere verwarring in de markt ten nadele van Mosman door de suggestie te wekken dat Mosman niet langer de gezamenlijk geleverde producten aan haar afnemers kan leveren en de technische kennis en know how van [gedaagde sub 2] via de concurrent Solex verkregen kan worden.
Het gevorderde onder 3.1. sub III strekt tot veroordeling van [gedaagde sub 1] tot het onthouden van het ter beschikking stellen aan derden van propaganda materiaal en beeldmateriaal in strijd met de auteursrechten van Mosman.
4.10.
Mosman stelt ter onderbouwing van voormelde vorderingen dat [gedaagden] actief ervoor heeft gekozen verwarring te stichten in de markt door:
- de domeinnaam en de inhoud van de internetpagina waarin de producten van Mosman- [handelsnaam B] werden aangeboden en waarbij gebruik werd gemaakt van foto’s en propagandamateriaal van Mosman, integraal over te dragen c.q. ter beschikking te stellen aan de belangrijkste concurrent Solex. Per 1 april 2016 was de volledige inhoud van deze internetpagina met alle auteursrechtelijk beschermde foto’s van geleverde producten te zien op de internetpagina van Solex met de vermelding dat Solex nu de zogenaamde ‘Solex- [handelsnaam B] solids bulk cooler en heater’ in de markt aanbiedt,
- mee te werken aan de totstandkoming van een persbericht op de internetpagina van Solex, waarin wordt gesuggereerd dat de producten die eerst bij Mosman gekocht konden worden, nu alleen nog maar via Solex kunnen worden betrokken door de kennelijke samenwerking die [gedaagde sub 2] aan zou zijn gegaan met Solex,
- alle afnemers in de markt met medeweten van [gedaagde sub 2] actief te benaderen waarbij de inhoud van genoemd persbericht onder de aandacht is gebracht.
4.11.
De rechtbank stelt voorop dat [gedaagde sub 1] een rekenkundig model en software heeft ontwikkeld dat dienstig is bij het ontwerpen van zogenoemde bulk solids coolers en heaters. Dit model en deze software zijn strikt geheim. Zij zijn bij Mosman niet bekend en ook nooit bekend geweest. Voorts staat vast dat [gedaagde sub 2] al geruime tijd vóór de samenwerking met Mosman met bulk solids coolers en heaters actief was op de markt onder de naam [handelsnaam B] en dat [gedaagde sub 1] sinds 19 augustus 2003 houder is van de domeinnaam [handelsnaam B] .nl. Verder wijst niets erop dat een ander dan [gedaagde sub 1] (auteurs)rechthebbende is op het rekenkundig model en de software. Met inachtneming van het voorgaande en gelet op het feit dat [gedaagde sub 2] bevoegd was de samenwerkingsovereenkomst met Mosman op te zeggen, was [gedaagde sub 2] gerechtigd om zijn technische kennis en know how over te dragen aan een derde en dus ook aan Solex. De suggestie dat de technische kennis en know how van [gedaagde sub 2] thans via Solex kan worden verkregen is dan ook feitelijk juist. Ditzelfde geldt voor de suggestie dat Mosman niet langer de gezamenlijk geleverde producten aan haar afnemers kan leveren, in ieder geval niet onder de naam ‘Mosman – [handelsnaam B] -Bulk Solids Coolers en Heaters’, nu vast staat dat Mosman niet beschikt over de technische kennis en know how van [gedaagde sub 2] en zij geen rechthebbende is op de naam ‘ [handelsnaam B] ’.
4.12.
Los hiervan heeft Mosman naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat, hoe en wanneer [gedaagde sub 2] dergelijke suggesties heeft gewekt. Voorts heeft Mosman op geen enkele wijze nader geconcretiseerd dat de markt ten nadele van Mosman (verder) is verward. Integendeel, uit het persbericht op de website van Solex (zie 2.17) volgt dat [gedaagde sub 2] afstand zou nemen van bulk solids coolers en heaters (“is retiring from the industrial bulks solids heat exchanger arena”) en dat Solex het werk van [gedaagde sub 2] zou voortzetten.
4.13.
Voor zover sprake is geweest van propaganda materiaal, afgezien van de vraag wat hieronder precies dient te worden verstaan, en/of beeldmateriaal waarvan het auteursrecht rust bij Mosman, kan zij in beginsel zich tegen het openbaar maken en/of verveelvoudigen daarvan verzetten. Aangenomen moet worden dat de inhoud van de internetpagina waarop ‘Mosman – [handelsnaam B] -Bulk Solids Coolers en Heaters’ werden aangeboden op of omstreeks 1 april 2016 enige tijd integraal op de website van Solex heeft gestaan. De vraag is dan wie hiervoor verantwoordelijk is. [gedaagde sub 2] heeft in dit verband ter comparitie onweersproken gesteld dat nadat hij had aangegeven op het aanbod van Solex in te gaan, Solex in het kader van de voorgenomen overdracht van de website van [gedaagde sub 1] wilde zien hoe die website was opgebouwd. [gedaagde sub 2] heeft toen de inloggegevens van de website verstrekt aan iemand van de marketingafdeling van Solex. Die heeft vervolgens in zijn enthousiasme enkele gegevens van die website op de website van Solex geplaatst. Volgens [gedaagde sub 2] heeft die informatie er slechts enkele dagen op gestaan. Precies in die periode heeft Mosman hiervan kennis genomen en heeft hij aan de bel getrokken. De informatie is daarna direct weer van de website gehaald, zodat van inbreuk niet langer sprake is (zie ook 2.21).
4.14.
Het is dus een medewerker van Solex geweest die de betreffende informatie op de website van Solex heeft geplaatst. Daarvoor kan [gedaagde sub 1] niet verantwoordelijk worden gehouden. Mosman dient zich voor wat betreft (eventuele) inbreuken op haar auteursrechten dan ook te wenden tot Solex. Ditzelfde geldt voor eventuele onrechtmatige uitlatingen in een persbericht op de internetpagina van Solex. Mosman heeft weliswaar gesteld, maar op geen enkele wijze nader geconcretiseerd dat [gedaagde sub 2] heeft meegewerkt aan de totstandkoming van welk persbericht van Solex dan ook. Nog afgezien van de vraag of het verstrekken van inloggegevens van een website aan een derde kan worden gezien als het aan een derde ter beschikking stellen van beeldmateriaal dat op die website staat, heeft Mosman ook geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [gedaagde sub 2] naast het verstrekken van de inloggegevens van de website op andere wijze propaganda materiaal en/of beeldmateriaal in strijd met de auteursrechten van Mosman aan derden ter beschikking heeft gesteld.
4.15
Alles overziend dient het gevorderde onder 3.1 sub II en III te worden afgewezen.
4.16.
De vorderingen onder 3.1 sub IV en V strekken tot betaling van schadevergoeding als gevolg van wanprestatie dan wel onrechtmatig handelen jegens Mosman, telkens nader op te maken bij staat.
4.17.
De wanprestatie bestaat volgens Mosman erin dat [gedaagde sub 2] per direct, zonder enige vooraankondiging, zonder overleg en zonder Mosman in de gelegenheid te stellen hierop te anticiperen, alle samenwerking heeft stopgezet.
4.18.
Op grond van artikel 6:74 BW verplicht iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend (lid 1). Is nakoming niet blijvend onmogelijk, dan is voor het bestaan van een – op schadevergoeding recht gevende – tekortkoming verzuim vereist (lid 2).
4.19.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Mosman onvoldoende gesteld – en is overigens ook niet gebleken – dat nakoming blijvend onmogelijk was. Ter comparitie heeft Mosman weliswaar aangevoerd dat gelet op de uitlatingen van [gedaagde sub 2] volstrekt duidelijk was dat hij niets anders meer ging doen dan hij had aangekondigd, namelijk op zeer korte termijn de samenwerking met Mosman beëindigen, waardoor hij ook geen tijd meer had om berekeningen uit te voeren, maar dit is onvoldoende in het licht van de stellingen van [gedaagde sub 2] op dit punt. Zo stelt [gedaagde sub 2] dat hij niet per direct alle werkzaamheden heeft stopgezet, maar dat hij zich op 18 maart 2016 vanwege een urine-infectie tijdelijk heeft ziekgemeld. Voorts stelt [gedaagde sub 2] dat tijdens het gesprek met [medewerker Mosman] door [medewerker Mosman] is gevraagd wanneer [gedaagde sub 2] wilde stoppen en dat [medewerker Mosman] toen zelf heeft voorgesteld om dit per 1 april 2016 te laten ingaan, zodat [medewerker Mosman] dan ook de salarisbetaling per die datum zou kunnen stopzetten. Ook heeft [medewerker Mosman] in dat gesprek meegedeeld, zo stelt [gedaagde sub 2] , dat Mosman inmiddels zelf over voldoende kennis beschikt om in de markt verder te kunnen. Ten slotte blijk uit de verklaring van [medewerker Mosman] (productie 8 bij dagvaarding) niet dat hij op enig moment kenbaar heeft gemaakt dat hij bezwaar had tegen de beëindiging van de overeenkomst per 1 april 2016.
4.20.
Nu onvoldoende is gesteld en overigens ook niet is gebleken dat nakoming blijvend onmogelijk was, was verzuim vereist. Op grond van artikel 6:82 lid 1 BW is voor het intreden van verzuim een ingebrekestelling nodig. Afgezien van de hiervoor reeds besproken stelling van Mosman, is niet gebleken dat het verzuim in dit geval zonder ingebrekestelling is ingetreden (artikel 6:83 BW). Mosman heeft voorts niet gesteld, en [gedaagde sub 2] heeft dit nadrukkelijk betwist, dat zij [gedaagde sub 2] in gebreke heeft gesteld. De brief van 1 april 2016 (zie 2.18) kan in ieder geval niet als ingebrekestelling worden gezien. In die brief worden verschillende punten naar voren gebracht, maar een duidelijke, concrete datum waarbinnen [gedaagde sub 2] bepaalde projecten alsnog dient af te ronden en/of bepaalde gegevens dient te verstrekken bevat die brief niet. Dit betekent dat [gedaagde sub 2] niet in verzuim is geraakt. Er is dus geen sprake van een – op schadevergoeding recht gevende – tekortkoming van [gedaagde sub 2] .
4.21.
Het gevorderde onder 3.1 sub IV zal derhalve worden afgewezen. Aan de vraag of aannemelijk is te achten dat Mosman enige schade heeft geleden komt de rechtbank niet toe.
4.22.
De rechtbank stelt ten aanzien van het gevorderde onder 3.1 sub V vast dat Mosman behoudens de onder 4.11 weergegeven omstandigheden, die in 4.12 tot en met 4.15 reeds zijn besproken, weinig tot geen andere concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit kan worden afgeleid dat [gedaagden] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Mosman. Ter comparitie heeft Mosman nog benadrukt dat ook “het overdragen van de domeinnaam aan Solex” onrechtmatig handelen oplevert. Voor zover Mosman hiermee doelt op de domeinnamen ‘ [handelsnaam B] .nl’ of ‘ [handelsnaam B] .com’ kan dit betoog bezwaarlijk worden gevolgd, nu [gedaagde sub 1] houder is van deze domeinnamen en Mosman daarop geen enkele aanspraak kan maken. Voor het overige blijven de stellingen van Mosman op dit punt vaag en zijn zij in ieder geval onvoldoende geconcretiseerd om te kunnen oordelen dat [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] op enige manier onrechtmatig jegens Mosman hebben gehandeld. Het gevorderde onder 3.1 sub V zal dan ook worden afgewezen.
4.23.
Nu alle vorderingen van Mosman worden afgewezen, bestaat geen aanleiding de onder 3.1. sub VI gevorderde beslagkosten toe te wijzen.
4.24.
Mosman zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 1.929,00
- salaris advocaat € 904,00 (2 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 2.833,00
4.25.
Hiervoor is in conventie reeds geoordeeld dat vast staat dat [gedaagde sub 2] al geruime tijd voor de samenwerking met Mosman met bulk solids coolers en heaters actief was op de markt onder de naam [handelsnaam B] , dat [gedaagde sub 1] sinds 19 augustus 2003 houder is van de domeinnaam [handelsnaam B] .nl en dat Mosman geen rechthebbende is op de naam ‘ [handelsnaam B] ’. Ook heeft de rechtbank al geoordeeld dat (mede) gelet op het feit dat [gedaagde sub 2] bevoegd was de samenwerkingsovereenkomst met Mosman op te zeggen, [gedaagde sub 2] gerechtigd was om zijn technische kennis en know how over te dragen aan een derde en dus ook aan Solex. Daarmee ligt het gevorderde onder 3.3 sub I voor toewijzing gereed.
4.26.
Het gevorderde onder 3.3 sub II strekt tot een verklaring voor recht dat de door Mosman op 12 en 13 april 2016 ten laste van [gedaagden] gelegde beslagen zijn komen te vervallen, althans nimmer hebben bestaan. Volgens [gedaagden] heeft Mosman namelijk verzaakt om binnen de gestelde termijn een eis in de hoofdzaak in te stellen die bij toewijzing van die eis ertoe zou kunnen leiden dat het conservatoir beslag zou kunnen worden omgezet in een executoriaal beslag. In de op 25 april 2016 aanhangig gemaakte hoofdzaak is noch betaling van enig geldbedrag gevorderd, noch afgifte en levering van de handelsnaam. Daardoor zal het conservatoir beslag nooit overgaan in een executoriaal beslag. Een veroordeling tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat leidt niet tot een executoriale titel waardoor het conservatoir beslag op de bankrekeningen in een executoriaal beslag overgaat, aldus [gedaagden] .
4.27.
De rechtbank stelt vast dat Mosman op zichzelf binnen de door de voorzieningenrechter bepaalde termijn een procedure is begonnen tegen [gedaagden] . Immers, de dagvaarding is betekend op 25 april 2016 en deze datum ligt binnen de termijn van veertien dagen na het leggen van het eerste beslag (12 april 2016). Naar het oordeel van de rechtbank is deze procedure, waarin onder meer een op artikel 612 Rv gebaseerde vordering is ingesteld, ook te beschouwen als een eis in de hoofdzaak in de zin van artikel 700 lid 3 Rv. Een vordering tot betaling van schadevergoeding heeft immers ten doel een voor tenuitvoerlegging vatbare veroordeling te verkrijgen ter voldoening van de vordering waarvoor het beslag is gelegd, ook indien de rechter – ongeacht de formulering van het petitum – tot de conclusie komt dat hij het beloop van de schade niet dadelijk kan begroten en hij de zaak ter vaststelling daarvan – zo nodig ambtshalve - naar de schadestaatprocedure moet verwijzen. Uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat voor de hand ligt dat de regering bij het gebruik van de termen ‘hoofdzaak’ en ‘gewone rechter’ een procedure voor ogen had waarin de rechter ten gronde beslist over de deugdelijkheid van de vordering waarvoor het conservatoire beslag is gelegd. De overgang van het conservatoir beslag in de executoriale fase wordt bewerkstelligd door een onherroepelijk geworden (in de regel: rechterlijke) beslissing ten voordele van de beslaglegger in een procedure waarin toetsing van de grondslag en de omvang van het door de beslaglegger ingeroepen vorderingsrecht plaatsheeft. In de regel zullen de grondslag en, indien een grondslag aanwezig is, ook de omvang van dit vorderingsrecht in dezelfde procedure kunnen worden vastgesteld. Het voorgaande brengt echter mee dat, als de omvang van het vorderingsrecht eerst in een afzonderlijke (vervolg)procedure kan worden vastgesteld, aan de mogelijkheden voor de crediteur om ter zake van dat vorderingsrecht beslag te doen leggen geen afbreuk wordt gedaan. Deze uitleg doet het meest recht aan het doel van het conservatoir beslag, dat ertoe strekt voor de crediteur met het oog op executie zekerheid te scheppen, onder meer doordat na de beslaglegging ten nadele van de beslaglegger geen vervreemding van een beslagen goed meer kan plaatsvinden, waardoor wordt voorkomen dat het niet meer door een executoriaal beslag zou kunnen worden getroffen op het tijdstip waarop een executoriale titel is verkregen (vergelijk Hof Arnhem, 27 april 2004, ECLI:NL:GHARN:2004:AO9315).
4.28.
De slotsom is dan ook dat Mosman tijdig een eis in de hoofdzaak in de zin van artikel 700 lid 3 Rv heeft ingesteld. De ten laste van [gedaagden] gelegde beslagen zijn niet komen te vervallen. Het gevorderde onder 3.3 sub II zal worden afgewezen.
4.29.
Het gevorderde onder 3.3 sub III strekt tot opheffing van de gelegde conservatoire beslagen. Hierbij geldt als uitgangspunt dat de opheffing van een conservatoir beslag op grond van artikel 705 lid 2 Rv onder meer kan worden bevolen indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag. Die beoordeling kan niet geschieden los van de ook in het geval dat het ingeroepen recht ondeugdelijk is gebleken, vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hieraan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade. Het ligt in de eerste plaats op de weg van degene die opheffing van het conservatoire beslag vordert om aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is of dat het voortduren van het beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd.
4.30.
De rechtbank stelt vast dat beide partijen in dit verband weinig woorden hebben gewijd aan de vereiste belangenafweging. Wel ligt in de stellingen van [gedaagden] besloten dat de beslagen onder Rabobank en ABN AMRO Bank zwaar drukken op de bedrijfsvoering van [gedaagde sub 1] . Bovendien geldt dat uit hetgeen in conventie is overwogen volgt dat Mosman geen aanspraak kan maken op de handelsnaam ‘ [handelsnaam B] ’. Zij heeft dan ook geen belang bij handhaving van het beslag op die handelsnaam. Hiertegenover heeft Mosman niet meer gesteld dan dat zij meent wel degelijk een vordering te hebben op [gedaagden] .
4.31.
Onder deze omstandigheden en gelet op het feit dat alle vorderingen in conventie zullen worden afgewezen, dient het belang van Mosman bij handhaving van het beslag naar het oordeel van de rechtbank minder zwaar te wegen dan het belang van [gedaagden] bij opheffing van het beslag. Het gevorderde onder 3.3 sub III zal derhalve worden toegewezen.
4.32.
Het gevorderde onder 3.3 sub IV strekt tot nietigverklaring van het door Mosman gedeponeerde woordmerk ‘ [handelsnaam B] ’.
4.33.
Artikel 2.28 lid 3 sub b Benelux-verdrag inzake intellectuele eigendom (BVIE) bepaalt dat wanneer de houder van de eerdere inschrijving of de in artikel 2.4, sub d, e en f bedoelde derde aan het geding deelneemt, iedere belanghebbende de nietigheid kan inroepen van de inschrijving van het merk waarvoor krachtens artikel 2.4, sub d, e en f, geen merkrecht wordt verkregen.
4.34.
Artikel 2.4 sub f BVIE maakt het mogelijk een ingeschreven merk nietig te laten verklaren, wanneer het te kwader trouw is gedeponeerd. Het artikel noemt twee voorbeelden van een depot te kwader trouw. Beide voorbeelden vinden hun grond in het misbruik van wetenschap (hij wist of behoorde te weten) bij de deposant. Deze voorbeelden zijn niet limitatief. Bij de beoordeling of een depot te kwader trouw is, moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. De rechtbank acht in het onderhavige geval de volgende omstandigheden van belang.
4.35.
Vast staat dat [gedaagde sub 2] via zijn vennootschap [gedaagde sub 1] al geruime tijd voor de samenwerking met Mosman en dus ook voorafgaand aan het depot van Mosman, ‘ [handelsnaam B] ’ gebruikte als handelsnaam en teken voor zijn engineeringsdienst/product, al dan niet met gebruikmaking van het in zijn opdracht ontworpen logo met daarin verwerkt ‘ [handelsnaam B] ’. [gedaagde sub 1] heeft daarbij ook in de markt (naams)bekendheid gegenereerd, die eruit bestond dat zij aanbood om onder de handelsnaam ‘ [handelsnaam B] ’ bulk solids coolers en heaters op maat te ontwerpen en verkopen. De rechtbank wijst in dit verband in de eerste plaats op het feit dat de domeinnaam ‘ [handelsnaam B] .nl’ sinds 19 augustus 2003 op naam van [gedaagde sub 1] staat geregistreerd bij SIDN en op het feit dat blijkens een historisch uittreksel uit het handelsregister [gedaagde sub 1] in ieder geval sinds 2008 de naam ‘ [handelsnaam B] ’ gebruikt als handelsnaam. Voorts slaat de rechtbank acht op de door [gedaagden] in het geding gebrachte facturen (productie 1 bij conclusie van antwoord), waaruit volgt dat in ieder geval in de jaren 2004, 2006 en 2010 tot en met 2013 de naam ‘ [handelsnaam B] ’ in combinatie met [gedaagde sub 1] of [gedaagde sub 2] werd gebruikt voor soortgelijke producten en diensten als de producten en diensten waarvoor Mosman haar merk heeft ingeschreven. Ten slotte overweegt de rechtbank dat gesteld noch is gebleken dat Mosman al eerder, voordat [gedaagden] daartoe overging, het teken ‘ [handelsnaam B] ’ gebruikte. Naar het oordeel van de rechtbank is aldus sprake van voorgebruik van een met het gedeponeerde merk overeenstemmend teken.
4.36.
De rechtbank acht niet aannemelijk dat Mosman geen wetenschap heeft gehad van voorgebruik binnen de Benelux van het merk ‘ [handelsnaam B] ’. Integendeel, partijen hebben geruime tijd – van 1 december 2010 tot 1 april 2016 – met elkaar samengewerkt en in die periode stuurde [gedaagde sub 1] facturen aan Mosman onder de naam ‘ [handelsnaam B] Bulk Solids Coolers’. Ook heeft [gedaagde sub 1] tijdens de samenwerking met Mosman, maar ook al daarvoor, ‘ [handelsnaam B] ’ als woordmerk gebruikt in het handelsverkeer, zoals met name op de website van [gedaagde sub 1] . Bedoelde wetenschap ligt bovendien besloten in de eigen stellingen van Mosman. Zo stelt zij in de dagvaarding: “Mosman is een technisch ontwerp- en productiebedrijf in de metaalbranche en [gedaagde sub 2] kon beschikken over specifieke technische kennis, die dienstbaar was aan het ontwerpen en in de markt zetten van de voormelde bulk solid coolers en heaters”, in combinatie met: “Vanaf het begin is er daarbij gekozen om de bulk solid coolers en heaters in de markt te zetten onder de naam Mosman – [handelsnaam B] Bulk Solid Coolers en Heaters. Mosman als naam van de aanbieder van het product en [handelsnaam B] als technische aanduiding van het type product”. Ook stelt Mosman in het verzoekschrift strekkende tot het verkrijgen van verlof om beslag te mogen leggen: “Daarnaast is er voor gekozen om de producten op de markt te brengen onder een gezamenlijke combinatie van namen, waar gebruik werd gemaakt van een handelsnaam, bestaande uit Mosman en [handelsnaam B] .” Verder stelt Mosman dat de website werd beheerd door [gedaagde sub 2] onder de domeinnaam www. [handelsnaam B] .com. Ten slotte is van belang dat Mosman zelf aangeeft dat de markt waarop zij zich begeeft een kleine is naar omvang.
4.37.
Op grond van deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank voldoende aangetoond dat Mosman wist, maar in ieder geval behoorde te weten, van voorgebruik door [gedaagden] in de laatste drie jaren voorafgaand aan de inschrijving van haar merk, voor soortgelijke waren in het Benelux-gebied. De rechtbank is daarom van oordeel dat het depot van het woordmerk ‘ [handelsnaam B] ’ met depotnummer [nummer] te kwader trouw is verricht. De onder 3.3 sub IV gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen. Daarbij zal de rechtbank ingevolge artikel 4.5 BVIE ambtshalve de doorhaling van de nietig verklaarde inschrijving uitspreken. [gedaagden] kan, zodra dit vonnis onherroepelijk is geworden, zelf het BBIE vragen om het betreffende merk in het register door te halen (artikel 1.14 BVIE). Bij het gevorderde onder 3.3 sub V en VI heeft [gedaagden] in zoverre geen belang meer, zodat die zullen worden afgewezen.
4.38.
Met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 4.36 tot en met 4.38 is overwogen en gelet op het feit dat in conventie is overwogen dat [gedaagde sub 2] bevoegd was de samenwerkingsovereenkomst met Mosman op te zeggen, alsmede dat Mosman geen rechthebbende is op de naam ‘ [handelsnaam B] ’, kan naar het oordeel van de rechtbank ook worden aangenomen dat het depot van de merknaam ‘ [handelsnaam B] ’ op 1 april 2016 en het gebruik van de naam ‘ [handelsnaam B] ’ vanaf 1 april 2016 door Mosman onrechtmatig is jegens [gedaagde sub 1] . De in dit verband onder 3.3 sub VIII gevorderde verklaring voor recht ligt derhalve eveneens voor toewijzing gereed.
4.39.
[gedaagden] vordert onder 3.3 sub IX dat Mosman wordt veroordeeld tot vergoeding van de schade ten gevolge van de hiervoor bedoelde onrechtmatige daad, nader op te maken bij staat. Aan een beslissing tot verwijzing naar de schadestaatprocedure worden geen strenge eisen gesteld. Artikel 612 Rv bepaalt dat de rechter die een veroordeling tot schadevergoeding uitspreekt, de schade in het vonnis begroot voor zover hem dit mogelijk is. Indien begroting in het vonnis niet mogelijk is, spreekt hij een veroordeling uit tot schadevergoeding op te maken bij staat. Daarbij hoeft de omvang van de schade nog niet vast te staan. Wel dient eiser feiten te stellen waaruit aannemelijk wordt dat mogelijk schade is geleden, dat er sprake is van aansprakelijkheid en dat er causaal verband bestaat tussen de onrechtmatige daad en de schade.
4.40.
De rechtbank stelt vast dat [gedaagden] hier niets over heeft gesteld. Noch hebben zij in dit verband stukken in het geding gebracht waaruit een en ander zou kunnen worden afgeleid. De enkele stelling dát [gedaagden] schade heeft geleden is naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende om aannemelijk te achten dat zij mogelijk schade hebben geleden. Dit betekent dat het gevorderde onder 3.3 sub IX zal worden afgewezen.
4.41.
Ten slotte vordert [gedaagde sub 1] een bedrag van € 67.505,81 aan courtage waarop zij op grond van artikel 4 van de arbeidsovereenkomst aanspraak kan maken. Deze courtage betreft 7%, 8% of 9% over de toegevoegde waarde. De uitbetaling is gekoppeld aan de overeengekomen betalingscondities van de betreffende order en moet door Mosman worden voldaan binnen acht dagen na ontvangst van de factuur van [gedaagde sub 1] . Volgens [gedaagde sub 1] heeft zij na de opzegging van de overeenkomst door [gedaagde sub 2] echter geen informatie meer ontvangen van Mosman betreffende de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering en betaling van een aanzienlijk aantal projecten, waarvoor Mosman inmiddels wel al volledig door haar klant is voldaan c.q. zal zijn voldaan.
4.42.
Mosman erkent dat [gedaagde sub 1] op basis van een aantal facturen nog een vordering op haar heeft. In de conclusie van antwoord in reconventie van 4 april 2017 betwist Mosman gehouden te zijn tot courtagebetaling op het project ‘Maire Tecmoint’, nu dit project nog niet in de definitieve fase van afronding zit en betaling aan Mosman nog niet heeft plaatsgevonden. Ter comparitie van 19 april 2017 heeft [medewerker Mosman] verklaard dat “een stuk daarvan” inmiddels is betaald door de klant. Gelet op de tijd die is verstreken tussen het indienen van de conclusie van antwoord in reconventie en de comparitie van partijen had het op de weg van Mosman gelegen om nader te concretiseren welk bedrag wel en welk bedrag nog niet is betaald. Nu zij dit heeft nagelaten zal de rechtbank het hele bedrag van dit project (€ 15.976,00) toewijzen, daarbij ook rekening houdend met het feit dat Mosman op zichzelf niet betwist dat [gedaagde sub 1] ook met betrekking tot dit project recht heeft op courtage en dat inmiddels weer een aantal maanden is verstreken.
4.43.
Het beroep op verrekening van Mosman kan verder onbesproken blijven, nu er gelet op hetgeen in conventie is overwogen niets te verrekenen valt. Dit leidt tot de slotsom dat het gevorderde bedrag van € 67.505,81 voor toewijzing gereed ligt.
4.44.
Mosman zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op € 894,00 aan salaris advocaat (2 punten x factor 0,5 x tarief € 894,00).