vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
zaaknummer / rolnummer: C/05/311033 / HA ZA 16-569 / 357/871
de maatschap [naam maatschap],
[vestigingsplaats],
eiseres,
advocaat mr. R.A.C.J. van Kessel te Boxtel,
de publiekrechtelijke rechtspersoon WATERSCHAP RIVIERENLAND,
zetelend te Tiel,
gedaagde,
advocaat mr. J.J. Jacobse te Middelburg.
Partijen zullen hierna [de Maatschap] en het Waterschap worden genoemd.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 december 2017
- de akte uitlaten van [de Maatschap]
- de akte uitlaten van het Waterschap.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De verdere beoordeling
2.1.
De rechtbank blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 20 december 2017. Bij dat tussenvonnis zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de persoon van de te benoemende deskundige en de aan de deskundige voor te leggen vragen.
2.2.
De rechtbank stelt vast dat partijen er niet in zijn geslaagd om met een eenparig voorstel gekomen met betrekking tot de persoon van de deskundige.
[de Maatschap] kan akkoord gaan met een door de rechtbank te benoemen deskundige mits deze geen directe of indirecte relatie heeft met het Waterschap dan wel in het verleden voor het Waterschap werkzaamheden heeft verricht. Het Waterschap verzoekt een (groot) ingenieursbureau te benoemen met voldoende hydrologische kennis en kennis van modelleren.
2.3.
Met inachtneming van het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om ambtshalve zelf een deskundige te benoemen. De rechtbank heeft de heer ing. J. Meinders, hydroloog en Senior Manager Water bij Aveco de Bondt bereid gevonden als deskundige op te treden. Hij heeft verklaard vrij te staan ten opzichte van partijen. Voor de analyse en het opstellen van modelberekeningen zal hij zich laten bijstaan door een junior en een medior collega.
2.4.
De deskundige heeft reeds een begroting van zijn kosten exclusief btw opgegeven aan de rechtbank. Die zijn als volgt gespecificeerd:
2.5.
De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen om desgewenst binnen twee weken na dit vonnis schriftelijk bij de rechtbank bezwaar te maken tegen deze begroting. Indien niet of niet tijdig bezwaar wordt gemaakt, wordt de hoogte van het voorschot voor de kosten van de deskundige reeds nu voor alsdan vastgesteld op het door de deskundige begrote bedrag van € 10.028,00 exclusief btw. Indien wel tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal het voorschot worden vastgesteld bij afzonderlijke rechterlijke beslissing.
2.6.
In het tussenvonnis van 20 december 2017 is onder 4.8. overwogen dat [de Maatschap] als eisende partij op grond van artikel 195 Rv de kosten van het voorschot zal moeten dragen. [de Maatschap] heeft in haar akte betoogd dat deze door het Waterschap zouden moeten worden gedragen omdat het deskundigenonderzoek enkel nodig is nu het Waterschap een ander standpunt heeft ingenomen. Anders had volstaan kunnen worden met een getuigenverhoor, aldus [de Maatschap].
De rechtbank ziet geen aanleiding om thans anders te oordelen. Uitgangspunt is dat eisende partij optreedt als voorfinancier omdat deze partij ter verwezenlijking van haar belang de procedure aanhangig heeft gemaakt. De bewijslast van de stelling dat het Waterschap de buffer bij het industriegebied zonder noodzaak te vroeg heeft laten leeglopen, ligt ook bij [de Maatschap]. Het voorschot zal daarom door [de Maatschap] moeten worden betaald. Bij eindvonnis zal worden beslist wie daadwerkelijk de kosten van het deskundigenonderzoek moet dragen.
2.7.
In het tussenvonnis van 20 december 2017 zijn onder 4.7. de aan de deskundige voor te leggen vragen geformuleerd. Partijen hebben in de aktes aangegeven dat zij in principe kunnen instemmen met deze vragen. [de Maatschap] wenst daarbij de vraag opgenomen te zien of de deskundige kan onderzoeken of in de bewuste periodes wijzigingen zijn aangebracht in de hoogte van de stuw. Gelet op het feit dat de stand van de stuw het geschilpunt is tussen partijen, zal de eerste vraag hierop worden aangepast. De rechtbank gaat voorbij aan het voorstel van het Waterschap om de deskundige voor te leggen of zij als goed waterbeheerder heeft gehandeld omdat het juist de rechtbank is die deze vraag uiteindelijk zal moeten beantwoorden. Wel zal de vraag worden opgenomen of de wijze waarop de stuw is aangestuurd vanuit het oogpunt van waterbeheer een redelijke beslissing is geweest.
2.8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zullen de navolgende vragen aan de deskundige worden voorgelegd:
1. Is de stand (hoogte/peil) van de stuw aan de [straatnaam] rond of tijdens de buien omstreeks 28/29 juli 2014 en omstreeks 30/31 augustus 2015 gewijzigd? Zo ja, hoe en tot welke hoogte/peil is de stand van de stuw aangepast? Zo nee, op welke hoogte/peil heeft de stuw in voornoemde periodes gestaan?
2. Is het aansturen van de stuw op de wijze waarop dit is gebeurd vanuit het oogpunt van waterbeheer een redelijke beslissing geweest?
3. Heeft u nog overige opmerkingen die voor een goed begrip en de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?
2.9.
De rechtbank zal de onder de beslissing vermelde deskundige benoemen en de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige vaststellen op het in de beslissing vermelde bedrag.
2.10.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
2.11.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.
2.12.
De rechtbank ziet geen aanleiding om tussentijds hoger beroep van deze tussenbeslissing toe te staan.
3 De beslissing
De rechtbank
3.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Is de stand (hoogte/peil) van de stuw aan de [straatnaam] rond of tijdens de buien omstreeks 28/29 juli 2014 en omstreeks 30/31 augustus 2015 gewijzigd? Zo ja, hoe en tot welke hoogte/peil is de stand van de stuw aangepast? Zo nee, op welke hoogte/peil heeft de stuw in voornoemde periodes gestaan? Is het aansturen van de stuw op de wijze waarop dit is gebeurd vanuit het oogpunt van waterbeheer een redelijke beslissing geweest?
2. Heeft u nog overige opmerkingen die voor een goed begrip en de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?
3.2.
benoemt tot deskundige om dit onderzoek te verrichten:
ing. J. Meinders (Aveco de Bondt),
[correspondentieadres]
[bezoekadres],
[telefoonnummer],
[emailadres],
3.3.
bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundige zal toezenden,
3.4.
bepaalt dat [de Maatschap] binnen twee weken na datum van dit vonnis (kopieën van) de overige processtukken aan de rechtbank Gelderland, Team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem, civiele roladministratie, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem zal doen toekomen,
3.5.
bepaalt met het oog op de vaststelling van het voorschot op de kosten van de deskundige het volgende:
- partijen kunnen desgewenst binnen twee weken na dit vonnis schriftelijk bij de rechtbank
bezwaar maken tegen de door de deskundige begrote kosten ad € 10.028,00 exclusief btw,
- indien niet of niet tijdig bezwaar wordt gemaakt, wordt de hoogte van het voorschot op de
kosten van de deskundige reeds nu voor alsdan vastgesteld op voornoemd bedrag,
- indien wel tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal het voorschot worden vastgesteld bij
afzonderlijke rechterlijke beslissing,
3.6.
bepaalt dat [de Maatschap] binnen twee weken na datum van dit vonnis als voorschot op de kosten inclusief omzetbelasting van de deskundige € 12.133,88 ter griffie van deze rechtbank dient te deponeren door voldoening van de nota die het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal toesturen,
3.7.
bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van dit voorschot de deskundige hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundige pas dan met het onderzoek behoeft te beginnen,
3.8.
bepaalt dat de deskundige binnen twee weken nadat hij bericht heeft gekregen dat het voorschot is gedeponeerd met de partijen een afspraak moet hebben gemaakt voor een datum en tijdstip waarop het onderzoek zal plaatsvinden en die datum aan de rechtbank moet hebben doorgegeven, tenzij een dergelijke afspraak vanwege de aard van het onderzoek naar het oordeel van de deskundige niet nodig is,
3.9.
bepaalt dat indien een partij of de deskundige de aldus afgesproken datum voor het onderzoek wil wijzigen, die partij of de deskundige daartoe een schriftelijk gemotiveerd verzoek moet doen aan de griffie van de rechtbank, met afschrift aan de andere betrokkenen,
3.10.
bepaalt dat de deskundige zich met vragen over het onderzoek kan wenden tot de rechter mr. M.A.M. Vaessen,
3.11.
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het schriftelijk bericht moet doen blijken of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding in dat bericht van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken,
3.12.
bepaalt dat de deskundige een schriftelijk en ondertekend conceptrapport zal inleveren ter griffie van deze rechtbank voor woensdag 15 augustus 2018, waarna schriftelijk nadere instructies van de rechtbank zullen volgen over de indiening van het definitieve rapport en de declaratie van de deskundige,
3.13.
verwijst de zaak naar de rolzitting van vier weken na de datum waarop het definitieve rapport ter griffie is ingeleverd voor het nemen van een conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [de Maatschap] of voor bepaling datum vonnis,
3.14.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Vaessen en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2018.