De kantonrechter is van oordeel dat de [verzoeker] verweten gedragingen in de gegeven omstandigheden geen dringende reden voor ontslag opleveren. Daartoe overweegt de kantonrechter als volgt.
[verzoeker] exploiteerde tot 1 februari 2017 de rijschool ‘[naam rijschool]’, gespecialiseerd in rijlessen voor mensen met autisme. Per 1 februari 2017 besluiten partijen om (zoals [verzoeker] stelt) ‘hun krachten te bundelen’. [verzoeker] treedt bij [verweerder] in dienst en zal zich specifiek richten op cursisten met autisme. Feitelijk werden daardoor de werkzaamheden van de rijschool ‘[naam rijschool]’ ondergebracht bij [verweerder]. Deze gang van zaken bracht mee dat er een bepaalde financiële verrekening diende plaats te vinden ten aanzien van de cursisten die voor 1 februari 2017 bij rijschool ‘[naam rijschool]’ een lespakket hadden afgenomen en betaald, en die ook na 1 februari 2017 van [verzoeker] (inmiddels in dienst bij [verweerder]) rijles kregen. Vast staat dat er tussen partijen onduidelijkheid bestond over welke bedragen door [verzoeker] aan [verweerder] moesten worden doorbetaald.
Uit de stellingen van partijen en hun verklaringen ter zitting leidt de kantonrechter af dat partijen weliswaar hebben gesproken over de verrekening die nog moest plaatsvinden, maar dat partijen geen duidelijk afspraken hebben gemaakt over de wijze waarop deze verrekening zou plaats te vinden en op welke termijn.
Vast staat dat [verweerder] [verzoeker] op enig moment concreet heeft gevraagd naar de lesgelden van de familie [naam A] en dat [verzoeker] heeft aangegeven een en ander te zullen uitzoeken. Omdat het antwoord van [verzoeker] lang op zich liet wachten, heeft [verweerder] zelf contact opgenomen met de betreffende cursist en bleek dat er al was betaald aan [verzoeker].
De kantonrechter is van oordeel dat van [verzoeker] in de gegeven omstandigheden had mogen worden verwacht dat hij inzicht kon verschaffen in zijn financiële administratie, in het bijzonder ten aanzien van de reeds betaalde lesgelden van cursisten die voorheen bij ‘[naam rijschool]’ rijles hadden en na 1 juli 2017 bij [verweerder]. Desalniettemin leidt de omstandigheid dat [verzoeker] lesgelden van de familie [naam A] heeft ontvangen, zonder dat hij [verweerder] daarvan in kennis heeft gesteld en zonder dat hij (een deel van) dit bedrag heeft afgedragen aan [verweerder], zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet tot de conclusie dat [verzoeker] deze lesgelden (opzettelijk) heeft verduisterd. Niet valt uit te sluiten dat [verzoeker] geen, dan wel onvoldoende inzicht had in zijn eigen financiële administratie. Daarvan is [verzoeker] een verwijt te maken, maar dit verwijt is onvoldoende om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen. Bovendien kan ook [verweerder] ten aanzien van deze gang van zaken een verwijt worden gemaakt, omdat zij voor deze samenwerkingsconstructie heeft gekozen, zonder voorafgaand duidelijke afspraken te maken over de financiën c.q. verrekening van reeds aan [verzoeker] betaalde lesgelden. De kantonrechter is van oordeel dat van [verweerder] in de gegeven omstandigheden had mogen worden verwacht dat zij voor een minder vergaande maatregel had gekozen dan het ontslag op staande voet. Nadat [verweerder] van de familie [naam A] vernam dat er reeds lesgeld aan [verzoeker] was betaald, had van [verweerder] mogen worden verwacht dat zij met [verzoeker] in gesprek was gegaan en duidelijk had gemaakt dát en binnen welke termijn zij een correcte afrekening wenste van het lesgeld dat reeds door cursisten aan [verzoeker] was betaald. Daarbij had [verweerder] duidelijk moeten maken dat het niet (tijdig) verstrekken van deze informatie arbeidsrechtelijke consequenties zou kunnen hebben.
Kortom, [verzoeker] krijgt het voordeel van de twijfel. Dat sprake is van (opzettelijk) verduisteren van lesgelden is niet komen vast te staan.