Overwegingen
1. Eiseres heeft op 28 februari 2017 een uitnodiging ontvangen voor het indienen van haar aangifte IB/PVV 2016. Bij brief van 6 juni 2017 heeft verweerder een herinnering verzonden aan eiseres om vóór 20 juni 2017 aangifte te doen. Op 7 juli 2017 heeft verweerder een aanmaning aan eiseres verzonden. In deze aanmaning staat vermeld dat de aangifte IB/PVV 2016 uiterlijk (vrijdag) 21 juli 2017 bij verweerder moet zijn ingediend. Ook is in deze aanmaning vermeld dat een boete van minimaal € 369 kan worden opgelegd als de aangifte niet tijdig wordt ingediend.
2. Het vermogen van eiseres is onder bewind gesteld. De gemachtigde (haar broer) is door de kantonrechter benoemd tot bewindvoerder. Hij is kort voor 21 juli 2017 begonnen met de aangifte van eiseres. Zijn computer is echter gecrasht. Deze was pas op zondag 23 juli 2017 hersteld. Op maandag 24 juli 2017 heeft verweerder de aangifte van eiseres ontvangen.
3. Met dagtekening 1 september 2017 heeft verweerder de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 in overeenstemming met de aangifte opgelegd. Daarbij heeft hij een verzuimboete opgelegd van € 369 wegens het niet tijdig doen van aangifte.
4. De rechtbank dient te beoordelen of sprake is van een verzuim en zo ja, of een boete passend en geboden is. Eiseres, dan wel de gemachtigde, had gelet op de uitnodiging voor het doen van aangifte vóór 1 mei 2017 actie moeten ondernemen. Omdat geen aangifte was ingediend en ook geen uitstel was verzocht, is eiseres herinnerd en aangemaand. In de aanmaning is een uiterste datum voor het doen van aangifte gegeven van 21 juli 2017. Daarbij is vermeld dat een boete in rekening kan worden gebracht als de aangifte niet tijdig wordt ingediend. Omdat de aangifte niet uiterlijk 21 juli 2017 is ontvangen, is sprake van een verzuim en kan in beginsel een boete worden opgelegd.
5. De gemachtigde heeft aangevoerd dat de aangifte slechts één werkdag te laat is ingediend, doordat zijn computer was gecrasht. De rechtbank is van oordeel dat dit niet betekent dat geen sprake is van een verzuim. Zij ziet hierin ook een verschil met iemand die op de laatste dag van de termijn beroep wil instellen en dan door een oorzaak van buiten hiertoe niet in staat is, omdat in dit geval al twee keer een verlenging van de termijn was gegeven. Niet is gesteld dat de gemachtigde niet uiterlijk 1 mei 2017 aangifte had kunnen doen of om uitstel had kunnen verzoeken. Er is dus sprake van een verzuim.
6. Dat het indienen van de aangifte op het laatste moment fout is gegaan, is in dit verband een omstandigheid die voor rekening en risico van de gemachtigde komt. De vraag is echter of dit aan eiseres kan worden toegerekend. Op grond van artikel 43 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zijn de verplichtingen van eiseres overgegaan op de bewindvoerder. Toch ziet de rechtbank voor de toerekening van het verzuim aan eiseres een verschil met een gekozen gemachtigde. In de gegeven omstandigheden acht de rechtbank een boete niet passend en geboden. Daarbij weegt in de eerste plaats de mate van dementie mee. Aannemelijk is dat eiseres zelf niet het besef heeft dat zij aangifte moet doen. Er is niet voldoende informatie voorhanden om te concluderen dat zij volledig ontoerekeningsvatbaar is, in welk geval geen sprake kan zijn van schuld, maar deze omstandigheid weegt wel nadrukkelijk mee. Eiseres heeft er niet zelf voor gekozen of kunnen kiezen haar broer als bewindvoerder aan te wijzen. Voorts hecht de rechtbank waarde aan de poging om voor 21 juli 2017 aangifte te doen en de geringe overschrijding van de termijn, alsmede het feit dat de gemachtigde maatregelen heeft genomen om herhaling in de toekomst te voorkomen. Al deze omstandigheden tezamen leiden ertoe dat een boete in dit geval niet passend en geboden is. De rechtbank heeft de boetebeschikking daarom vernietigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat niet is gebleken van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in aanwezigheid van mr. G. van den Berg-Schokker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.