Parketnummer : 05/820048-17
Datum uitspraak : 22 juni 2018
vonnis van de meervoudige kamer
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
raadsman: mr. M.P. Nan, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 juni 2018.
1 De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 12 december 2016 te Bennekom in de gemeente Ede, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig bedrijfsauto), komende uit de richting Harmsesteeg en/of gaande in de richting van de Dr. Willem Dreeslaan, daarmede rijdende over de weg, de
Maanderdijk, zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft
gereden, hierin bestaande dat verdachte, niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het direct voor hem, verdachte gelegen weggedeelte van die weg (Maanderdijk) en/of in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat motorrijtuig (bedrijfsauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand die hij, verdachte die weg Maanderdijk) kon overzien en waarover deze vrij was en/of met dat motorrijtuig (bedrijfsauto) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een voor hem, verdachte uit op die weg (Maanderdijk) langzamer rijdende fiets en/of de bestuurster van die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurster van die fiets ten val is gekomen, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair
hij op of omstreeks 12 december 2016 te Bennekom in de gemeente Ede, als bestuurder van een motorrijtuig bedrijfsauto), komende uit de richting Harmsesteeg en/of gaande in de richting van de Dr. Willem Dreeslaan, daarmede heeft gereden over de weg, de Maanderdijk en in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat motorrijtuig (bedrijfsauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand die hij, verdachte die weg Maanderdijk) kon overzien en waarover deze vrij was en/of met dat motorrijtuig (bedrijfsauto) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een voor hem, verdachte uit op die weg (Maanderdijk) langzamer rijdende fiets en/of de bestuurster van die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurster van die fiets ten val is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte reed op 12 december 2016, om ongeveer 17:10 uur, met zijn werkbus over de Maanderdijk te Bennekom gemeente Ede komende uit de richting van de Harmsesteeg te Ede gaande in de richting van de Dr. Willem Dreeslaan te Ede.2 [slachtoffer] reed op haar fiets in dezelfde richting als verdachte.3 Verdachte reed ter hoogte van hectometerpaal 108,6 van de naastgelegen snelweg A12 [slachtoffer] van achteren aan.4 Als gevolg van het ongeval heeft [slachtoffer] ernstig letsel opgelopen.5
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit en heeft vrijspraak gevraagd van het primair ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van beide ten laste gelegde feiten. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte alleen in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 heeft gehandeld en dat dat alleen niet leidt tot schending van artikel 6 of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft over het ongeluk verklaard dat ter hoogte van de bioscoop, gelegen aan de andere zijde van de A12, een witte bestelbus met verlichting hem tegemoet kwam en dat hij toen plotseling - uit het niets - aan de rechterzijde van de weg de twee wielen van de fiets van [slachtoffer] zag die in dezelfde richting reed als hij. Daarop hoorde hij een klap. Hij is gestopt en zag [slachtoffer] liggen. Hij reed ongeveer 60 kilometer per uur, maximaal 65, en werd niet afgeleid.6 Getuige [getuige] reed achter verdachte en zag dat verdachte ongeveer 60 kilometer per uur reed. Hij zag dat verdachte ineens naar links stuurde en zag een fietser in de berm vallen. [getuige] had [slachtoffer] daarvoor zelf ook niet gezien.7 Uit onderzoek van de politie blijkt dat verdachte zijn telefoon niet heeft gebruikt ten tijde van het ongeval.8 De maximale snelheid op de Maanderdijk is 60 km per uur, er is geen belijning in het midden van de weg, de weg werd verlicht door de verlichting van de snelweg en het was donker buiten9. De weghelft waarop verdachte en [slachtoffer] reden was donker en slecht verlicht door de verlichting van de snelweg.10 Ten tijde van de verkeersongevallenanalyse was het linker dimlicht van de bus van verdachte zwak, maar hoe dat was ten tijde van het ongeluk kan niet worden vastgesteld. Evenmin is vastgesteld of [slachtoffer] verlichting voerde op haar fiets.11
De rechtbank is van oordeel dat verdachte harder reed dan ter plaatse verantwoord was, ondanks dat hij zich aan de maximale snelheid heeft gehouden, nu verdachte reed op een donkere smalle weg, [slachtoffer] te laat heeft gezien, zijn bus niet tijdig tot stilstand kon brengen en [slachtoffer] heeft aangereden.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het rijgedrag van verdachte niet in die mate onvoorzichtig en/of onoplettend was dat dit de drempel haalt van ‘schuld’ in de zin van artikel 6 WVW. Het primair tenlastegelegde kan derhalve niet wettig en overtuigend worden bewezen. De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken.
Naar het oordeel van de rechtbank is door het gedrag van verdachte wel gevaar veroorzaakt in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Het standpunt van de verdediging, dat slechts sprake is van schending van artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en dat dat niet leidt tot schending van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, volgt de rechtbank niet. Artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 formuleert een algemene verkeersregel ten zake van de maximale snelheid. Die regel houdt in dat, los van de geldende maximale snelheid ter plaatse, een bestuurder in staat moet zijn het voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is. Schending van een verkeersregel alleen is niet voldoende om tot een veroordeling te komen op grond van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Daarvoor is vereist dat door de overtreding van de verkeersregel gevaar of hinder wordt veroorzaakt. De overtreding van verdachte heeft gevaar veroorzaakt en dat gevaar heeft zich geopenbaard, namelijk: de aanrijding met [slachtoffer] . De rechtbank acht daarom het subsidiair ten laste gelegde bewezen.
3 Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij op of omstreeks 12 december 2016 te Bennekom in de gemeente Ede, als bestuurder van een motorrijtuig bedrijfsauto), komende uit de richting Harmsesteeg en/of gaande in de richting van de Dr. Willem Dreeslaan, daarmede heeft gereden over de weg, de Maanderdijk en in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat motorrijtuig (bedrijfsauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand die hij, verdachte, op die weg (Maanderdijk) kon overzien en waarover deze vrij was en/of met dat motorrijtuig (bedrijfsauto) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een voor hem, verdachte uit op die weg (Maanderdijk) langzamer rijdende fiets en/of de bestuurster van die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurster van die fiets ten val is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
7 Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 300,00 en tot oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat, voor zover door de rechtbank een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid wordt opgelegd, de zaak zou moeten worden aangehouden voor het opmaken van een reclasseringsrapportage. Verder heeft verdediging verzocht, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het subsidiair ten laste gelegde feit, een geldboete en eventueel een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 25 april 2018.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gevaar op de openbare weg veroorzaakt door de snelheid van zijn bus niet aan te passen aan de heersende duisternis en de mogelijke aanwezigheid van meer kwetsbare verkeersdeelnemers. Hierdoor is hij achter op [slachtoffer] gereden. Als gevolg van het ongeval heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen. De lichamelijk klachten zullen volledig herstellen, maar zoals het er nu uitziet zullen de neurologische klachten niet meer volledig herstellen. Het spreekt voor zich dat het ongeval voor het slachtoffer onherstelbaar leed heeft berokkend. Dit blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de vader van [slachtoffer] . Het ongeluk heeft ook, zoals ter terechtzitting is gebleken, veel impact gehad op verdachte en verdachte heeft zich betrokken getoond bij de medische toestand van het slachtoffer. Verdachte is niet eerder ter zake van enig strafbaar feit veroordeeld.
De rechtbank is zich ervan bewust dat geen enkele strafoplegging het verdriet en het blijvende letsel kan compenseren. Alles afwegende is de rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden is.
9 De beslissing
Spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een geldboete van € 300,- (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 dagen hechtenis;
ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat deze ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Steverink (voorzitter), W.L.F. Prisse en mr. H.C. Leemreize, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.W.A. Nabbe, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 juni 2018.
|
|
|
|
|
|
|
|
|