De vraag rijst of [Eiser] – ondanks dat hij in deze periode geen werkzaamheden bij [Gedaagde] heeft verricht – toch aanspraak heeft op 100% van het salaris op grond van artikel 67 lid 1 sub b CAO. [Eiser] stelt dat dit het geval is, omdat [Gedaagde] hem – ondanks dat hij daartoe wel in staat was – vanaf 1 mei 2017 niet langer in de gelegenheid heeft gesteld om re-integratiewerkzaamheden bij haar te verrichten.
De kantonrechter overweegt dienaangaande als volgt.
Nadat [Eiser] op 18 januari 2017 is gestart met re-integratiewerkzaamheden bij [Gedaagde] is door de bedrijfsarts op 17 maart 2017 gerapporteerd dat – kort gezegd – [Eiser] zijn eigen werk niet kon verrichten, waarbij is geadviseerd om [Eiser] 2 dagdelen per week aangepaste werkzaamheden te laten verrichten indien deze voorhanden zijn. Tevens is geadviseerd om een arbeidsdeskundig onderzoek te laten verrichten. Dit advies heeft [Gedaagde] opgevolgd. De arbeidsdeskundige heeft in zijn advies van 10 april 2017 aangegeven dat [Eiser] niet geschikt is voor het eigen werk en dat er geen structureel ander passend werk bij [Gedaagde] is. In dat kader heeft de arbeidsdeskundige geadviseerd om een re-integratiebedrijf in te schakelen om te zoeken naar ander passend werk bij een andere werkgever. Ook dat advies heeft [Gedaagde] opgevolgd.
In de ‘Eerstejaarsevaluatie’ van 21 april 2017 heeft de bedrijfsarts bij de ‘stand van zaken’ vermeld dat het arbeidsdeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden, dat daaruit volgt dat [Eiser] niet geschikt is voor zijn eigen werk, dat er geen passende werkzaamheden zijn bij [Gedaagde] en dat is geadviseerd om een re-integratiebureau in te schakelen om te bemiddelen naar passend werk elders. De bedrijfsarts heeft vervolgens geadviseerd om [Eiser] voor 2 dagdelen per week aangepaste werkzaamheden te laten verrichten indien deze voorhanden zijn, zonder daarop een concrete toelichting te geven en zonder in te gaan op de conclusie c.q. het advies van de arbeidsdeskundige dat er geen (structureel) passend werk bij [Gedaagde] is. In het door beide partijen ondertekende formulier (Eerstejaars)evaluatie UWV van juni 2017 staat dat er continue is gekeken naar passende werkzaamheden voor [Eiser], dat ‘BMW’ is geschakeld, dat de arbeidsdeskundige onderzoek heeft gedaan, dat er geen passende werkzaamheden zijn bij [Gedaagde] en dat
per 1 mei 2017 op het tweede spoor is ingezet.
Uit voorgaande rapportages blijkt dat er vanaf 1 mei 2017 geen passende werkzaamheden meer voor [Eiser] bij [Gedaagde] waren. Dat de arbeidsdeskundige in het rapport van 10 april 2017 heeft aangegeven dat het einddoel van de re-integratie inmiddels tweeledig is (streven naar volledige werkhervatting in eigen werk bij eigen werkgever én zoeken naar ander passend werk bij een andere werkgever), maakt dit niet anders, omdat dit slechts iets zegt over het einddoel van de re-integratie en niet over de beschikbaarheid van passende werkzaamheden bij [Gedaagde] vanaf 1 mei 2017. Daar komt bij dat het formulier (Eerstejaars)evaluatie UWV door [Eiser] is ondertekend en niet is gesteld of gebleken dat [Eiser] op enig moment een deskundigenoordeel bij UWV heeft aangevraagd om een oordeel te verkrijgen over de vraag of [Gedaagde] (on)voldoende heeft gedaan in het kader van [Eiser] re-integratie, dan wel of [Gedaagde] zich (on)terecht op het standpunt stelt dat er geen passende werkzaamheden voor [Eiser] bij [Gedaagde] zijn.
In de onderhavige omstandigheden dient er daarom vanuit te worden gegaan dat er na 1 mei 2017 geen passende werkzaamheden voor [Eiser] bij [Gedaagde] waren.
Bovendien is gesteld noch gebleken dat [Gedaagde] niet tijdig actie heeft ondernomen om het tweede spoor in gang te zetten. De kantonrechter concludeert derhalve dat de omstandigheid dat [Eiser] het werk na 1 mei 2017 niet heeft hervat, er toe leidt dat [Eiser] over de periode 1 mei 2017 tot 1 juli 2017 geen recht heeft op 100% van het salaris ex artikel 67 lid 1 sub b CAO. Het deel van de loonvordering dat betrekking heeft op de aanvulling van het salaris tot 100% zal daarom worden afgewezen.