1.1
Parketnummer 05/881411-16
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2011 tot en met 22 juni 2016 te Deventer en/of te Apeldoorn, althans in Nederland,
(lid 3 sub 1)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A.
een ander, te weten een persoon genaamd [slachtoffer 1] (geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 1972)
(sub 1)
door dwang en/of geweld of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld en/of door dreiging met een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie
heeft geworven en/of gehuisvest en/of heeft vervoerd en/of heeft opgenomen met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1] en/of
(sub 4)
door dwang en/of geweld of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld en/of door dreiging met een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie
[slachtoffer 1] heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, dan wel
door dwang en/of door geweld en/of een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of fraude
enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [slachtoffer 1] zich beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten
B.
(sub 6)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 1]
immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 1] :
geworven door die [slachtoffer 1] met ingang van 1 augustus 2011 een contract/baan aan te bieden om als bedrijfsleider te werken bij [restaurant 1] aan de [straatnaam 1] in Deventer en in mei 2014 in bezorgrestaurant, genaamd " [restaurant 2] aan de [straatnaam 2] in Deventer
gehuisvest en/of opgenomen in het [restaurant 1] aan de [straatnaam 1] in Deventer en/of in het [restaurant 2] aan de [straatnaam 2] in Deventer en/of in een slaapkamer in een woning gelegen aan [adres 1] (waarbij die [slachtoffer 1] voornoemd in beide restaurants sliep op de grond op een deken of een matras in een hoek van het/de restaurant(s) of onder de zelfde omstandigheden op een etage boven [restaurant 1] tussen de bouwmaterialen)
vervoerd met zijn, verdachtes auto naar [restaurant 1] aan de [straatnaam 1] in Deventer
de toezegging gedaan dat hij een volledig salaris zou krijgen op basis van een 40-urige werkweek
de toezegging gedaan dat hij gelijke zeggenschap zou krijgen in de zaak als verdachte(n)
de toezegging gedaan dat hij de zaak zou kunnen overnemen
geconfronteerd met het feit dat deze een schuld had opgebouwd bij verdachte(n) van 11.000 tot 15.000 euro, welke schuld was opgebouwd uit door [slachtoffer 1] genuttigde consumpties en huurpenningen en (vervolgens) die [slachtoffer 1] voorgehouden dat deze pas kon stoppen met werken als deze schuld was afgelost
veelvuldig, althans meermalen mishandeld
(meermalen) bedreigd en/of geïntimideerd met de woorden "als jij hier weggaat en jij praat over wat hier gebeurt dan weten wij jou te vinden. we komen je op zoeken al moeten we 20 jaar zitten. wij hebben ook nog familie en vrienden"
stelselmatig geestelijk mishandeld door hem te kleineren en/of uit te schelden voor "nikker" en/of "imbeciel" en/of "mongool"
op papier (een) arbeidscontract(en) aangeboden waarin het aantal te werken uren en/of het te ontvangen salaris niet overeenkwam(en) met de werkelijk gewerkte uren en/of het werkelijk ontvangen salaris
geen loonstroken verstrekt of valse loonstroken verstrekt
waarbij de uitbuiting en/of uitbuitingssituatie er onder meer uit bestond dat hij en/of diens mededader(s) die [slachtoffer 1] voornoemd ertoe heeft/hebben verplicht:
gedurende 7 dagen per week, althans een groot aantal dagen per week, gedurende 12 uren per dag, althans een groot aantal uren per dag, werkzaamheden te verrichten voor verdachte en /of diens mededader)s in zijn/hun [restaurant 1] aan de [straatnaam 1] in Deventer en [restaurant 2] aan de [straatnaam 2] in Deventer tegen niets meer dan (hooguit) een paar tientjes per dag en kost en inwoning, althans een arbeidsbeloning ver beneden het wettelijk verplichte minimumloon en/of
zijn bankpassen af te geven waardoor verdachte en/of diens mededader(s) de beschikking kregen over de banktegoeden van die [slachtoffer 1] voornoemd met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1]
meerdere telefoonabonnementen af te sluiten en vervolgens de telefoon(s) aan en/of diens mededader(s) af te staan
terwijl die [slachtoffer 1] voornoemd een kwetsbaar persoon in een kwetsbare positie was, omdat die [slachtoffer 1] :
over beperkte geestvermogens beschikt (een gemeten IQ van 80)
zeer getraumatiseerd is (door adoptie en opvoeding door zijn adoptieouders)
hoge schulden had
geen zelfstandige woonruimte had
geen baan had
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 september 2014 t/m 9 juni 2016 te Deventer en/of te Apeldoorn en/of te Krefeld en/of in een of meer andere plaatsten in Nederland en/of in Duitsland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
van de bankrekening(en) [bankrekeningnummer 1] en/of van [bankrekeningnummer 2] ten name van [slachtoffer 1] , heeft weggenomen een aantal geldbedragen totaal belopende een bedrag van ca. 26.700,-- euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] voornoemd, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) het weg te nemen geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel (onrechtmatig in zijn/hun bezit zijnde bankpas(sen));
1.2
Parketnummer 05/780087-17
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 25 t/m 26 november 2013 te Deventer,
althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
te weten een arbeidsovereenkomst en/of een werkgeversverklaring, (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door in beide verklaringen valselijk te vermelden dat
" [naam 1] geboren op [geboortedag 3] 1982 te [geboortedag 3] per 1 december 2013 voor onbepaalde tijd in dienst is getreden bij [restaurant 1] als keukenmedewerkster. Het betreft een dienstverband voor gemiddeld 20 uren/week. Het salaris is 815,32 euro per maand, excl. vakantiegeld",
met het oogmerk om bovengenoemde arbeidsovereenkomst en/of werkgeversverklaring als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
primair
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 25 november 2013 tot en met 9 februari 2014 te Deventer, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
een ander, te weten [slachtoffer 2] geboren op [geboortedag 4] 1988 te [geboorteplaats 3] , behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland of hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft,
door [naam 1] in het bezit te stellen van een valse arbeidsovereenkomst en/of een valse werkgeversverklaring waardoor die [naam 1] voornoemd het deed voorkomen dat zij voldeed aan het middelenvereiste door de Immigratie- en Naturalisatiedienst gesteld, waarmee zij op 9 februari 2014 een aanvraag indiende voor een machtiging tot voorlopig verblijf van die [slachtoffer 2] voornoemd bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst,
terwijl hij en/of diens mededader wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang wederrechtelijk was;
subsidiair
[naam 1] op of omstreeks 9 februari 2014 te Deventer, althans in Nederland,
een ander of anderen, te weten [slachtoffer 2] geboren op [geboortedag 4] 1988,
behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland of hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, door een aanvraag in te dienen voor een machtiging tot voorlopig verblijf van die [slachtoffer 2] voornoemd bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst
terwijl die [naam 1] wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was,
tot het plegen van welk feit verdachte in de periode van 25 t/m 26 november 2013 opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door die [naam 1] voornoemd in het bezit te stellen van een valse arbeidsovereenkomst en/of een valse werkgeversverklaring waardoor die [naam 1] voornoemd het deed voorkomen dat zij voldeed aan het middelenvereiste door de IND gesteld.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
1
2.1
Parketnummer 05/881411-16
Met betrekking tot de mensenhandel (feit 1)
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat aangever [slachtoffer 1] gewerkt heeft voor de broers [verdachte] en [medeverdachte] (verdachte respectievelijk medeverdachte). Dit deed hij eerst bij [restaurant 1] in de [straatnaam 1] in Deventer en later bij [restaurant 2] aan de [straatnaam 2] in Deventer. Aangever reed wel eens mee met de verdachte en diens medeverdachte naar Deventer. Aangever heeft periodes overnacht in het restaurant in de [straatnaam 1] en een paar keer in de [plaats woning] van verdachte [verdachte] , waar medeverdachte [medeverdachte] ook verbleef. Daarnaast heeft aangever een schuld opgebouwd bij [verdachte] en/of [medeverdachte] wegens (1) een huurachterstand betreffende de aan hem verhuurde studio aan de [straatnaam 1] te Deventer en (2) door bier te drinken uit het restaurant zonder daarvoor te betalen. Om zijn schulden te kunnen afbetalen, bleef [slachtoffer 1] bij de verdachte en diens medeverdachte werken. Ook gaf hij om die reden zijn bankpassen af aan verdachte [verdachte] .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. Volgens de officier van justitie vinden de verklaringen van aangever [slachtoffer 1] over hetgeen hij heeft meegemaakt steun in andere bewijsmiddelen en kan van die verklaringen worden uitgegaan. Zo heeft aangever jarenlang tegen anderen verteld wat hij op zijn werk meemaakte, terwijl hij op dat moment nog werkzaam was bij de verdachte en diens medeverdachte. Verder is hij op een juiste manier verhoord en worden zijn verklaringen bevestigd door andere getuigen en documenten die zijn aangetroffen, zoals arbeidscontracten, loonstroken en dergelijke. De officier van justitie heeft onder andere aangevoerd dat [medeverdachte] aangever heeft benaderd om voor hem en zijn broer [verdachte] te komen werken. Daarnaast hebben de verdachten vanuit hun positie als werkgever misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van aangever. Volgens de officier van justitie deden de verdachten dit met het oogmerk van uitbuiting van aangever. Zo moest aangever lange dagen maken, verdiende hij nauwelijks iets en moest hij zijn hoge schulden die hij daar opbouwde terugbetalen. Door de manier waarop hij door de verdachten werd behandeld, voelde hij zich verplicht om bij hen te blijven werken. De officier van justitie heeft gesteld dat de verdachten veel geld hebben verdiend met de uitbuiting van aangever.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte [verdachte] dient te worden vrijgesproken van mensenhandel. Dit omdat de verklaringen van aangever ongeloofwaardig zijn, terwijl de verklaringen van verdachte juist wel geloofwaardig zijn en ondersteund worden door ander bewijs. De verdediging heeft ook gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte het oogmerk tot uitbuiting van aangever had, laat staan dat verdachte aangever zou hebben uitgebuit.
Beoordeling door de rechtbank
Toetsingskader
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 273f, eerste lid aanhef, sub 1, sub 4 en sub 6 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De wettekst in sub 1 en in sub 6 stelt expliciet de voorwaarde voor strafbaarheid dat sprake is van (oogmerk van) uitbuiting. Hoewel die voorwaarde voor strafbaarheid niet expliciet in sub 4 wordt genoemd, moet ook voor strafbaarheid van hetgeen is vermeld in sub 4 worden uitgegaan van “oogmerk van uitbuiting”. De Hoge Raad heeft immers in zijn arrest van 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554, NJ 2016/315, overwogen dat de in artikel 273f, eerste lid aanhef, sub 4 Sr, omschreven gedragingen alleen strafbaar zijn als zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.
In zijn arrest van 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598, heeft de Hoge Raad overwogen dat bij beantwoording van de vraag of sprake is van uitbuiting onder meer betekenis toekomt aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank moeten beoordelen of verdachte [verdachte] het oogmerk van uitbuiting van aangever heeft gehad, dan wel dat hij aangever heeft uitgebuit. In dit kader zijn de verklaringen van aangever van belang, omdat juist zijn verklaringen de belangrijkste onderbouwing vormen van de bewijsconstructie van de officier van justitie. De rechtbank zal daarom eerst de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever beoordelen.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever
Aangever heeft in zijn verhoren onder andere verklaard dat hij werkte van 11.00 uur tot 23.00 uur (pagina 235 van het dossier) en dat hij feitelijk geen vrije dagen had (pagina 287). In het restaurant in de [straatnaam 1] werkte hij 6 dagen per week, gemiddeld 12 uur per dag (pagina 341). In het restaurant in de [straatnaam 2] werkte aangever 7 dagen per week, gemiddeld 13 uur per dag (pagina 341). Hij heeft verder verklaard dat hij € 20,- per dag verdiende (pagina 235).
De verklaringen van aangever worden deels ondersteund door de verklaringen van zijn zus [naam 2] , zijn ex-vriendin [naam 3] en ambulant hulpverlener bij het Leger des Heils [naam 4] . Hetgeen deze getuigen hebben verklaard over hoe aangever werd behandeld door verdachten is echter afkomstig uit één en dezelfde bron, te weten aangever. De getuigen hebben de werkzaamheden en de werkomstandigheden niet zelf waargenomen. Zij hebben gedurende een aantal jaren van aangever gehoord wat hij zou hebben meegemaakt in zijn werk voor de verdachten. De rechtbank heeft evenwel geconstateerd dat hierbij sprake is van wisselende verklaringen ten aanzien van de werktijden van aangever en het loon dat hij daarvoor ontving.
Wat betreft de werktijden van aangever heeft de rechtbank het navolgende geconstateerd.
Volgens [naam 2] , de zus van aangever, heeft aangever haar verteld (pagina 414) dat hij alle dagen, behalve de maandagen, moest werken (pagina 388). Volgens haar werd hij om 15.00 uur in Apeldoorn opgehaald om te gaan werken (pagina 389).
[naam 3] , de ex-vriendin van aangever, heeft van aangever gehoord dat hij al om 08.00 uur moest beginnen met voorbereiden, zeven dagen in de week. Daarbij werkte hij soms tot voorbij half drie ’s nachts (pagina 415). Bij de rechter-commissaris heeft [naam 3] verklaard dat zij ervan uitging dat aangever altijd werkte totdat hij rond 03.00 uur, 04.00 uur thuis kwam en dat hij na zijn werk niet eerst nog biertjes dronk.
Getuige [naam 4] heeft verklaard dat zij in de periode februari/maart 2013 tot oktober 2013 wekelijks contact had met aangever. Zij had meestal om 10.00 uur een afspraak met hem en dan kon hij daarna direct door naar zijn werk. Aangever had haar verteld dat hij dagelijks moest werken; eigenlijk was hij ’s maandags vrij, maar dan moest hij toch vaak werken (pagina 394).
Uit de gespreksverslagen die door medewerkers van het Leger des Heils zijn opgesteld, blijkt echter het volgende over de werktijden van aangever. De rechtbank begrijpt dat het hierbij gaat om verslagen van gesprekken die ten tijde van het opstellen van die verslagen zijn gevoerd met aangever. Om die reden hecht de rechtbank grote waarde aan deze verslagen. Op 5 maart 2013 heeft aangever bij het Leger des Heils verklaard dat hij als dagbesteding als vrijwilliger kookte in het wijkcentrum [naam wijkcentrum] in Apeldoorn (p. 1692). In het weekend voorafgaand aan 1 mei 2013 heeft aangever een etentje met zijn familie gehad (pagina 1709). Op 10 juni 2013 heeft hij aangegeven dat hij een aantal dagen vrij had en er moeite mee had om de hele dag niets te doen en te hangen (pagina 1739). Op dinsdag 11 juni 2013 ging aangever ‘s middags spullen halen in het ziekenhuis (pagina 1737). Op woensdag 12 juni 2013 ging aangever ‘s middags barbecueën bij vrienden van zijn vriendin en hem, de vrijdag daarna zou hij weer gaan werken (pagina 1740). De twee dagen voorafgaand aan 9 juli 2013 was aangever vrij (pagina 1757). Begin oktober 2013 heeft aangever verklaard dat hij van 12.00 uur tot 17.00 uur heeft gewerkt (p. 1795). Op woensdag 30 oktober 2013 kreeg aangever om 12.30 uur in zijn nieuwe woning de sleutel van die woning (p. 1827). Daarna is hij naar het gemeentehuis gegaan om zijn verhuizing door te geven (p. 1828). Op maandag 11 november 2013 startte aangever met werken bij [bedrijfsnaam 1] in Apeldoorn (pagina 1844). Hij werkte daar van maandag tot en met donderdag (pagina 1849). Op 20 november 2013 verklaarde aangever dat hij weer in hetzelfde restaurant in Deventer werkt. Hij heeft dan inmiddels een contract voor 15 uren per week gekregen en kreeg een vast bedrag per dag. Er zou nog worden gekeken of hij ook een contract voor 40 uren in de week kon krijgen (pagina 1858). Daarbij heeft hij zich met name beklaagd over de curatele waar hij van af wilde, omdat hij een eigen zaak wilde beginnen. Op dinsdag 7 januari 2014 heeft aangever ongeveer 3 uurtjes gewerkt (pagina 1884). Op dinsdag 28 januari 2014 had aangever om 11.45 uur een afspraak met de revalidatiearts in het ziekenhuis (pagina 1886). Op dinsdag 24 juni 2014 heeft aangever overdag een rondleiding bij [bedrijfsnaam 2] gehad. Op woensdag 2 juli 2014 zou aangever aan het eind van de middag naar zijn vriendin gaan; hem was door zijn bazen toegezegd dat hij rond 17.30 uur weg mocht gaan (pagina 1936). In de eerste week van juli 2014 heeft aangever bij [bedrijfsnaam 3] gewerkt (pagina 1937). Op donderdag 18 september 2014 heeft aangever om 10.30 uur een intakegesprek bij Tactus Deventer gehad met aansluitend een gesprek met de psycholoog (pagina 1950).
Aangever heeft tijdens het verhoor door de rechter-commissaris op 19 oktober 2017 verklaard dat hij altijd naar waarheid heeft verklaard en dat hij nooit heeft gelogen bij het Leger des Heils. Verder heeft hij bij de rechter-commissaris verklaard dat hij niet altijd eerlijk is geweest tegen zijn ex-vriendin [naam 3] over zijn werktijden om te verbloemen dat hij na afloop van zijn werk nog naar het café ging.
Wat betreft het loon dat aangever verdiende met zijn werkzaamheden voor de verdachten overweegt de rechtbank het navolgende. De zus van aangever, [naam 2] , heeft verklaard dat aangever haar heeft verteld dat hij slechts € 1,- per uur verdiende (pagina 388). Dit zou na de ondercuratelestelling zijn geweest (de rechtbank begrijpt: na 14 maart 2014). Aangever heeft in zijn verhoren verklaard dat hij vanaf het begin tot aan de verhuizing naar het restaurant aan de [straatnaam 2] (de rechtbank begrijpt: tot aan mei 2015) € 230,- per week verdiende (pagina 347). Volgens getuige [naam 3] heeft aangever haar verteld helemaal niets te verdienen en bovendien een huurschuld op te bouwen (pagina 416). Uit de gespreksverslagen van het Leger des Heils volgt dat aangever op 30 april 2014 heeft verklaard dat hij € 8,- per uur en € 500,- per maand verdiende (pagina 1913). In een gespreksverslag van 10 april 2014 staat dat aangever per week € 230,- contant ontvangt (pagina 1912). De rechtbank overweegt hierbij nog dat sprake was van ‘zwarte verdiensten’ zodat alle bedragen als netto-inkomsten moeten worden aangemerkt.
De rechtbank neemt daarnaast de inhoud van het verslag dat de moeder van aangever heeft geschreven in aanmerking. Hieruit trekt de rechtbank de conclusie dat aangever in zijn jeugd met gemak stal en loog en dat hij in geen enkel opzicht te vertrouwen was (pagina’s 1965 en 1966).
Getuige [naam 5] is een ex-vriendin van aangever en heeft een kind van hem. Zij heeft onder andere verklaard dat aangever eigenlijk nooit de waarheid spreekt (pagina 410).
De getuigen [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] en [naam 10] hebben bij de rechter-commissaris verklaard dat aangever niet anders door de verdachten werd behandeld dan dat het andere personeel door hen werd behandeld. De verdachte en zijn medeverdachte gingen op een normale manier met hun personeel om. Een paar van hen hebben ook gezien dat aangever aan het einde van de avond werd uitbetaald. Het voorgaande geldt ook voor de getuigen [naam 11] , [naam 12] , [naam 13] , [naam 14] en [naam 15] . Laatstgenoemde heeft verklaard ook zelf contante betalingen, van ongeveer € 30,- per dag, aan aangever te hebben gedaan (pagina 496). Al deze getuigen bevestigen hetgeen verdachte [verdachte] heeft verklaard, te weten dat het personeel, inclusief aangever, zwart werd uitbetaald en dat de registratie van de contante loonbetalingen werd bijgehouden op losse papiertjes die in een mandje werden bewaard. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat een dergelijk mandje met papiertjes inderdaad is aangetroffen (pagina’s 506, 1105, 1274 t/m 1308 en 1520) op welke papiertjes de naam van aangever vele malen is vermeld. Ook is op die papiertjes te lezen dat kennelijk betalingen van ongeveer € 30,- per dag aan aangever werden gedaan, evenals aan andere werknemers.
Ten aanzien van de schulden wegens huurachterstand en de niet-afgerekende consumpties overweegt de rechtbank nog dat zich in het dossier verschillende door aangever ondertekende schuldbekentenissen bevinden (pagina’s 1493 resp. 1492), waarop een steeds lagere schuld is vermeld. De rechtbank leidt hieruit af dat de schuld in de loop van de tijd aanmerkelijk is geslonken, hetgeen te verklaren valt door de aflossingen waarover verdachte [verdachte] heeft verklaard (pagina’s 107 tot en met 112). Hierin ziet de rechtbank eerder een bevestiging van de verklaring van verdachte [verdachte] dan van die van aangever.
De rechtbank constateert dat er sprake is van forse, met elkaar onverenigbare tegenstrijdigheden tussen de verklaringen van aangever enerzijds en de inhoud van de overige bewijsmiddelen anderzijds. Bovendien ziet de rechtbank in het vorenstaande aanleiding om aan te nemen dat aangever het niet zo nauw nam met de waarheid.
Het dossier biedt aldus onvoldoende, uit objectieve bron afkomstig, steunbewijs voor hetgeen aangever heeft verklaard over de manier waarop hij door de verdachte [verdachte] en diens medeverdachte [medeverdachte] werd behandeld met betrekking tot zijn verdiensten, zijn werktijden en het beweerdelijke gebruik van de schulden als drukmiddel. De rechtbank heeft dan ook niet op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de overtuiging dat sprake was van uitbuiting - of enig oogmerk daartoe - van aangever door verdachte [verdachte] en diens medeverdachte [medeverdachte] . Nu derhalve niet is voldaan aan de voorwaarde van de onder feit 1 ten laste gelegde mensenhandel, zal de rechtbank verdachte [verdachte] ten aanzien van dit feit geheel vrijspreken.
Met betrekking tot de diefstal (feit 2)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat de verdachte [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal. Volgens de officier van justitie heeft verdachte [verdachte] in de periode van 22 september 2014 tot en met 9 juni 2016 opnames en betalingen tot een groot bedrag gedaan van de bankrekeningen van aangever [slachtoffer 1] . Daarbij stelt de officier van justitie dat verdachte [verdachte] dit samen met medeverdachte [medeverdachte] heeft gedaan, zodat sprake is van medeplegen of diefstal in vereniging. Uit de tapgesprekken volgt immers dat medeverdachte [medeverdachte] wist dat verdachte [verdachte] over de pinpas(sen) van aangever kon beschikken. Verder reed medeverdachte [medeverdachte] in dezelfde auto als verdachte [verdachte] , zodat beiden over de zich in die auto bevindende pinpas(sen) konden beschikken. Bovendien woonden [medeverdachte] en [verdachte] in hetzelfde huis en voerden zij een gezamenlijke bedrijfsvoering.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte, [verdachte] , dient te worden vrijgesproken van diefstal in vereniging. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte de bankpasjes en banktegoeden van aangever rechtmatig onder zich had, omdat aangever en de verdachte dit hadden afgesproken ter aflossing van de schuld van aangever aan verdachte [verdachte] .
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard (pagina’s 335 en 336) dat hij een schuld had bij de verdachten, doordat hij tegen de afspraak in geen huur heeft betaald voor een studio boven het restaurant in de [straatnaam 1] en doordat hij meer bier op het werk dronk dan hij had opgeschreven en afgerekend. Volgens aangever heeft hij zijn bankpassen aan verdachte [verdachte] afgegeven ter aflossing van zijn schuld (pagina 345). Aangever hoopte ook dat zijn schuld snel zou zijn afgelost (pagina 359). Verdachte [verdachte] had hem gezegd dat alles dat hij van de bankrekening af zou halen, in mindering zou worden gebracht op de schulden en bij afbetaling van alle schulden zou aangever zijn bankpassen weer terug krijgen (pagina 344). Aangever heeft verder verklaard dat hij verdachte [verdachte] toestemming heeft gegeven om van zijn rekeningen te pinnen. Het doel daarvan was dat hij eerder van zijn schuld af zou zijn (pagina 345). Aangever heeft tweemaal zijn bankpassen teruggevraagd en teruggekregen (pagina 360), waarna hij de bankpassen weer aan verdachte [verdachte] heeft gegeven.
Aangever heeft zijn bankrekeningen laten blokkeren nadat hij met de rechercheurs van de Inspectie SZW in gesprek was gekomen.
Verdachte [verdachte] heeft (schriftelijk; pagina’s 1554-1567) verklaard dat de huurschuld van aangever aan hem in mei 2014 is ontstaan. Aangever mocht een studio boven het restaurant in de [straatnaam 1] huren voor € 650,- per maand. Het restaurant zou vanwege een huurachterstand bij de verhuurder voor 2 april 2015 ontruimd worden. Aangever had op dat moment al een huurachterstand van € 6.000,-. Verdachte [verdachte] heeft toen aan aangever gevraagd wanneer hij zijn huurachterstand zou betalen. Aangever kon daarop geen antwoord geven en zij spraken af dat zij een betaalregeling zouden treffen. Volgens verdachte [verdachte] kwam aangever eind mei 2015 bij hem langs met de mededeling dat hij geld terug wilde betalen. Verdachte [verdachte] stond op het punt om zijn kinderen uit Duitsland op te halen en had haast. Daarom heeft aangever zijn passen met pincode aan verdachte [verdachte] gegeven. Aangever zei tegen hem dat hij het geld wel mocht pinnen. Verdachte [verdachte] heeft daarna ook daadwerkelijk geld opgenomen van de bankrekening(en) van aangever. Zo’n twee weken later wilde verdachte [verdachte] naar zijn zeggen de passen teruggeven aan aangever, maar aangever gaf aan dat dit niet nodig was en dat verdachte [verdachte] dan alles goed kon bijhouden.
Daarnaast heeft verdachte [verdachte] verklaard dat hij alles netjes heeft bijgehouden en dat hij de schuldbekentenis na verloop van tijd heeft aangepast naar € 3.500,-. Deze schuldbekentenissen waren opgemaakt in tweevoud zowel hij als aangever had een exemplaar.
Getuige [naam 13] heeft verklaard dat verdachte [verdachte] een schuldlijst bijhield voor aangever.
Bij doorzoekingen in de woning van verdachte [verdachte] in [woonplaats] en het restaurant aan de [straatnaam 2] in Deventer zijn onder meer twee schuldbekentenissen aangetroffen, alsmede een betalingsherinnering. Uit de betalingsherinnering van 15 augustus 2014 blijkt dat aangever op dat moment een betalingsachterstand van € 2.900,- had.
In het dossier bevinden zich twee door aangever ondertekende schuldbekentenissen (pagina’s 1493 resp. 1492), waarop een steeds lagere schuld is vermeld. Ter terechtzitting is gebleken dat de schuldbekentenis van € 6.000,- op pagina 1493 onjuist gedateerd is; dat moet zijn 20 juli 2015. Blijkens de andere aangetroffen schuldbekentenis bedroeg de schuld van aangever op 31 maart 2016 nog € 3.150,-.
De rechtbank leidt hieruit af dat de schuld in de loop van de tijd aanmerkelijk is geslonken, hetgeen te verklaren valt door de aflossingen waarover verdachte [verdachte] in zijn schriftelijke verklaring en tijdens zijn verhoren heeft verklaard (pagina’s 107 tot en met 112).Hierin ziet de rechtbank eerder een bevestiging van de verklaringen van verdachte [verdachte] dan van die van aangever.
Bij gebrek aan nadere gegevens in het dossier gaat de rechtbank uit van het navolgende. De rechtbank acht aannemelijk dat aangever vrijwillig zijn bankpassen met pincode aan verdachte [verdachte] heeft afgegeven. Daarnaast acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte [verdachte] met toestemming van aangever bedragen van diens rekeningen heeft gepind ter aflossing van de schuld van aangever aan verdachte [verdachte] . Dit wordt bevestigd door de beide schuldbekentenissen en ook door enkele camerabeelden van pintransacties waarop verdachte [verdachte] te zien is. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat aangever zijn bankrekeningen pas heeft laten blokkeren nadat hij in gesprek was geweest met de rechercheurs van de Inspectie SZW en nadat hij gestopt was met zijn werkzaamheden voor de verdachte en diens medeverdachte. Uit de verklaring van aangever [slachtoffer 1] dat hij hoopte dat zijn schuld snel zou zijn afgelost, leidt de rechtbank af dat deze – op zichzelf ongebruikelijke – aflossingsconstructie zijn instemming had.
Hoewel verdachte [verdachte] verklaard heeft niet alle pintransacties te hebben verricht, kan de rechtbank niet uitsluiten dat het geld dat verdachte [verdachte] heeft opgenomen of overgeboekt, ter aflossing van de schuld was. De rechtbank heeft in het dossier in elk geval geen ondersteunend bewijs aangetroffen voor het scenario dat verdachte [verdachte] , dan wel medeverdachte [medeverdachte] , meer geld van de bankrekeningen van aangever heeft gepind dan de schuld van aangever aan verdachte [verdachte] groot was. Van een oogmerk tot wederrechtelijke toe-eigening is dan ook niet gebleken. De rechtbank zal verdachte [verdachte] daarom geheel vrijspreken van diefstal zoals ten laste gelegd onder feit 2.
2.2
Parketnummer 05/780087-17
Met betrekking tot de valsheid in geschrifte (feit 1)
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
- -
het proces-verbaal Mensensmokkel en Valsheid in geschrift [naam 1] , pagina’s 760 tot en met 772;
- -
het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , pagina 114;
- -
het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , pagina 366;
- -
een schriftelijk bescheid zijnde een kopie van het paspoort van [naam 1] , pagina 1497;
- -
een schriftelijk bescheid zijnde een arbeidsovereenkomst, pagina’s 1588 tot en met 1590;
- -
een schriftelijk bescheid zijnde een werkgeversverklaring, pagina’s 1591 en 1592, pagina 114;
- -
verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 september 2018.
Met betrekking tot de mensensmokkel (feit 2)
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. Verdachte [verdachte] heeft op 25 en 26 november 2013 een valse arbeids-overeenkomst en werkgeversverklaring opgemaakt waarin was opgenomen dat [naam 1] voor onbepaalde tijd bij [restaurant 1] in dienst was getreden. [naam 1] had deze nodig voor de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) om haar man/partner naar Nederland te laten komen. De broer van [naam 1] heeft vanwege deze reden [medeverdachte] benaderd.2 Hierop heeft [medeverdachte] zijn broer, verdachte [verdachte] , benaderd. De broer van [naam 1] heeft contant geld aan [medeverdachte] gegeven, waarop verdachte [verdachte] salaris aan [naam 1] heeft overgemaakt.3 Verdachte [verdachte] heeft loonstroken laten opmaken, terwijl hij wist waarom dat nodig was. De boekhouder was niet op de hoogte van het feit dat [naam 1] niet werkelijk bij [restaurant 1] had gewerkt en dat de loonstroken vals waren.4 [naam 1] heeft op 9 februari 2014 een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in Nederland ingediend bij de IND ten behoeve van [slachtoffer 2] geboren [geboortedag 4] 1988 te [geboorteplaats 4] .5 Daarbij heeft zij de arbeidsovereenkomst en werkgeversverklaring gevoegd die door verdachte [verdachte] waren ondertekend.6 Hierdoor heeft de IND geconcludeerd dat [naam 1] als referent voor [slachtoffer 2] aan het middelenvereiste voldeed en heeft de IND een verblijfsvergunning aan hem verstrekt.7
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van mensensmokkel. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte [verdachte] heeft bekend dat hij een arbeidsovereenkomst heeft opgesteld en getekend, terwijl [naam 1] nooit zou komen werken en dat ook niet gedaan heeft. Er is 4 keer salaris gestort op de rekening van [naam 1] en weer terug ontvangen. De boekhouder heeft in opdracht van verdachte [verdachte] loonstroken opgesteld zonder de achtergrond te weten. Daarnaast heeft verdachte [verdachte] bekend een valse werkgeversverklaring te hebben opgemaakt.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte [verdachte] dient te worden vrijgesproken van het medeplegen van mensensmokkel (feit 2 primair). Verdachte [verdachte] was niet de aanvrager van de verblijfsvergunning, hij was niet betrokken bij de planvorming en zou hij al voordeel hebben genoten, dan was dit betrekkelijk. Er kan hooguit worden bewezen dat verdachte [verdachte] medeplichtig was aan mensensmokkel.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat in een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar in gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Op grond van de vaststaande feiten is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering, en de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht. Er was immers sprake van drie andere tussenpersonen, waarbij de mensensmokkel feitelijk door [naam 1] werd gepleegd. Verdachte [verdachte] had slechts een ondersteunende rol in deze mensensmokkel. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde medeplegen.
De handelingen van verdachte [verdachte] leveren echter wel medeplichtigheid op. Verdachte [verdachte] heeft hiermee immers middelen verschaft aan [naam 1] , terwijl hij wist dat haar man daarmee ten onrechte een verblijfsvergunning zou krijgen. De rechtbank acht eveneens bewezen dat [naam 1] wist of diende te vermoeden dat de komst van [slachtoffer 2] naar Nederland wederrechtelijk was. Zij heeft immers ter ondersteuning van haar aanvraag bij de IND een valse arbeidsovereenkomst en een valse werkgeversverklaring ingeleverd, terwijl zij niet daadwerkelijk in het restaurant van verdachte [verdachte] en zijn broer [medeverdachte] werkte. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte [verdachte] het onder 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.