Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2018 heeft verweerder de aan verzoekster verleende Drank- en Horecawetvergunningen voor horecabedrijf [bedrijf], [locatie] in [woonplaats], en voor horecabedrijf [bedrijf], [locatie] in [woonplaats], ingetrokken en een last onder bestuursdwang opgelegd.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter bovendien verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2018. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Bloemena.
Ter zitting is het onderzoek geschorst om verzoekster in de gelegenheid te stellen een advocaat te raadplegen. Bij mail van 6 december 2018 heeft zij de voorzieningenrechter laten weten dat zij niet langer een advocaat wil consulteren.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 17 december 2018. Verzoekster heeft zich wederom laten vertegenwoordigen door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Bloemena en mr. C. van der Meijden.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoekster exploiteert aan de [locatie] in [woonplaats] horecabedrijf [bedrijf]. Hiervoor is op 7 augustus 2014 een Drank- en Horecawetvergunning verleend. Per 2 februari 2018 is [betrokkene] op deze vergunning bijgeschreven als leidinggevende. Tevens exploiteert zij aan de [locatie] in [woonplaats] [bedrijf]. Hiervoor is op 19 juli 2018 een Drank- en Horecawetvergunning verleend. Als leidinggevende staat in deze vergunning [betrokkene] vermeld.
3. Bij besluit van 1 november 2018 heeft verweerder de voor beide horecagelegenheden verleende Drank- en Horecawetvergunningen met onmiddellijke ingang ingetrokken. Tevens heeft verweerder verzoekster gelast de horecagelegenheden uiterlijk op zaterdag 3 november 2018 om 12.00 uur voor het publiek te sluiten. Bovendien dient zichtbaar een kennisgeving op de horecapanden te worden aangebracht met de tekst: ‘dit pand is gesloten’. Voldoet verzoekster niet aan deze last, dan zal verweerder de last uitvoeren op kosten van verzoekster.
4. Verweerder baseert de intrekking van de vergunningen op artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Drank- en Horecawet (DHW).
Wordt voldaan aan het vereiste dat leidinggevenden niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn?
5.1.
In artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b van de DHW is bepaald dat een vergunning door de burgemeester wordt ingetrokken, indien niet langer wordt voldaan aan de bij of krachtens artikelen 8 en 10 geldende eisen. Verweerder betoogt dat een van de leidinggevenden, te weten [betrokkene], niet voldoet aan het vereiste van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW, dat leidinggevenden van het horecabedrijf voldoen aan de eis dat zij zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn.
5.2.
Verweerder legt hieraan de navolgende omstandigheden ten grondslag. Op 1 oktober 2018 heeft de Teamchef C Nijmegen Noord van de Politie een bestuurlijke rapportage uitgebracht. In deze rapportage is het volgende – kort samengevat – opgenomen:
- -
2 juli 2018: agressief gedrag jegens verzoekster
- -
28 augustus 2018: melding overlast door [betrokkene]
- -
14 september 2018: melding alcoholgebruik en geweld door [betrokkene]
- -
18 september 2018: ruzie in [bedrijf], waarbij [betrokkene] een tas van klanten heeft achtergehouden
- -
18 september 2018: geluidsoverlast [bedrijf], [betrokkene] onder invloed van alcohol
- -
19 september 2018: gesprek tussen wijkagenten en [betrokkene]
- -
21 september 2018: geluidsoverlast [bedrijf]
- -
22 september 2018: aangifte eenvoudige mishandeling bij [bedrijf]
- -
22 september 2018: melding overlast door bezoeker
- -
23 september 2018: Aangifte van poging tot brandstichting en vernieling bij [bedrijf]
- -
25 september 2018: melding geluidsoverlast [bedrijf]
- -
7 oktober 2018: melding geluidsoverlast [bedrijf], geen leidinggevende aanwezig
- -
13 oktober 2018: aangifte door [betrokkene] van vernieling
- -
13 oktober 2018: geluidsoverlast [bedrijf]
- -
14 oktober 2018: vechtpartij. Aanhouding [betrokkene] voor zware mishandeling c.q. poging daartoe.
5.3.
Verweerder concludeert hieruit dat de leidinggevende [betrokkene] niet voldoet aan de eis dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Alleen al het feit dat hij recent is aangehouden wegens (zware) mishandeling, nota bene van een klant in de inrichting, weegt daarbij zeer zwaar. Ook het feit dat hij dronken dienst doet in de inrichting, en daarmee in strijd met de Drank- en Horecawet handelt, acht verweerder een ernstig feit. Daar komt dan nog zijn gedrag ten opzichte van klanten, personeel en politie bij. Dit acht verweerder niet passend voor een leidinggevende in de horeca en zeer verwijtbaar.
Daarbij merkt verweerder op dat deze leidinggevende [betrokkene] pas sinds februari 2018 op de vergunning werd vermeld. In de daarvoor liggende periode is hij steeds geweigerd wegens slecht levensgedrag. Door tijdsverloop ten aanzien van de laatst bekende feiten mocht hij weer als leidinggevende opgenomen worden op de vergunning.
6.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder bij de beoordeling of verzoeker voldoet aan de eis dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is, beoordelingsruimte heeft. Er gelden geen beperkingen ten aanzien van feiten of omstandigheden die bij de beoordeling van het levensgedrag mogen worden betrokken, nu in het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999 (het Besluit) geen nadere omschrijving is gegeven van de eis dat de leidinggevenden niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn en ook de tekst van artikel 8 van de DHW en de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling niet tot een andere opvatting dwingen1.
6.2.
Verzoekster heeft ter zitting gezegd dat het standpunt van verweerder dat een van de leidinggevenden, te weten [betrokkene], niet voldoet aan de eis dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is, niet wordt betwist. Verweerder heeft uit het overzicht weergegeven in 5.2 mogen afleiden dat [betrokkene] niet aan deze eis voldoet. Artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b van de DHW verplicht verweerder om bij het niet voldoen aan deze eis de vergunningen in te trekken. Nu verweerder, zoals hiervoor is aangegeven, deze conclusie heeft mogen trekken, had hij dus geen ruimte van intrekking af te zien. Hoewel verzoekster al in een vroeg stadium bij hulpdiensten ondersteuning heeft gevraagd helpt dit haar nu niet. Duidelijk is dat verzoekster zich zorgen maakte over het welbevinden van [betrokkene] en hulp heeft gezocht. Door hem echter als leidinggevende in de horeca-gelegenheden aan het werk te laten heeft verzoekster niet voorkomen dat de incidenten zich hebben voorgedaan en onvoldoende verantwoordelijkheid genomen voor het functioneren van beide cafés. Dat aan [betrokkene] na de intrekking van de vergunningen wel ontslag is verleend en hij zich daar niet tegen zou verzetten maakt dat niet anders. Of [betrokkene] strafrechtelijk zal worden vervolgd doet hier verder ook niet aan af.
Is sprake van gevaar voor de openbare orde, veiligheid en zedelijkheid?
7. In artikel 31, eerste lid, aanhef en onder c van de DHW is bepaald dat een vergunning door de burgemeester wordt ingetrokken indien zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven der vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid. Verweerder betoogt dat veel van de verwijtbare gedragingen van [betrokkene] plaatsvonden in de inrichting en tevens een verstoring van de openbare orde opleverden. Daarnaast zijn er andere orde verstorende feiten geconstateerd, zoals vechtpartijen, poging tot brandstichting, vernielingen, ernstige geluidsoverlast en de aanwezigheid van andere leidinggevenden in dronken toestand. Bovendien is [bedrijf] geopend geweest zonder aanwezigheid van een leidinggevende, waarvoor op 28 november 2017 een waarschuwing is gegeven. Deze incidenten en ook de snelheid waarmee de incidenten recentelijk elkaar opvolgen, veroorzaken onrust in de directe omgeving van de inrichting, zowel bij omwonenden als andere ondernemers.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster de in de bestuurlijke rapportage genoemde incidenten weliswaar nuanceert, maar per saldo niet of nauwelijks betwist. Verweerder heeft op basis van al deze incidenten, die zich in zeer korte tijd hebben voorgedaan, kunnen komen tot de conclusie dat zich in de betrokken inrichtingen feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunningen gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid. Dat ten aanzien van [bedrijf] minder incidenten zijn vermeld dan ten aanzien van [bedrijf], maakt dit niet anders. De DHW verplicht verweerder om indien deze vrees gewettigd is de vergunningen in te trekken. Nu verweerder, zoals hiervoor is aangegeven, deze conclusie heeft mogen trekken, had hij dus ook hier geen ruimte van intrekking af te zien.
9. Gelet op overwegingen 6 en 8 is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal houden. Het verzoek om voorlopige voorziening zal daarom worden afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.