beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Zaakgegevens: C/05/335163 / FA RK 18-954
Datum uitspraak: 7 december 2018
beschikking gezag
[de moeder] (de moeder) en [de stiefvader] (de stiefvader) (nader te noemen: de verzoekers),
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. N. Akbalik te Nijmegen,
[de vader]
zonder bekende woon- of verblijfplaats.
Het verloop van de procedure
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift ingekomen ter griffie op 27 maart 2018;
- de vertaling van de uitspraak van de Turkse rechter, die ter zitting door mr. Verheijen aan de rechtbank is overgelegd.
Ter zitting van 30 november 2018 zijn gehoord:
- de verzoekers, bijgestaan door mr. G.J.P.C.G. Verheijen waarnemend voor mr. N. Akbalik;
- [zittingsvertegenwoordigster] , als zittingsvertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (nader te noemen: de Raad).
De minderjarige kinderen zijn voorafgaand aan de zitting apart gehoord.
Hoewel behoorlijk opgeroepen (via de Staatscourant), is de vader niet verschenen.
De feiten
De ouders zijn in 2004 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van de ouders zijn geboren de minderjarigen:
- -
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboortedatum] ;
- -
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboortedatum] ;
Bij beschikking van de rechtbank in Turkije van 15 april 2016 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het huwelijk van partijen is ontbonden op 10 mei 2016 door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
De Turkse rechter heeft bij deze beschikking bepaald dat het gezamenlijk gezag wordt gewijzigd en dat de moeder voortaan het ouderlijk gezag uitoefent.
Het verzoek
De verzoekers verzoeken bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat voortaan de verzoekers gezamenlijk met het gezag over de minderjarigen worden belast.
De verzoekers hebben ter zitting het verzoek nader toegelicht.
De beoordeling
De bevoegdheid van de Nederlandse rechter
Gelet op de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland, acht de rechtbank zich op grond van artikel 8 lid 1 van de Verordening Brussel II bis bevoegd over het verzoek te oordelen. Op grond van artikel 15, eerste lid, van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (hierna HKBV 1996), wordt door de autoriteiten van de Verdragsluitende Staten de bevoegdheid uitgeoefend onder toepassing van hun interne recht.
Het verzoek van de moeder en stiefvader is gebaseerd op artikel 1:253t Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Een voorwaarde genoemde in het tweede lid sub b. van dat artikel, is dat de ouder die het verzoek doet op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag belast is geweest. De eerste vraag is of de moeder alleen met het ouderlijk gezag belast is.
Op 7 maart 2016 heeft de moeder een verzoek tot echtscheiding bij de Turkse rechter ingediend. De familierechtbank in Turkije heeft op 15 april 2016 de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken en het gezag over de minderjarigen toegewezen aan de moeder.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de erkenning van dit vonnis als volgt.
Voor de erkenning van beslissingen met betrekking tot de ouderlijke verantwoordelijkheid zijn in deze situatie twee verdragen van belang, te weten het Haags Kinderbeschermings-verdrag 1961 (hierna: HKBV 1961) en het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (hierna HKBV 1996).
In deze situatie is het HKBV 1961 van toepassing, omdat het latere verdrag HKBV 1996 op grond van artikel 52 lid 3 van HKBV 1996 slechts van toepassing is op beslissingen die zijn genomen nadat het HKBV 1996 in werking is getreden in beide staten. De rechtbank stelt vast dat de datum van de beslissing van de Turkse rechtbank is gelegen voor de datum waarop het HKBV 1996 in Turkije in werking is getreden, te weten 1 februari 2017. Immers, de beslissing is gedateerd op 15 april 2016.
De hoofdregel is op grond van artikel 1 van het HKBV 1961 dat de rechter van de Staat waar een minderjarige zijn gewone verblijf heeft, bevoegd is maatregelen te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank was de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland ten tijde de procedure bij de Turkse rechter. De minderjarigen zijn namelijk in augustus 2011 in Nederland komen wonen met hun moeder. Zij verblijven sinds die tijd in Nederland en hebben zich hier geworteld door het volgen van onderwijs en het leren van de Nederlandse taal. De eerste jaren hebben zij bij hun tante in [plaats] gewoond, totdat de moeder een nieuwe relatie heeft gekregen met de stiefvader. De moeder en de minderjarigen staan sinds 18 februari 2016 op hetzelfde adres in [woonplaats 2] ingeschreven als de stiefvader en zij vormen sinds die tijd een gezin. De Turkse rechter kon naar het oordeel van de rechtbank daarom niet zijn bevoegdheid aan deze hoofdregel uit artikel 1 ontlenen. Evenmin zijn de uitzonderingen uit het verdrag met betrekking tot beschermingsmaatregelen van toepassing.
Doordat de Turkse rechter niet bevoegd was om deze beslissing te nemen, kan de rechtbank deze beslissing niet erkennen. Nu de rechtbank de gezagsbeslissing van de Turkse rechter niet kan erkennen, is door deze beslissing geen eenhoofdig gezag van de moeder over de minderjarigen tot stand gekomen.
De moeder heeft daarnaast feiten en omstandigheden benoemd waaruit de conclusie getrokken kan worden dat zij van rechtswege alleen het gezag uitoefent. Dit biedt echter geen oplossing, omdat op grond van lid 4 van artikel 1:253t BW het gezamenlijk gezag van verzoekers niet kan worden toegekend in de gevallen, bedoeld in artikel 1:253q, eerste lid, BW en artikel 1:253r BW, waarvan sprake is zoals hierna zal worden overwogen.
De rechtbank zal het huidige verzoek van de moeder en stiefvader om met het gezamenlijk gezag te worden belast daarom afwijzen.
Voordat toegekomen kan worden aan een situatie genoemd in artikel 1:253t BW, dient het gezamenlijk gezag van de ouders eerst beëindigd te worden en de moeder alleen met het ouderlijk gezag belast te worden. Hiervoor zal een nieuw verzoek moeten worden ingediend en de vader opnieuw opgeroepen moeten worden.
Ter zitting is besproken dat de ‘drie-jarentermijn’ genoemd in artikel 1:253t BW dan ook een aandachtspunt is. Met betrekking hiertoe heeft de Raad ter zitting meegedeeld dat een afwijking hiervan vanuit het oogpunt van het belang van de minderjarigen soms wenselijk kan zijn.
Het huidige ouderlijk gezag
Uit de door de moeder gestelde feiten en omstandigheden blijkt dat de vader onbereikbaar is en dat zijn verblijfplaats onbekend is. De minderjarigen hebben al sinds 2011 geen contact met de vader. Het gezin heeft tot juni 2011 in Duitsland gewoond. Vanwege criminele activiteiten kon de vader niet langer in Duitsland blijven en heeft hij ervoor gekozen om vrijwillig het land te verlaten en met zijn gezin naar Turkije te vertrekken.
Hij heeft het gezin in Turkije al snel achtergelaten en is opnieuw naar Duitsland vertrokken. Daar is hij twee jaar gedetineerd geweest. Hij heeft al die tijd het ouderlijk gezag feitelijk niet uitgeoefend en is onbereikbaar voor de moeder. De moeder loopt daarom tegen problemen aan omdat zij geen paspoorten kan aanvragen voor de minderjarigen of andere beslissingen kan nemen.
Uit artikel 1:253q BW volgt dat, wanneer één van de ouders die gezamenlijk het gezag over hun minderjarig kind uitoefenen, op één der in artikel 1:246 BW genoemde gronden daartoe onbevoegd is, de andere ouder alleen het gezag over het kind uitoefent. Conform artikel 1:253r BW is het bepaalde in artikel 1:253q BW van overeenkomstige toepassing, indien één van de ouders al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert het gezag uit te oefenen of het bestaan of de verblijfplaats van deze ouder onbekend is. Gedurende de tijd waarin één van voornoemde omstandigheden zich voordoet, is het gezag van die ouder geschorst, zo blijkt uit artikel 1:253r BW, en wordt het gezag door de andere ouder alleen uitgeoefend. In deze zaak is sprake van de schorsing van het gezag van de vader, aangezien de verblijfplaats van hem al lange tijd onbekend is. De moeder oefent dus van rechtswege alleen het ouderlijk gezag over de minderjarigen uit. De rechtbank zal dit in het dictum opnemen als een ‘verstaansbeslissing’, die ook in het gezagsregister opgenomen kan worden, om zo voor derden duidelijk te maken dat de moeder alleen beslissingen over de minderjarigen kan nemen.
Indien de vader weer in staat is het ouderlijk gezag uit te oefenen, zal hij een verzoek bij de rechtbank in moeten dienen om weer met het (gezamenlijk) ouderlijk gezag belast te worden.
De beslissing
De rechtbank
1. verstaat dat het gezag van de vader [de vader] over de minderjarigen:
o [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboortedatum] ;
o [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboortedatum] ;
van rechtswege is geschorst en dat de moeder [de moeder] alleen het gezag over hen uitoefent;
2. draagt de griffier van deze rechtbank op om zorg te dragen voor een aantekening hiervan in het gezagsregister;
3. wijst het verzoek van de verzoekers af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, rechter, in tegenwoordigheid van E.M. Beumer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2018.
|
|
|
|
|
|
|
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
|
|
|
|