vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
zaaknummer / rolnummer: C/05/348735 / KG ZA 19-35
Vonnis in kort geding van 11 maart 2019
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
WAGENINGEN UNIVERSITEIT/WAGENINGEN UNIVERSITY,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Wageningen,
2. de stichting
STICHTING WAGENINGEN RESEARCH,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Wageningen,
eiseressen,
advocaat mr. J. Becker te Arnhem,
[Gedaagde]
,
[woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk WUR worden genoemd. Gedaagde zal hierna [Gedaagde] worden genoemd.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 februari 2019 met producties 1 tot en met 32
- de akte overlegging producties en aanvulling/verduidelijking eis en verzoek ter zitting met producties 33 en 34 van de zijde van WUR
- de mondelinge behandeling op 28 februari 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
3 De beoordeling
3.1.
Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat tegen [Gedaagde] verstek zal worden verleend.
3.2.
Gelet op de aard van de vorderingen heeft WUR daarbij voldoende spoedeisend belang.
3.3.
WUR heeft bij akte verzocht om haar vordering onder 1) zo te lezen, dat onder ‘en/of andere media’ ook het versturen van berichten via social media wordt begrepen. Verder heeft zij haar eis aangevuld met de onder 4) gevorderde machtiging om met behulp van de sterke arm van justitie en politie tenuitvoerlegging van dit vonnis bij lijfsdwang te mogen bewerkstelligen. Daarmee is geen sprake van een zodanige eiswijziging dat deze aan [Gedaagde] had moeten worden betekend. De voorzieningenrechter zal daarom van de aldus aangevulde eis uitgaan.
3.4.
Het gevorderde komt de voorzieningenrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, met inachtneming van het hierna volgende.
3.5.
Ten aanzien van het gevorderde onder 1) geldt dat de vordering door toevoeging van de zinsnede ‘het onrechtmatig handelen jegens WUR zoals omschreven in deze dagvaarding’ te onbepaald is om als gevorderd te kunnen worden toegewezen. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de vordering van WUR aldus toe te wijzen, dat [Gedaagde] zal worden verboden om, al dan niet onder eigen naam, door middel van, waaronder – maar niet beperkt tot –, het versturen van berichten via e-mail en/of sms en/of andere (social) media en/of door anderszins, op welke wijze ook, waaronder begrepen via telefoon en/of in persoon, contact op te nemen met WUR, inclusief haar bestuursleden, medewerkers en/of studenten,
3.6.
De voorzieningenrechter ziet, gelet op de eisen van proportionaliteit, geen aanleiding om, zoals door WUR is gevorderd, het contactverbod op te leggen voor onbepaalde tijd. De duur van het contactverbod zal worden beperkt tot een periode van twee jaar. Hiertoe wordt het volgende in aanmerking genomen. WUR heeft op de mondelinge behandeling weliswaar toegelicht dat in haar visie het contactverbod niet in tijd zou moeten worden beperkt gelet op de voortdurende stelselmatige belaging, belediging en bedreiging door [Gedaagde] alsmede het ontbreken van enige belang aan de zijde van [Gedaagde] om (weer) contact met WUR te moeten hebben, maar hierin ziet de voorzieningenrechter onvoldoende aanleiding om hem voor onbepaalde tijd te verbieden contact op te nemen met (bestuursleden, medewerkers en/of studenten van) WUR. WUR heeft in januari 2019 aangifte gedaan bij de politie op grond van stalking, belediging en bedreiging en naar verwachting zal binnen een termijn van twee jaar een eventuele strafrechtelijke procedure zijn afgedaan. Wanneer dit na de genoemde periode van twee jaar noodzakelijk blijkt, staat het WUR vrij om wederom een contactverbod te vorderen.
3.7.
De door WUR gevorderde dwangsom zal gelet op het hierna overwogene onder 3.8. worden gemaximeerd op een bedrag van € 25.000,00 en zal worden toegewezen met dien verstande, dat er een dwangsom zal worden verbeurd, ófwel per overtreding door [Gedaagde] ófwel per dag dan wel dagdeel dat hij niet aan het contactverbod voldoet (naar keuze van WUR).
3.8.
Op de mondelinge behandeling heeft WUR bij monde van haar advocaat verklaard dat zij de door haar gevorderde lijfsdwang wil toepassen als voorwaardelijke maatregel, voor het geval [Gedaagde] na één week na betekening van het vonnis het contactverbod blijft overtreden én de dwangsommen zijn volgelopen tot tien overtredingen (€ 5.000,00).
3.9.
Op grond van artikel 587 Rv zal een vonnis alleen dan uitvoerbaar bij lijfsdwang worden verklaard, indien aannemelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden en het belang van de schuldeiser toepassing daarvan rechtvaardigt. In het onderhavige geval is gebleken dat de woning van [Gedaagde] inmiddels is ontruimd in verband met een huurschuld, op grond waarvan aannemelijk is dat een dwangsomveroordeling alleen onvoldoende prikkel tot nakoming zal zijn. Onder deze omstandigheden kan worden geoordeeld dat toepassing van het enkel opleggen van een dwangsom, zonder de gevorderde lijfsdwang, onvoldoende uitkomst biedt. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het belang van WUR bij toepassing van lijfsdwang in het onderhavige geval zwaarder weegt dan het belang van [Gedaagde] bij niet-toepassing daarvan. De gevorderde tenuitvoerlegging bij lijfsdwang zal gelet hierop worden toegewezen met dien verstande dat het vonnis uitvoerbaar bij lijfsdwang zal zijn indien [Gedaagde] het contactverbod na één week na betekening van dit vonnis blijft overtreden, én hij € 5.000,00 aan dwangsommen heeft verbeurd door tien keer het contactverbod te overtreden. Hierbij geldt dat [Gedaagde] in dat geval voor de duur van zeven dagen mag worden gegijzeld. Voor iedere overtreding van het contactverbod of voor ieder dag(deel) dat hij het contactverbod daarna overtreedt, geldt dat hij steeds voor de duur van zeven dagen mag worden gegijzeld en dat geen volgende ingijzelingstelling van [Gedaagde] mag plaatsvinden dan in het geval dat hij na de vorige gijzeling opnieuw het contactverbod overtreedt. In totaal mag [Gedaagde] voor alle overtredingen tezamen in totaal één jaar in gijzeling worden gesteld, conform het bepaalde in artikel 589 Rv.
3.10.
Voorts zal worden bepaald dat [Gedaagde] geen dwangsommen meer zal verbeuren, indien en voor zover lijfsdwang wordt toegepast.
3.11.
De gevorderde machtiging om, voor zover dit nodig blijkt, het vonnis bij lijfsdwang ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie vloeit voort uit het bepaalde in artikel 595 Rv en zal daarom worden toegewezen.
3.12.
[Gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van WUR worden begroot op:
- dagvaarding € 102,27
- griffierecht 639,00
- salaris advocaat 633,00
Totaal € 1.374,27
4 De beslissing
De voorzieningenrechter
4.1.
verleent verstek tegen de niet verschenen [Gedaagde] ,
4.2.
verbiedt [Gedaagde] om contact op te nemen met WUR, inclusief haar bestuursleden, medewerkers en/of studenten, al dan niet onder eigen naam, door middel van, waaronder – maar niet beperkt tot –, het versturen van berichten via e-mail en/of sms, en/of andere (social) media en/of anderszins, op welke wijze dan ook, waaronder begrepen via telefoon en/of in persoon,
4.3.
veroordeelt [Gedaagde] om aan WUR een dwangsom te betalen van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro) voor iedere overtreding van het in 4.2. uitgesproken contactverbod, dan wel voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan het contactverbod voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 (zegge: vijfentwintigduizend euro) is bereikt,
4.4.
bepaalt dat indien [Gedaagde] het onder 4.2. genoemde contactverbod na één week na betekening van dit vonnis blijft overtreden en hij € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro) aan dwangsommen heeft verbeurd door het verbod tien (10) keer of tien dagen dan wel dagdelen te overtreden, dit vonnis uitvoerbaar zal zijn bij lijfsdwang, met dien verstande dat:
a. [Gedaagde] in dat geval voor de duur van niet langer dan zeven (7) dagen in gijzeling wordt gesteld,
b. geen volgende ingijzelingstelling van [Gedaagde] mag plaatsvinden dan in het geval hij na de vorige gijzeling opnieuw het hiervoor onder 4.2. vermelde verbod overtreedt,
c. [Gedaagde] voor elke keer dat hij daarna het contactverbod vermeld onder 4.2. overtreedt, niet langer dan zeven (7) dagen in gijzeling wordt gesteld,
d. voor [Gedaagde] in totaal niet meer dan één (1) jaar ingijzelingstelling is toegestaan,
4.5.
machtigt WUR om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging bij lijfsdwang van dit vonnis te bewerkstelligen, indien en voor zover aan de in 4.4. van dit vonnis opgenomen voorwaarden is voldaan,
4.6.
bepaalt dat [Gedaagde] geen dwangsommen als bedoeld in 4.3. meer zal verbeuren, indien en voor zover lijfsdwang wordt toegepast,
4.7.
veroordeelt [Gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van WUR tot op heden begroot op € 1.374,27,
4.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2019.