Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBGEL:2019:1342

Rechtbank Gelderland
27-03-2019
02-04-2019
7076816
Civiel recht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Kanton. Arbeidsrecht. Non-concurrentiebeding in niet ondertekende arbeidsovereenkomst. Uitleg non-concurrentiebeding in beeindigingsovereenkomst. Ontheffing uit non-concurrentiebeding. Recht op compensatie. Artikel 7:653 lid 5 BW.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2019-0362
JAR 2019/98 met annotatie van Zillinger Molenaar, C.C.
VAAN-AR-Updates.nl 2019-0362

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Arnhem

zaakgegevens 7076816 \ CV EXPL 18-7622 \ 512 \ 682

uitspraak van

vonnis

in de zaak van

[eisende partij]

wonende te London (Verenigd Koninkrijk)

eisende partij

gemachtigde mr. R.A.A. Duk

tegen

de besloten vennootschap

Akzo Nobel Nederland B.V.

gevestigd en kantoorhoudende te Arnhem

gedaagde partij

gemachtigde mr. S.F. Sagel

Partijen worden hierna [eisende partij] en Akzo Nobel genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 3 oktober 2018 en de daarin genoemde processtukken

- de brief van de gemachtigde van [eisende partij] van 15 januari 2019 met producties

- de brief van de gemachtigde van Akzo Nobel van 24 januari 2019 met producties

- de comparitie van partijen van 1 februari 2019.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[eisende partij] was tot 2008 werkzaam bij het Britse chemieconcern Imperial Chemical Industries, dat in 2008 door Akzo Nobel is overgenomen. Als gevolg hiervan is [eisende partij] met ingang van 1 april 2008 in dienst getreden bij Akzo Nobel op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van ‘head of group strategy and M&A’. In de arbeidsovereenkomst – die niet is ondertekend door [eisende partij] – is onder meer het volgende opgenomen:

Article 8

Noncompetition clause

1

Employee shall undertakes not to engage in any way, during his service with Employer or during one year thereafter, in activities for himself or for others in the field in which Employer of Employer’s affiliates carry on business, in so far as this involves the use of skills and/or knowledge which he acquired in his position or to which his position gave hem access.

2

Upon the termination of Employee’s service with Employer, Employer shall grant Employee a letter of release either for a specific case or in general, from the obligation set forth in the previous paragraph, unless Emplyer or Employer’s affiliates should therefore risk injuring their own interests in a degree disproportionate to Employee’s lawful interests.

3

If no letter of release is granted and if Employee can satisfy Employer that the noncompetition clause is a material obstacle to his being employed other than in Employer’s service, entirely due to the obligation set forth in section 1, Employee shall be paid, upon or after termination of his service with Employer, for the period in which the noncompetition clause is in force, an indemnity which is sufficient to ensure that, with the added income from any other work or from social insurance benefits, he shall recieve the same annual income which he would have received if he had remained in Employer’s service during the period in which the clause is in force.

Such entitlement to indemnification shall not arise if the termination of his service is due to an urgent or important reason for his discharge and Employee is moreover liable to pay compensation in respect thereof.

Such entitlement to indemnification shall likewise not arise if the contract is terminated as a result of Employee’s retirement.

Bij de arbeidsovereenkomst is een supplement gevoegd, dat door beide partijen is ondertekend. Ook de aanstellingsbrief, die dateert van 5 maart 2007, is door beide partijen ondertekend. In die brief is [eisende partij] gevraagd om de tweede kopie van de aanstellingsbrief en de arbeidsovereenkomst te ondertekenen en aan Akzo Nobel te retourneren.

2.2.

[eisende partij] en Akzo Nobel hebben met wederzijds goedvinden de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 mei 2017 beëindigd. In de beëindigingsovereenkomst, ondertekend op 20 respectievelijk 21 april 2016, is onder meer opgenomen dat [eisende partij] met ingang van 1 november 2016 was vrijgesteld van de verplichting om werkzaamheden te verrichten onder doorbetaling van loon en emolumenten. Tevens is in de beëindigingsovereenkomst bepaald:

2 Severance payment

2.1

The Employer shall pay to the Employee a gross amount of EUR 300,000 in connection with the termination of the employement agreement. This payment shall be supplemental to the Employee’s income from other sources and payments under social security laws, if any.

(…)

8 Non-competition clause employment agreement / secrecy and disclosure of information

8.1

The current non-competition obligations set out in clausule 8 of the employement agreement shall remain in force without limitation from the Termination Date.

8.2

The current secrecy/disclosure of information clause set out in clause 7 of the employment agreement shall remain in force without limitation from the Termination Date.

(…)

16 Other clauses

16.1

This termination agreement regulates all arrangements that the parties have made in the context of the termination of the employment agreement and replaces all earlier agreements and/or arrangements between the Parties. Amendments of this termination agreement or additions thereto are only valid insofar as they have been agreed upon by the Parties in writing.

2.3.

[eisende partij] heeft Akzo Nobel in maart 2017 verzocht om te worden ontheven uit het non-concurrentiebeding, hetgeen door Akzo Nobel is geweigerd. Nadien is ook het verzoek om compensatie voor het weigeren van de ontheffing door Akzo Nobel afgewezen. De gemachtigden van partijen hebben vervolgens uitvoerig gecorrespondeerd hierover, maar dat heeft niet geleid tot een oplossing.

2.4.

Met ingang van 1 november 2017 is [eisende partij] in dienst getreden bij een andere werkgever (GKN Holdings Plc). Vóór die tijd heeft [eisende partij] op basis van een freelance overeenkomst consultancy werkzaamheden verricht bij Rio Tinto.

3 De vordering en het verweer

3.1.

[eisende partij] vordert – na een wijziging van eis – dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Akzo Nobel veroordeelt tot betaling aan [eisende partij] van een bedrag van GBP 264.000,00 op de primaire grondslag, althans GBP 232.000,00 bruto op de subsidiaire grondslag, althans € 250.000,00 op de meer subsidiaire grondslag, althans een zodanig (hoger of lager) bedrag als de kantonrechter juist zal achten, in alle gevallen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2017, althans 23 november 2017, althans zodanige andere datum als de kantonrechter juist mocht achten, met veroordeling van Akzo Nobel in de kosten van het geding zoals die aan de zijde van [eisende partij] zijn gevallen.

3.2.

[eisende partij] legt aan haar primaire vordering ten grondslag dat Akzo Nobel onrechtmatig heeft gehandeld, nu zij heeft nagelaten aan te geven dat een rechtsgeldig non-concurrentiebeding ontbrak, waardoor [eisende partij] heeft gedwaald ten tijde van het sluiten van de beëindigingsovereenkomst. Tevens heeft Akzo Nobel onrechtmatig gehandeld door [eisende partij] niet te ontslaan uit haar non-concurrentiebeding. [eisende partij] heeft hierdoor schade geleden, welk bedrag het verschil is tussen wat zij over de periode van zes maanden tot haar indiensttreding bij GKN Holdings Plc heeft verdiend en het meerdere dat zij over die periode bij voortzetting van haar dienstverband bij Akzo Nobel zou hebben verdiend. Subsidiair vordert [eisende partij] compensatie op grond van artikel 8 lid 3 van de arbeidsovereenkomst en meer subsidiair op grond van artikel 7:653 lid 5 BW.

3.3.

Akzo Nobel voert verweer.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

rechtsmacht

4.1.

Eiseres is woonachtig in het Verenigd Koninkrijk. Haar vordering tegen een in Nederland gevestigde gedaagde draagt een internationaal karakter. De Nederlandse rechter komt krachtens artikel 4 van de Herschikte EEX-Verordening (EG Verordening nr. 1215/2012) rechtsmacht toe, nu gedaagde gevestigd is in Nederland. De rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, is relatief bevoegd, gelet op de vestigingsplaats van gedaagde te Arnhem.

toepasselijk recht

4.2.

Tussen partijen is niet in discussie dat op hun rechtsverhouding, de vorderingen en de beoordeling daarvan Nederlands recht toepasselijk is.

de inhoudelijke beoordeling

4.3.

De eerste vraag die voorligt in deze zaak is of tussen partijen een non-concurrentiebeding is overeengekomen. [eisende partij] stelt zich op het standpunt dat dat niet zo is, nu de arbeidsovereenkomst, waarin het non-concurrentiebeding is opgenomen, niet door haar is ondertekend. Akzo Nobel voert verweer.

4.4.

Artikel 7:653 lid 1 BW bepaalt dat een non-concurrentiebeding slechts geldig is indien de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan (hetgeen in deze zaak vaststaat) én het beding schriftelijk is overeengekomen. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is in het schriftelijkheidsvereiste een bijzondere waarborg gelegen, inhoudende dat een werknemer de consequenties van dit voor hem bezwarende beding goed heeft overwogen. Aan het schriftelijkheidsvereiste is in ieder geval voldaan indien de werknemer een arbeidsovereenkomst waarin een non-concurrentiebeding is opgenomen of enig ander geschrift waarin een non-concurrentiebeding als onderdeel van de arbeidsvoorwaarden voorkomt, heeft ondertekend, omdat de werknemer daarmee tot uitdrukking brengt dat hij heeft kennisgenomen van het non-concurrentiebeding zoals dat in schriftelijke zin aan hem ter hand is gesteld en dat hij daarmee instemt (zie: Hoge Raad 28 maart 2008, ECLI:NL:2008:BC384). Indien het non-concurrentiebeding is opgenomen in arbeidsvoorwaarden die zijn vastgelegd in een ander document dan dat de werknemer heeft ondertekend moet zijn voldaan aan een van de twee volgende vereisten, namelijk dat de arbeidsvoorwaarden als bijlage bij het ondertekende document zijn gevoegd en dat in dat document naar die arbeidsvoorwaarden is verwezen, of dat de werknemer in het ondertekende document uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij instemt met het non-concurrentiebeding. In het licht van de aan artikel 7:653 lid 1 BW ten grondslag liggende gedachte dienen de eisen uit voornoemd arrest strikt te worden uitgelegd. (zie ook: Hoge Raad 3 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:364). In het laatstgenoemde arrest is voorts door de Hoge Raad overwogen dat de op 1 januari 2015 in werking getreden wijziging van art. 7:653 lid 1 BW voor een geval als het onderhavige geen verandering heeft gebracht in het bestaande recht, en dat ook de totstandkomingsgeschiedenis van deze wetswijziging geen aanknopingspunt biedt voor een versoepeling van de in het arrest gegeven eisen.

4.5.

Niet in geschil is dat de overgelegde arbeidsovereenkomst niet is ondertekend door [eisende partij] (maar wel door/namens Akzo Nobel), dat de aanstellingsbrief en het bij de arbeidsovereenkomst behorende supplement wel door beide partijen zijn ondertekend en dat de beëindigingsovereenkomst waarin wordt verwezen naar het in de arbeidsovereenkomst opgenomen non-concurrentiebeding eveneens door zowel [eisende partij] als Akzo Nobel is ondertekend. In de aanstellingsbrief wordt verwezen naar de arbeidsovereenkomst en wordt verzocht om de tweede kopie van zowel de brief als de arbeidsovereenkomst te tekenen en te retourneren aan Akzo Nobel. [eisende partij] heeft vervolgens de brief en het supplement ondertekend en geretourneerd, maar de arbeidsovereenkomst kennelijk niet.

4.6.

De kantonrechter neemt aan dat [eisende partij] met de ondertekening van de aanstellingsbrief ook akkoord is gegaan met de bijgevoegde arbeidsvoorwaarden zoals opgenomen in de arbeidsovereenkomst. Hoewel in de aanstellingsbrief niet uitdrukkelijk naar het non-concurrentiebeding is verwezen, is gesteld noch gebleken dat [eisende partij] zich niet bewust was van de gevolgen van de beperkingen van het non-concurrentiebeding. Integendeel, in de dagvaarding is vermeld dat [eisende partij] er altijd vanuit is gegaan dat zij de arbeidsovereenkomst had ondertekend. Gesteld noch gebleken is dus dat [eisende partij] niet op de hoogte was van het voor haar geldende concurrentiebeding. Dat [eisende partij] zou hebben gedwaald over het bestaan van het non-concurrentiebeding kan dus niet worden vastgesteld. Akzo Nobel had ook geen reden om aan te nemen dat het non-concurrentiebeding niet rechtsgeldig zou zijn overeengekomen, zodat zij [eisende partij] hiervan ook niet op de hoogte hoefde te stellen. Evenmin kan worden aangenomen dat Akzo Nobel niet zou hebben gehandeld als een goed werkgever, zoals bedoeld in artikel 7:611 BW.

4.7.

Voor de verdere beoordeling van het geschil gaat de kantonrechter er dus vanuit dat het non-concurrentiebeding bij aanvang van de arbeidsovereenkomst geldig tussen partijen is overeengekomen. In de beëindigingsovereenkomst is uitdrukkelijk verwezen naar het non-concurrentiebeding dat is opgenomen in de arbeidsovereenkomst. Of het volledige non-concurrentiebeding in stand is gebleven zal hierna worden beoordeeld.

4.8.

[eisende partij] voert voorts aan dat zij ondanks een verzoek daartoe ten onrechte door Akzo Nobel niet ontheven is uit het non-concurrentiebeding en dat zij recht heeft op financiële compensatie op grond van artikel 8 lid 3 van de arbeidsovereenkomst vanwege die weigering tot ontheffing. Akzo Nobel stelt zich primair op het standpunt dat het bepaalde in de leden 2 en 3 van artikel 8 van de arbeidsovereenkomst na de totstandkoming van de beëindigingsovereenkomst niet (langer) gelden, en subsidiair dat Akzo Nobel [eisende partij] geen ontheffing hoefde te verlenen en dat [eisende partij] niet heeft aangetoond dat zij voldoet aan de materiële voorwaarden voor compensatie. Meer subsidiair voert Akzo Nobel aan dat [eisende partij] geen aanspraak heeft op compensatie, omdat zij de compensatie reeds heeft ontvangen.

4.9.

De vraag die partijen dus verdeeld houdt is of artikel 8 van de arbeidsovereenkomst in zijn geheel zijn gelding heeft behouden. Anders gezegd of met het sluiten van de beëindigingsovereenkomst de leden 2 en 3 van artikel 8 van de arbeidsovereenkomst hun werking hebben behouden of dat artikel 8.1 van de beëindigingsovereenkomst alleen verwijst naar artikel 8 lid 1 van de arbeidsovereenkomst.

4.10.

Vastgesteld kan worden dat artikel 8.1 van de beëindigingsovereenkomst verwijst naar “clause 8 of the employement agreement”. In dat artikel wordt dus geen nader onderscheid gemaakt, in die zin dat niet enkel wordt verwezen naar artikel 8 lid 1 van de arbeidsovereenkomst. Integendeel, artikel 8.1 van de beëindigingsovereenkomst spreekt over “the current non-competition obligations set out in clause 8” en dus over verplichtingen. Dat in de leden 2 en 3 geen non-concurrentieverplichtingen zouden zijn opgenomen, zoals Akzo Nobel betoogt, kan niet gevolgd worden. Deze leden bevatten ook verplichtingen, maar dan aan de zijde van Akzo Nobel. Indien deze verplichtingen niet langer van kracht zouden zijn, had het voor de hand gelegen dat partijen dit expliciet hadden vermeld in artikel 8 van de beëindigingsovereenkomst. In dat geval hadden partijen uitdrukkelijk naar artikel 8 lid 1 van de arbeidsovereenkomst moeten verwijzen, hetgeen dus niet is gebeurd. Daar komt bij dat dit soort bepalingen vaak in combinatie voorkomen. Juist omdat beide partijen zich bij de totstandkoming van de beëindigingsovereenkomst hebben laten bijstaan door specialiseerde arbeidsrecht advocaten is de betekenis van de bewoordingen van de diverse bepalingen van de beëindigingsovereenkomst van groot belang. Nu partijen op geen enkele manier expliciet zijn overeengekomen dat de leden 2 en 3 van artikel 8 van de arbeidsovereenkomst niet langer zouden gelden, kan daarvan thans niet worden uitgegaan.

4.11.

Dat in artikel 16.1 van de beëindigingsovereenkomst is opgenomen dat er buiten hetgeen is overeengekomen in de beëindigingsovereenkomst geen andere afspraken tussen partijen meer van toepassing zijn, maakt dat niet anders. Verder heeft Akzo Nobel nog aangevoerd dat artikel 8.2 van de beëindigingsovereenkomst verwijst naar “clause 7” en daarmee de tekst – en de bedoeling – verschilt van artikel 8.1 van de beëindigingsovereenkomst waarin alleen naar de “non-competition obligations” wordt verwezen. Ook dit verweer treft geen doel. Ook in artikel 8.1 van de beëindigingsovereenkomst wordt gesproken over “clause”. Bovendien is hiervoor reeds overwogen dat in artikel 8 van de arbeidsovereenkomst meerdere verplichtingen zijn opgenomen, zodat niet kan worden aangenomen dat artikel 8.1 van de beëindigingsovereenkomst enkel betrekking zou hebben op artikel 8 lid 1 van de arbeidsovereenkomst.

4.12.

Dat de uitleg die [eisende partij] geeft aan artikel 8.1 van de beëindigingsovereenkomst onredelijk zou zijn, omdat zij reeds is gecompenseerd voor haar inkomensverlies – wat daar overigens verder ook van zij – maakt nog niet dat het bepaalde in de leden 2 en 3 van artikel 8 van de arbeidsovereenkomst niet langer tussen partijen van kracht zou zijn. Een beëindigingsvergoeding zoals [eisende partij] heeft ontvangen, is in het bedrijfsleven niet ongebruikelijk bij een functie zoals [eisende partij] bekleedde, zodat ook dit argument niet kan leiden tot een ander oordeel. Ook hier geldt bovendien dat partijen bij het opstellen van de beëindigingsovereenkomst zijn bijgestaan door gespecialiseerde arbeidsrecht advocaten, waarvan verwacht kan en mag worden dat zij de mogelijke gevolgen van (de formulering van) dit soort clausules overzien. Of [eisende partij] daadwerkelijk aanspraak heeft op compensatie zoals bedoeld in artikel 8 lid 3 van de arbeidsovereenkomst zal hierna worden beoordeeld.

4.13.

[eisende partij] betoogt voorts dat Akzo Nobel onrechtmatig heeft gehandeld door haar ten onrechte niet te ontheffen uit het non-concurrentbeding. In artikel 8 lid 2 van de arbeidsovereenkomst is bepaald dat Akzo Nobel [eisende partij] ontheffing kon verlenen in een specifiek geval of in het algemeen, tenzij Akzo Nobel hiermee riskeerde dat haar eigen belangen op een onredelijke wijze werden geschaad in verhouding tot de belangen van [eisende partij] .

4.14.

Voorop gesteld wordt dat Akzo Nobel bij de beoordeling of zij [eisende partij] wenste te ontheffen uit het non-concurrentiebeding enige vrijheid had, in die zin dat van Akzo Nobel niet verwacht kon worden dat zij een ontheffing zou verlenen indien [eisende partij] werkzaamheden zou gaan verrichten bij een andere, concurrerende werkgever die mogelijk conflicterend zouden zijn dan wel waarbij concurrentiegevoelige informatie zou kunnen worden gebruikt of vrijgegeven. [eisende partij] heeft Akzo Nobel éénmaal (op 27 maart 2017) verzocht haar te ontheffen uit het non-concurrentiebeding in verband met een functie bij de onderneming Bain Capital, een onderneming die mogelijk samen met derden een deel van Akzo Nobel (de chemie tak) zou overnemen. Akzo Nobel heeft daar – begrijpelijkerwijs – bij e-mailbericht van 26 april 2017 afwijzend op gereageerd. Immers vanuit haar functie bij Akzo Nobel beschikte [eisende partij] over concurrentiegevoelige informatie over Akzo Nobel, die van (groot) belang zou kunnen zijn bij een dergelijke overname. Vervolgens hebben de gemachtigden/advocaten van partijen uitvoerig gecorrespondeerd over de geldigheid en inhoud van het non-concurrentiebeding, alsook over het betalen van een compensatie door Akzo Nobel. Eerst bij brief van 25 januari 2018 heeft de gemachtigde van [eisende partij] een vijftigtal e-mailberichten overgelegd van [eisende partij] waaruit haar inspanningen om een andere baan te kunnen vinden, zouden blijken.

4.15.

In die brief van 25 januari 2018 heeft de gemachtigde van [eisende partij] een stuk geciteerd dat [eisende partij] zelf heeft geschreven naar aanleiding van het tussen partijen gerezen geschil. Daarin geeft zij aan dat zij op enig moment tussen 1 mei 2017 en 1 november 2017 bij Rio Tinto consultancy werkzaamheden heeft verricht en dat deze baan de eerste was die zij aangeboden had gekregen, nadat ze de baan bij Bain Capital had geweigerd. Niet in geschil is dat het uitvoeren van de werkzaamheden daar niet strijdig was met het tussen partijen geldende non-concurrentiebeding. Nadien, met ingang van 1 november 2017, is [eisende partij] fulltime gaan werken bij GKN Holdings Plc., welke positie evenmin strijdig was met het overeengekomen non-concurrentiebeding. Uit het geciteerde stuk van [eisende partij] blijkt niet dat zij in de tussentijd andere aanbiedingen heeft gekregen, die zij niet heeft kunnen accepteren vanwege het non-concurrentiebeding. Weliswaar heeft [eisende partij] diverse e-mailberichten overgelegd, maar hieruit volgt niet dat zij een concreet aanbod heeft gekregen om werkzaamheden te verrichten die (mogelijk) conflicterend zouden zijn met het non-concurrentiebeding. Deze e-mailberichten geven enkel aan dat [eisende partij] met diverse personen (uit haar netwerk) contact heeft opgenomen en/of afspraken heeft gemaakt ten einde te bezien of zij haar een betrekking zouden kunnen aanbieden. Deze e-mailberichten kunnen echter niet gekwalificeerd worden als sollicitaties en voor zover dat al anders zou zijn, is niet gebleken dat aan [eisende partij] vervolgens een baan is aangeboden. Een deel van de e-mails is bovendien gericht op het verrichten van werkzaamheden bij NGO’s en stichtingen die een goed doel nastreven. Het non-concurrentiebeding was geen obstakel voor het vervullen van een functie bij dergelijke organisaties.

[eisende partij] heeft dus onvoldoende onderbouwd dat Akzo Nobel haar ten onrechte niet heeft ontheven uit het non-concurrentiebeding. Hierbij wordt nog opgemerkt dat van Akzo Nobel niet kon en mocht worden verwacht dat zij [eisende partij] een algemene ontheffing zou verlenen, zonder dat zij wist, althans zonder dat haar enigszins duidelijk was, welke werkzaamheden [eisende partij] waar zou/wilde gaan vervullen.

4.16.

[eisende partij] voert voorts aan dat zij op grond van het bepaalde in artikel 8 lid 3 van de arbeidsovereenkomst recht had/heeft op compensatie. Akzo Nobel stelt zich op het standpunt dat [eisende partij] niet voldoet aan de materiële voorwaarden voor die compensatie, althans dat [eisende partij] de compensatie reeds heeft ontvangen.

4.17.

Uit artikel 8 lid 3 van de arbeidsovereenkomst volgt dat indien er geen “letter of release” is afgegeven en “Employee can satisfy Employer that the noncompetition clause is a material obstacle to his being employed other than in Employer’s service, entirely due to the obligation seth forth in section 1, Employee shall be paid (…) an indemnity (…)”. Het non-concurrentiebeding moet dus een materieel obstakel zijn om in dienst van een andere werkgever te treden en dit niet in dienst kunnen treden moet volledig te wijten zijn aan dat non-concurrentiebeding. Niet in geschil is dat Akzo Nobel [eisende partij] een ontheffing (“release”) heeft geweigerd.

4.18.

Weliswaar heeft Akzo Nobel [eisende partij] geen ontheffing van het non-concurrentiebeding verleend voor het verrichten van werkzaamheden bij Bain Capital, maar

[eisende partij] is kort nadat zij bij Akzo Nobel uit dienst was gegaan consultancy werkzaamheden bij Rio Tinto gaan verrichten, waar zij inkomsten uit heeft genoten (naast de beëindigingsvergoeding van € 300.000,00 die [eisende partij] reeds had ontvangen en die haar reeds in een positie bracht alsof zij nog steeds bij Akzo Nobel werkzaam was). Binnen een half jaar nadat zij uit dienst was gegaan bij Akzo Nobel heeft [eisende partij] een andere, vaste baan gevonden, bij GKN Holdings Plc. Dat [eisende partij] even heeft moeten zoeken naar een andere baan is niet ongebruikelijk. Nu [eisende partij] binnen een half jaar bij een andere onderneming in dienst is getreden, kan het non-concurrentiebeding reeds daarom niet als een materieel obstakel worden aangemerkt. Nog daargelaten overigens dat [eisende partij] diverse bedrijven en organisaties heeft benaderd, waar zij zou kunnen werken zonder ‘last’ te hebben van het non-concurrentiebeding.

4.19.

Tot slot beroept [eisende partij] zich op het bepaalde in artikel 7:653 lid 5 BW. Op grond van dat artikel kan de kantonrechter een werkgever veroordelen om een vergoeding te betalen aan de werknemer indien deze door een non-concurrentiebeding in belangrijke mate wordt belemmerd om elders in dienst te treden. Nu [eisende partij] binnen zes maanden na het eindigen van de arbeidsovereenkomst in dienst is getreden bij een ander – niet concurrerend – bedrijf, en [eisende partij] vóór die tijd consultancy werkzaamheden heeft verricht, terwijl zij een beëindigingsvergoeding van € 300.000,00 bruto had ontvangen, is van een belemmering onvoldoende gebleken.

4.20.

Het voorgaande maakt dat de vorderingen niet toewijsbaar zijn.

4.21.

[eisende partij] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.

4.22.

De gevorderde nakosten zullen worden begroot op een bedrag van € 120,00, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.

4.23.

De rente over de proceskosten en de nakosten wordt toegewezen vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis.

5 De beslissing

De kantonrechter

5.1.

wijst de vorderingen af;

5.2.

veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van Akzo Nobel begroot op € 1.922,00 (€ 961,00 x 2 punten) aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;

5.3.

veroordeelt [eisende partij] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 120,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Achmea niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;

5.4.

verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling (inclusief nakosten) uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. C.J.M. Hendriks en in het openbaar uitgesproken op

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.