1 De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij, op of omstreeks 23 augustus 2017 te Harderwijk, in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft verdachte met een personenauto met hoge, dan wel verhoogde
snelheid, of zonder snelheid te minderen, achteruit op die [slachtoffer] ingereden en daarbij die [slachtoffer] geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 23 augustus 2017 te Harderwijk, in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ambtenaar, te weten [slachtoffer] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, om aan slachtoffer opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft verdachte, met een personenauto met hoge, dan wel verhoogde snelheid, of zonder snelheid te minderen achteruit op die [slachtoffer] ingereden en daarbij die [slachtoffer] geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer Subsidiair
hij op of omstreeks 23 augustus 2017 te Harderwijk, in ieder geval in Nederland, een ambtenaar, te weten [slachtoffer] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door met een personenauto met hoge, dan wel verhoogde snelheid, of zonder snelheid te minderen achteruit op die [slachtoffer] in te rijden en daarbij die [slachtoffer] te raken.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit. Voor het primaire heeft hij dus vrijspraak gevorderd. Door achteruit in te rijden op aangever heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. In alle ten laste gelegde varianten wordt verdachte verweten dat hij op aangever is ingereden. Hiervan is geen sprake geweest. Verdachte is achteruit gereden, heeft aangever te laat gehoord en is tegen aangever aangereden bij het laatste stukje van de draai. Van enige opzet is geen sprake geweest. Het was een ongeluk.
Er was voor verdachte voldoende ruimte om weg te komen zonder aangever te raken. Aangever heeft een en ander schromelijk overdreven.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt dat er twee momenten zijn geweest waarop verdachte op aangever inreed: allereerst bij het achteruit rijden uit het parkeervak de rijbaan op en vervolgens bij het optrekken op de rijbaan. Het strafrechtelijk verwijt ziet alleen op het moment dat verdachte achteruit het parkeervak uit reed, gezien de tekst van de tenlastelegging en de toelichting die de officier van justitie bij zijn requisitoir heeft gegeven.
De rechtbank stelt voorop dat zij geen reden heeft om aan de verklaringen van aangever [slachtoffer] te twijfelen. Aangever heeft concreet, gedetailleerd en op ambtsbelofte verklaard. De verklaring wordt bovendien ondersteund door de (eveneens op ambtsbelofte afgelegde) verklaring van verbalisant [verbalisant 1] . Gezien het voorgaande, mede gelet op de hieronder beschreven verklaring van getuige [getuige] , heeft de rechtbank geen reden om aan de verklaring van aangever te twijfelen. Bij de beoordeling van de vraag of het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden zal de rechtbank de verklaring van aangever [slachtoffer] tot uitgangspunt nemen.
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 23 augustus 2017 in Harderwijk als politieagent aan het werk was, in burgeruitrusting. Hij reed op zijn snorfiets achter de auto van verdachte aan omdat hij een vermoedelijke drugsdeal had waargenomen waarbij verdachte betrokken zou zijn. Verdachte parkeerde zijn auto tussen twee auto’s in.2 Aangever bracht zijn snorfiets tot stilstand recht achter de auto van verdachte op een afstand van ongeveer één meter. Het voorste gedeelte van de snorfiets blokkeerde de linker achterzijde van de auto van verdachte.3 Aangever keek verdachte aan en riep met luide stem: “Politie, stoppen!”. Het raam van het bestuurdersportier was open4. Aangever zag dat verdachte schrok en dat de auto met snelle acceleratie achteruit reed. Er ontstond een aanrijding tussen de auto en de snorfiets waardoor aangever met de snorfiets op de grond viel. Toen aangever opkeek zag hij dat de auto achteruit uit het parkeervak was gereden, recht voor hem stond en op hem af kwam rijden. Pas toen aangever een waarschuwingsschot loste, stopte verdachte zijn auto.5 Aangever heeft twee schaafplekken opgelopen. Ook heeft hij last gehad van zijn knie.6
Verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat hij aangever op zijn snorfiets zag zitten achter de linker achterbumper van de auto van verdachte. Hij hoorde aangever met luide stem roepen: “Politie, stoppen, stoppen!” Direct daarop zag hij dat verdachte met de auto naar achteren reed en excessief gas gaf. De snorfiets werd aan de linkerzijde geraakt door de achteruit rijdende auto, waarop de snorfiets en aangever op de grond vielen. Toen de auto van verdachte recht tegenover aangever stond, rende [verbalisant 1] naar aangever toe en loste een waarschuwingsschot om te voorkomen dat verdachte aangever weer aan zou rijden.7
Getuige [getuige] , bijrijder van verdachte, heeft verklaard dat hij hoorde roepen: “Stop, politie.” Toen hij links over zijn schouder keek, zag hij aangever staan. Hij had niet verwacht dat verdachte achteruit zou rijden.8
Op grond van de aangehaalde verklaringen stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte parkeerde op 23 augustus 2017 in Harderwijk zijn auto tussen twee andere auto’s om deze te keren. Aangever heeft zijn snorfiets toen linksachter de auto van verdachte stilgezet, met de bedoeling de auto te blokkeren en verdachte aan te houden. Aangever heeft luid geroepen “Politie, stoppen, stoppen”.
De verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd, gaat uit van een andere toedracht. Toen hij over zijn schouder keek, was in zijn beleving de weg vrij. Verdachte droeg een zonnebril. Verdachte hoorde pas 2 tot 3 seconden voordat hij aangever raakte iets van stop en toen was het al te laat en kwamen ze meteen met pistolen.
De rechtbank acht gezien bovenstaande bewijsmiddelen de door verdachte geschetste toedracht niet aannemelijk geworden. Daargelaten de vraag of verdachte daadwerkelijk bij het uitparkeren een zonnebril voor zijn ogen had, twijfelt de rechtbank niet aan de door aangever waargenomen schrikreactie bij verdachte. Dat verdachtes verklaringen niet aannemelijk zijn, blijkt ook uit het feit dat verdachte na het uitparkeren, terwijl hij op de rijbaan stond, is opgetrokken met de auto in de richting van aangever.
De rechtbank is op basis van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte met zijn auto achteruit is gereden, wetende dat er een iemand vlak achter zijn auto stond, en dat hij die persoon vervolgens daarbij met zijn auto heeft geraakt. Vaststaat ook dat verdachte wist dat het ging om een politieagent. Het kan niet anders zijn dat dat verdachte op deze manier probeerde aan de politie te ontkomen. Pas toen waarschuwingsschoten werden gelost, bracht verdachte zijn auto tot stilstand.
Op basis van het dossier kan niet voldoende worden vastgesteld met welke snelheid verdachte met zijn auto achteruit is gereden. De auto is vanuit stilstand gaan rijden, terwijl aangever ongeveer een meter achter de auto stond. Het is daarom niet aannemelijk dat de auto op een dergelijke korte afstand een zeer hoge snelheid heeft kunnen opbouwen. De kans dat aangever bij het achteruit rijden van de auto geraakt zou worden en daarbij dodelijke verwondingen zou oplopen, acht de rechtbank daarom niet aanmerkelijk. Verdachte wordt daarom van het primair tenlastegelegde vrijgesproken.
Wel kan worden vastgesteld dat verdachte met een verhoogde snelheid achteruit is gereden. Aangever kon niet meer wegkomen en verklaarde dat verdachte snel accelereerde.
[verbalisant 1] verklaarde daarnaast dat aangever excessief gas gaf. De kans dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen was gelet hierop aanmerkelijk. Bij een botsing tussen een met verhoogde snelheid rijdende auto en een andere, onbeschermde weggebruiker, zoals in dit geval een snorfietser, bestaat naar algemene ervaringsregels immers een aanmerkelijke kans dat die persoon zwaar lichamelijk letsel oploopt. De bestuurder van een snorfiets is immers een kwetsbare verkeersdeelnemer. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte – het met verhoogde snelheid achteruit rijden in de richting van een politieagent om aan hem te ontkomen – kan het niet anders zijn dan dat verdachte, als bestuurder van de auto, zich bewust is geweest van die aanmerkelijke kans en die kans bewust heeft aanvaard.
Het dossier bevat onvoldoende informatie dat verdachte aangever bewust (met vol opzet) heeft willen aanrijden. Wel staat vast dat verdachte heeft willen ontkomen en daartoe zijn auto zodanig heeft bestuurd dat dit het hiervoor beschreven gevaar opleverde voor aangever. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het voorwaardelijk opzet had om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
3 Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op of omstreeks 23 augustus 2017 te Harderwijk, in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ambtenaar, te weten [slachtoffer] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, om aan slachtoffer opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft verdachte, met een personenauto met hoge, dan wel verhoogde snelheid, of zonder snelheid te minderen achteruit op die [slachtoffer] ingereden en daarbij die [slachtoffer] geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
7 Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 73 dagen voorwaardelijk, een taakstraf van 80 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor een periode van 12 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Hij heeft met verhoogde snelheid in zijn auto achteruit gereden, terwijl hij wist dat er een politieagent vlak achter zijn auto stond. Hij heeft hierbij de politieagent geraakt. Pas toen de politieagent en een collega van hem waarschuwingsschoten losten, stopte verdachte zijn auto. De politieagent mag van geluk spreken dat hij geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, maar dat is niet aan het handelen van verdachte te danken. Verdachte heeft zijn auto als wapen gebruikt om aan de politie te ontkomen en de gevolgen hiervan hadden veel ernstiger kunnen zijn. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank ziet in de eis van de officier van justitie onvoldoende de ernst van het feit tot uitdrukking gebracht. De ernst van het feit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het tijdsverloop doet hier niet aan af. Strafverhogend is dat verdachte het feit heeft gepleegd tegen een politieambtenaar en dat hij de auto heeft gebruikt als een wapen. De rechtbank zal daarom aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 3 maanden. Zij ziet geen aanleiding om een gedeelte van de straf voorwaardelijk op te leggen nu verdachte, blijkens het rapport van de reclassering van 22 november 2017 – de reclassering heeft geen contact met verdachte kunnen krijgen voor het uitbrengen van een nieuw rapport– daarvan de meerwaarde niet inziet.
Verdachte heeft het feit gepleegd met een auto. Het belang van de verkeersveiligheid eist daarom dat tevens een ontzegging van de rijbevoegdheid van aanzienlijke duur wordt opgelegd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte ook in 2017, blijkens het hem betreffende uittreksel justitiële documentatie van 7 maart 2019, is veroordeeld voor gevaarlijk rijgedrag. Zij zal daarom aan verdachte tevens een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen voor de duur van 12 maanden.
11 De beslissing
verklaart niet bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
veroordeelt verdachte daarnaast tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
gelast de teruggave aan verdachte van:
- het geldbedrag van € 40,-
De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Gelderland van 27 januari 2017 (parketnummer 05/223573-16), te weten van: een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 6 (zes) maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.F. Schuver (voorzitter), mr. M.C. van der Mei en mr. D.R. Sonneveldt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Bruinsma-Visscher, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 mei 2019.
|
|
|
|
|
mr. B.F. Schuver, mr. D.R. Sonneveldt en mr. E. Bruinsma-Visscher zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
|
|
|
|