Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBGEL:2019:6051

Rechtbank Gelderland
23-12-2019
24-12-2019
AWB - 19 _ 6470
Bestuursrecht
Voorlopige voorziening

Omgevingsvergunning voor aanleg rioolpersleiding over landgoed Hemmen. Nader onderzoek vereist naar de aanwezige natuurwaarden en stikstofdepositie door de aanleg. Uit programma van eisen valt niet met zekerheid vast te stellen of de werkzaamheden een onevenredige inbreuk vormen op de archeologische waarden op het landgoed. Omgevingsvergunning geschorst. Werkzaamheden kunnen voorlopig niet starten.

Rechtspraak.nl
JBO 2020/32 met annotatie van Meijden, D. van der

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 19/6470

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 december 2019

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. C.F. van Helvoirt),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe te Elst, verweerder

(gemachtigde: mr. V.A. Textor).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde partij](gemachtigde: mr. J.J.W. van Ingen).

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2019 heeft verweerder [derde partij] (vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van een transportleidingentracé afvalwater op de percelen gelegen tussen gemaal Zetten en rioolwaterzuivering (RWZI) in Dodewaard.

Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter bovendien verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2019. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door [verzoekster], bijgestaan door de gemachtigde en mr. drs. C.F. Geerdes, kantoorgenoot van de gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. ing. L. Boltjes, bijgestaan door de gemachtigde. Vergunninghouder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde, R. Willemsen en T. van Lith.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

De wettelijke bepalingen in deze uitspraak, voor zover niet opgenomen in de overwegingen zelf, zijn opgenomen in de bijlage bij de uitspraak.

2. Om te kunnen blijven voldoen aan onder meer de Kaderrichtlijn Water1 is vergunninghouder voornemens een rioolpersleiding aan te leggen vanaf het rioolgemaal Zetten naar de RWZI Dodewaard. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat de waterkwaliteit van de Linge verbeterd moet worden. Hiervoor moeten de activiteiten op één plaats worden geconcentreerd en daarom moet de RWZI in Dodewaard worden vernieuwd.

3. Verweerder heeft de gevraagde omgevingsvergunning voor het aanleggen van een werk onder voorwaarden verleend.

4. Het tracé van de te plaatsen rioolpersleiding loopt over het landgoed Hemmen, in beheer bij verzoekster. Landgoed Hemmen bestaat sinds de 14e eeuw. In de 18e eeuw is op de fundamenten van het oude kasteel een landhuis gebouwd, omringd door 350 hectare land met bos, hoogstamboomgaarden en weilanden. Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog is het landhuis verwoest. Rondom de ruïne van het landhuis is nog altijd het park in Engelse Landschapsstijl te zien.

5. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning. In bezwaar staat in de kern centraal de aantasting van het karakter van het landgoed en van de ter plaatse aanwezige flora en fauna door de aan te leggen rioolpersleiding.

Aanlegvergunningenstelsel

6. Het tracé van de rioolpersleiding valt binnen het regime van meerdere bestemmingsplannen. Al deze bestemmingsplannen kennen een aanlegvergunningenstelsel voor het aanleggen van de rioolpersleiding. De aanlegvergunningenstelsels komen op gelijke normen voor toetsing neer, te weten dat de omgevingsvergunning dient te worden geweigerd indien door het uitvoeren van de werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de natuur- en landschapswaarden en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.2

6.1

Verzoekster heeft betoogd dat de toets aan de verschillende aanlegvergunningenstelsels ten onrechte niet verder is gegaan dan het afgeven van een te beperkte ambtelijke opinie van achter het bureau. Ten onrechte heeft geen nader onderzoek plaatsgevonden waaruit blijkt dat de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de gronden, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad. Bovendien is niet onderzocht of de rangschikking op grond van de Natuurschoonwet als gevolg van de werkzaamheden gehandhaafd kan blijven.

Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat door het stellen van voorwaarden aan de verleende omgevingsvergunning wordt voorkomen dat blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurwaarden.

6.2

De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de vraag of met de aan de omgevingsvergunning verbonden voorwaarden in voldoende mate wordt voorkomen dat blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurwaarden, de vraag vooraf gaat welke natuurwaarden ter plaatse aanwezig zijn. In dat verband wijst de voorzieningenrechter erop dat artikel 39.5.3 van het bestemmingsplan Buitengebied Overbetuwe uitdrukkelijk vereist dat alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend een advies van een onafhankelijk landschapsdeskundige dient te worden ingewonnen. Hoewel deze eis niet in alle op het tracé geldende bestemmingsplannen uitdrukkelijk is gesteld, dient verweerder in verband met een zorgvuldige voorbereiding van de gevraagde omgevingsvergunning inzicht te geven in de aanwezige landschaps- en natuurwaarden. Pas dan kan immers worden getoetst in hoeverre met de door verweerder aan de omgevingsvergunning verbonden voorwaarden wordt voorkomen dat blijvend onevenredige inbreuk wordt gemaakt aan de aanwezige landschaps- en natuurwaarden. Een advies door een deskundige ligt daarom voor de hand.

Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat een dergelijke inventarisatie heeft plaatsgevonden. De door verweerder in het verweerschrift beschreven planologische toets aan de natuur- en landschappelijke waarden kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet als een adequate toets gelden, alleen al vanwege het feit dat dit niet voldoende is toegespitst op de situatie ter plaatse. Het bestreden besluit is op dit punt daarom onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen.

Archeologische waarden

7. Verzoekster heeft betoogd dat onvoldoende is gewaarborgd dat de archeologische waarden niet worden aangetast.

7.1

In verband met bij verweerder geldend beleid en ter plaatse van het tracé geldende dubbelbestemmingen ‘Archeologie’ dient te worden voorkomen dat als gevolg van de werkzaamheden een onevenredige inbreuk wordt gemaakt op de ter plaatse aanwezige archeologische waarden. Verweerder heeft ter inventarisatie van die archeologische waarden en de benodigde begeleiding een programma van eisen (pve) op laten stellen. Dit is door de regio-archeoloog goedgekeurd.

7.2

In de omgevingsvergunning is overwogen dat op grond van het archeologische beleid voor het traject een archeologische begeleiding noodzakelijk is. Daarvoor is een pve aangeleverd dat is goedgekeurd door de regioarcheoloog. Daarmee is volgens verweerder gewaarborgd dat de archeologische waarden voor het gehele tracé, ook voor die onderdelen die geen onderdeel uitmaakten van het onderzoeksgebied, niet onevenredig worden aangetast.3

De voorzieningenrechter stelt echter ook vast dat het door verweerder overgelegde pve geldt voor een deel van het tracé, te weten Dodewaard – Andelst. Dit wordt bevestigd door de als bijlagen bij het pve overgelegde kleurenkaarten. Daarom valt niet met zekerheid af te leiden uit het pve dat onderzoek is gedaan naar de archeologische waarden in de noordelijke tak van het tracé. Dat betekent dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld of de werkzaamheden een onevenredige inbreuk vormen op de archeologische waarden op dat deel van het tracé. Het besluit is op dit punt dan ook onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.

Wet natuurbescherming/soortenbescherming

8. In artikel 3.31, eerste lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) is bepaald dat de verboden, bedoeld in de artikelen 3.1, 3.2, zesde lid, 3.5, 3.6 tweede lid, of 3.10, en de krachtens artikel 3.11, eerste lid, geldende verplichting tot melding, niet van toepassing zijn op handelingen die zijn beschreven in en aantoonbaar worden uitgevoerd overeenkomstig een door Onze Minister goedgekeurde gedragscode en die plaatsvinden in het kader van:

a. een bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer;

b. een bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of de bosbouw;

c. een bestendig gebruik, of

d. ruimtelijke ontwikkeling of inrichting.

8.1

Het Waterschap werkt op grond van een gedragscode als bedoeld in artikel 3.31, eerste lid, van de Wnb.4 Uit deze gedragscode volgt dat het waterschap voorafgaande aan de realisatie van ruimtelijke inrichtingsprojecten zorgt voor een voldoende dekkend en actueel overzicht van de verspreiding van de juridisch zwaarder beschermde dier- en plantensoorten in het plangebied en de directe omgeving. Voor juridisch zwaarder beschermde dier- en plantensoorten worden specifieke behoudsmaatregelen in het plan opgenomen, bijvoorbeeld in de vorm van een werkprotocol. Deze maatregelen kunnen betrekking hebben op locatiekeuze en op de werkwijze.

Voor dit project is een werkprotocol opgesteld: het ‘Ecologisch werkprotocol Buitengebied te Andelst, Zetten en Dodewaard’. In de vergunningvoorschriften is het werken volgens het werkprotocol verplicht gesteld.
De beoogde maatregelen worden door het Waterschap in een pve of bestekvoorschriften ook voorgeschreven aan anderen die werkzaamheden in opdracht van het waterschap uitvoeren. Het Waterschap houdt hier toezicht op.

Tijdens werkzaamheden wordt gecontroleerd op het alsnog voorkomen of hervestigen van juridisch zwaarder beschermde soorten. Indien dit het geval is worden plan en werkzaamheden hierop aangepast.5

8.2

Verweerder heeft erop gewezen dat het ecologisch werkprotocol op 22 oktober 2019 conform de vergunningvoorschriften is aangepast.6 Naar voorlopig oordeel wordt met dit aangepaste werkprotocol voldaan aan de voorwaarden die in de gedragscode zijn neergelegd en dat betekent dat de verbodsbepalingen uit hoofdstuk 3 van de Wnb niet van toepassing zijn voor deze werkzaamheden. Het betoog van verzoekster dat voor wat betreft de soortenbescherming een ontheffing op grond van de Wnb nodig is, faalt derhalve.

Wet natuurbescherming/gebiedsbescherming

9. In artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb is bepaald dat het verboden is zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.

9.1

Verzoekster heeft betoogd dat de uitvoering van het werk en de inzet van materieel significante gevolgen kan hebben voor de nabijgelegen Natura 2000 gebieden Rijntakken en Veluwe in verband met een toename van de stikstofdepositie. Uit eigen onderzoek blijkt dat de uitstoot van stikstof op 0,01 Mol/ha/jaar uit zal komen. In de door verweerder gemaakte berekening wordt de totale stikstofdepositie ten onrechte gedeeld door twee omdat er een jaarwisseling plaatsvindt in de projectperiode, terwijl de daadwerkelijke uitstoot over een periode van minder dan een jaar plaatsvindt. Bovendien is de STAGE-klasse niet juist weergegeven van Kraan 1 Case 350. Dat die het bouwjaar 2013 heeft, betekent dat hiervoor een STAGE III klasse geldt en dat de stikstofdepositie ongeveer tien keer groter is dan in Aerius is ingevoerd. Verder is het aantal in Aerius ingevoerde bronnen niet volledig, aldus verzoekster.

Verweerder bestrijdt de berekening van verzoekster. Uit eigen onderzoek blijkt dat er geen sprake zal zijn van een toename van de stikstofdepositie, ook uitgaande van een worst case scenario. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat de kraan wel op de juiste manier in de berekening is meegenomen, maar dat dit per abuis niet uit de berekening blijkt.

9.2

De voorzieningenrechter is van oordeel dat het buiten het bestek van dit verzoek om voorlopige voorziening gaat om een oordeel te geven over de juistheid van de door partijen gemaakte berekeningen, niet in de laatste plaats omdat de door verweerder kort voor de zitting gemaakte berekening niet is overgelegd. Er is daarom nader onderzoek nodig naar de werkelijk te verwachten stikstofdepositie.

Dit onderzoek kan worden uitgevoerd in de loop van de bezwaarprocedure. Het is aan verweerder om te bepalen welke gevolgen aan de uitkomsten van dat onderzoek moeten worden verbonden, bijvoorbeeld voor wat betreft de te volgen procedure. De voorzieningenrechter kan daar niet op vooruit lopen.

Conclusie

10. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de verleende omgevingsvergunning naar verwachting in bezwaar niet ongewijzigd in stand zal blijven. De voorzieningenrechter zal het verzoek om voorlopige voorziening daarom toewijzen en het besluit van 18 oktober 2019 schorsen. In de belangen van het Waterschap bij aanleg van het persrioolstelsel ziet de voorzieningenrechter aanleiding te schorsen tot vier weken na het door verweerder te nemen besluit op bezwaar.

11. Omdat de voorzieningenrechter de verzoeken toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 345,-.

12. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:

- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;

- schorst het besluit van 18 oktober 2019 tot vier weken na de door verweerder te nemen beslissing op het bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster ten bedrage van € 1.024,;

- gelast dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht groot € 345,- aan haar vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H.Y. Snoeren-Bos, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 23 december 2019

griffier

voorzieningenrechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i:

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het verrichten van een andere activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving.

Besluit omgevingsrecht (Bor)

Artikel 2.2aa

Als categorie activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de wet, worden tevens aangewezen:

a. het realiseren van een project of het verrichten van een andere handeling als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, behoudens de gevallen, bedoeld in de artikelen 2.9, eerste, tweede, derde of vijfde lid, of 9.4, eerste, achtste of negende lid, van die wet, artikel 9, vijfde lid, van de Spoedwet wegverbreding of artikel 13, achtste lid, van de Tracéwet, voor zover dat project, onderscheidenlijk die handeling bestaat uit een activiteit waarop het verbod, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdelen a tot en met h of in artikel 2.2 van de wet, of bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel i, van de wet in samenhang met artikel 2.2a van toepassing is en voor zover voor dat project, onderscheidenlijk voor die andere handeling geen vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming is aangevraagd of verleend;

b. het verrichten van een handeling als bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5 of 3.10, eerste lid, van de Wet natuurbescherming, behoudens de gevallen, bedoeld in de artikelen 3.3, tweede of zevende lid, 3.8, tweede of zevende lid, 3.10, tweede of derde lid, of 3.31, eerste lid, voor zover die handeling bestaat uit een activiteit waarop het verbod, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdelen a tot en met h of in artikel 2.2 van de wet, of bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel i, van de wet in samenhang met artikel 2.2a van toepassing is en voor zover voor die handeling geen ontheffing als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, 3.8, eerste lid of 3.10, tweede lid in samenhang met 3.8, eerste lid, is aangevraagd of verleend.

Artikel 6.10a., eerste lid:

Voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2aa, onderdeel a of b, wordt de omgevingsvergunning niet verleend dan nadat gedeputeerde staten als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, van de Wet natuurbescherming hebben verklaard dat zij daartegen geen bedenkingen hebben.

Artikel 2, aanhef en onder 18, sub d, van Bijlage II bij het Bor:

Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:
een bouwwerk ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening, voor zover het betreft: ondergrondse buis- en leidingstelsels, met uitzondering van een buisleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

Wet natuurbescherming (Wnb)

Artikel 1.11

1. Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

2 De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in elk geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen kunnen worden veroorzaakt voor een Natura 2000-gebied, een bijzonder nationaal natuurgebied of voor in het wild levende dieren en planten:

a. dergelijke handelingen achterwege laat, dan wel,

b. indien dat achterwege laten redelijkerwijs niet kan worden gevergd, de noodzakelijke maatregelen treft om die gevolgen te voorkomen, of

c. voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk beperkt of ongedaan maakt.

Artikel 3.31, eerste lid, aanhef en onder d:

De verboden, bedoeld in de artikelen 3.1, 3.2, zesde lid, 3.5, 3.6 tweede lid, of 3.10, en de krachtens artikel 3.11, eerste lid, geldende verplichting tot melding, zijn niet van toepassing op handelingen die zijn beschreven in en aantoonbaar worden uitgevoerd overeenkomstig een door Onze Minister goedgekeurde gedragscode en die plaatsvinden in het kader van:

d. ruimtelijke ontwikkeling of inrichting.

1 Richtlijn 2000/60/EG van het Europese Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

2 Zie hiertoe de artikelen 4.6 en 39.5.1 t/m 39.5.3 van het Bestemmingsplan Buitengebied Overbetuwe, artikelen 5.5 en 6.5 van het bestemmingsplan Zetten-[woonplaats] en artikel 5.6.3 van het bestemmingsplan Buitengebied Dodewaard.

3 Zie paragrafen 3.40-3.41 van het verweerschrift.

4 ‘Gedragscode Flora- en Faunawet voor waterschappen’, goedgekeurd door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie op 6 december 2012. Tegenwoordig geldt de ‘Gedragscode Wet natuurbescherming voor Waterschappen, Onderdeel soortenbescherming, Bestendig beheer en onderhoud,’ goedgekeurd door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op 22 januari 2019. Als uitzondering hierop geldt voor ruimtelijke ingrepen als hier aan de orde nog de Gedragscode uit 2012.

5 Zie paragraaf 4.3.1 van de gedragscode.

6 Zie de toevoegingen van 21 oktober 2019 in de tekst van het werkprotocol.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.