Warmtewet niet van toepassing op de situatie van de vereniging/woonvorm van eiser. De afgesproken wijze van verdeling van de kosten is niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Allen Older,
gevestigd te Putten,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. I. Reidsma.
Partijen worden in het hierna volgende [Eiser] en Allen Older genoemd.
1 Het verdere procesverloop
1.1
Dit verloop blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 juli 2019;
- de mondelinge behandeling van 7 oktober 2019 waarvan aantekening is gehouden door de griffier.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1
Het landgoed Oldenaller, waartoe behoort het Huis Oldenaller (hierna: het kasteel), het koetshuis, de orangerie, de moestuin en de omliggende grond, is in eigendom van de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland (hierna: Natuurmonumenten).
2.2
Allen Older huurt het landgoed Oldenaller van Natuurmonumenten. In deze huurovereenkomst is bepaald dat Allen Older het gehuurde niet mag onderverhuren, maar dat zij wel gedeelten van het gehuurde in gebruik of medegebruik mag geven aan leden van Allen Older.
2.3
In artikel 2 van de statuten van Allen Older staat als doel omschreven:
“Artikel 2
1. De vereniging heeft ten doel het huisvesten van leden in het huis Oldenaller met bijgebouwen aan de Oldenallerallee te Putten.
2. Daartoe huurt en beheert de vereniging het huis Oldenaller met bijgebouwen en geeft onderdelen daarvan in gebruik aan leden.
2.4
In de statuten is onder “DE ALGEMENE VERGADERING” in artikel 12 lid 2
bepaald dat elk lid van de vergadering één stem heeft. Lid 5 van dat artikel bepaalt dat alle
besluiten waaromtrent bij de wet of bij deze statuten geen grotere meerderheid is
voorgeschreven, worden genomen bij volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen.
2.5
In de overeenkomst tot ingebruikgeving woonruimte die geldt tussen Allen Older en haar leden is bepaald dat Allen Older haar kosten naar evenredigheid onder de bewoners verdeelt. Zo bepaalt artikel 4.2:
“De vergoeding voor bijkomende leveringen en diensten wordt bepaald door de ingebruikgever. Deze stelt het naar haar oordeel redelijkerwijs voor rekening van de gebruiker komende aandeel in de kosten van die leveringen en diensten vast. De ingebruikgever hoeft daarbij geen rekening te houden met de omstandigheid dat de gebruiker van een of meer van deze leveringen en diensten geen gebruik maakt.
Tevens stelt de ingebruikgever jaarlijks het bedrag vast dat de vereniging Allen Older bestemt/reserveert voor diverse kosten en onderhoud. Dit bedrag wordt door de leden van deze vereniging gezamenlijk voldaan, waarbij het bedrag wordt gedeeld door het aantal wooneenheden. Op de vergoeding wordt een systeem van voorschotbetalingen met een latere verrekening toegepast.”
2.6
Artikel 6 van de overeenkomst tot ingebruikgeving woonruimte bepaalt onder meer:
“ De door of vanwege de ingebruikgever voor gebruiker te verzorgen bijkomende leveringen en diensten zijn de volgende:
- gas, water, elektriciteit;
(…)”
2.7
[Eiser] is sinds januari 2013 lid van Allen Older en bewoner van [appartement eiser] , gelegen [in het kasteel] Van 31 januari 2014 tot en met 18 maart 2017 is [Eiser] voorzitter van het bestuur van Allen Older geweest.
2.8
Tijdens de ledenvergadering van 17 december 2016 is bij meerderheid van stemmen besloten over te gaan tot individuele bemetering en afrekening van de stookkosten.
2.9
Tijdens de ledenvergadering van 21 juni 2018 is bij meerderheid van stemmen besloten voormeld besluit met terugwerkende kracht terug te draaien en stookkosten evenredig onder de bewoners te verdelen zoals in de overeenkomst tot ingebruikgeving is overeengekomen.
3 De vordering en het verweer
3.1
[Eiser] vordert dat bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht wordt verklaard dat Allen Older gehouden is met ingang van 1 januari 2017 de afrekening van stookkosten voor de bewoners van kasteel Oldenaller te doen plaatsvinden op basis van bemetering, zonder toepassing van correctiefactoren;
2. voor recht wordt verklaard dat Allen Older gehouden is de onderhoudskosten van de houtstookinstallatie met onmiddellijke ingang niet langer hoofdelijk om te slaan over de zeven wooneenheden maar deze te verdelen naar rato van het gebruik van de installatie door de zeven afzonderlijke wooneenheden;
3. Allen Older wordt veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding ter hoogte van een bedrag gelijk aan alle door Allen Older in het kader van dit conflict gemaakte kosten die via de vereniging Allen Older bij [Eiser] als lid van die vereniging terechtkomen – welk bedrag nog vermeerderd dient te worden met 14,3% (1/7e deel) omdat [Eiser] anders alsnog (deels) meebetaalt aan deze kosten;
4. Allen Older wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3.2
[Eiser] heeft – tegen de achtergrond van voormelde feiten – het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd. Op grond van de Warmtewet is Allen Older gehouden de geleverde warmte te bemeteren en de (individuele) afrekening te doen plaatsvinden op grond van die bemetering. Het besluit van de ledenvergadering van 21 juni 2018 is dan ook in strijd met de wet en daarom nietig. Gelet op de redelijkheid en billijkheid, in het licht van het bepaalde in artikel 7:259 lid 1 BW, dient een zelfde verdeelsleutel voor de kosten van het onderhoud van de stookinstallatie te worden gehanteerd. Het besluit van 21 juni 2018 en de wijze waarop deze tot stand is gekomen is voorts in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid.
3.3
Allen Older heeft verweer gevoerd en geconcludeerd [Eiser] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze vorderingen af te wijzen, met veroordeling van [Eiser] in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen zeven dagen, althans binnen een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn, na betekening van dit vonnis zijn voldaan. Allen Older betwist dat de Warmtewet van toepassing is alsmede dat het besluit om de kosten hoofdelijk te blijven omslaan in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid.
4 De beoordeling
4.1
Onder toepassing van artikel 25 Rv vult de kantonrechter in de eerste plaats de rechtsgronden aldus aan, dat wordt begrepen dat [Eiser] aan zijn stelling, dat het besluit van 21 juni 2018 nietig is wegens strijd met de wet, artikel 2:14 lid 1 BW ten grondslag legt en aan zijn stelling, dat het besluit van 21 juni 2018 vernietigbaar is wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid, artikel 2:15 lid 1 sub b BW.
4.2
Beoordeeld moet worden of de Warmtewet op de situatie van Allen Older van toepassing is. Het belangrijkste doel van de Warmtewet is het bieden van consumentenbescherming aan afnemers van warmte; de Warmtewet dient ter bescherming van kleinverbruikers die zijn gebonden aan hun lokale warmteleverancier, de zogenoemde gebonden verbruikers. Dit volgt uit zowel de wetsgeschiedenis van de initiatiefwet als die van het wijzigingsvoorstel dat daarop volgde (Kamerstukken II, 2013/14, 32839, nr. 27, p. 4-6) en vindt zijn weerslag in de jurisprudentie (o.m. ECLI:NL:RBNNE:2018:3499).
Met gebonden wordt bedoeld dat de verbruiker is gebonden aan één leverancier en geen keuzemogelijkheid heeft. Deze warmteleverancier beschikt ten opzichte van de op zijn warmtenet aangesloten kleinverbruikers over een monopolie op de levering van warmte. De Warmtewet kent aan deze gebonden kleinverbruikers ter bescherming een aantal rechten toe. Naar het oordeel van de kantonrechter kwalificeren de leden van Allen Older niet als dergelijke ‘gebonden verbruikers’. De algemene vergadering heeft bij meerderheid van stemmen gekozen voor de aanschaf van de houtstookinstallatie. [Eiser] heeft als toenmalig voorzitter van de algemene ledenvergadering zelfs een actieve bemoeienis gehad bij de aanschaf van deze houtstookinstallatie. Voor de hoofdelijke omslag van de kosten daarvan zoals die op dat moment gold op grond van de overeenkomst tot ingebruikgeving heeft [Eiser] in 2013 door toetreding tot een vereniging als Allen Older, waartoe je eerst na ballotage wordt toegelaten, (bewust) gekozen.
Van een gebonden gebruiker die afhankelijk is van één leverancier en geen keuzevrijheid heeft is dan ook geen sprake in onderhavige situatie. De Warmtewet is dan ook niet van toepassing.
4.3
Gelet op hetgeen in 4.2 is overwogen, is het besluit van 21 juni 2018 niet nietig wegens strijd met de wet op grond van artikel 2:14 lid 1 BW zodat het besluit van
17 december 2016 geen gelding meer heeft.
4.4
Vervolgens moet worden beoordeeld of, zoals [Eiser] eveneens heeft gesteld, het besluit van 21 juni 2018 in strijd is met de redelijkheid en billijkheid wegens de handelswijze van het toenmalige bestuur, te weten het terugkomen op het besluit om af te rekenen op basis van individuele bemetering.
Niet in geschil is dat bij besluit van 17 december 2016 is besloten dat zou worden overgegaan tot individuele bemetering en dat vervolgens bij besluit van 21 juni 2018 is besloten terug te keren naar de oude verdeelsleutel van hoofdelijke omslag. Het enkele terugkomen op een eerder genomen besluit, maakt nog niet dat sprake is van strijd met de redelijkheid en billijkheid. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat het besluit van 21 juni 2018 is genomen met een volstrekte meerderheid overeenkomstig de statuten. Klaarblijkelijk wenst deze meerderheid een verdeling op grond van hoofdelijke omslag. [Eiser] stelt zich op het standpunt dat hoofdelijke omslag gelet op het verschil in gebruiksgedrag onredelijk is, maar een woongroep als die van de vereniging Allen Older staat het vrij om voor een dergelijke verdeling te kiezen en [Eiser] heeft daar in januari 2013 welbewust voor gekozen door tot deze woongroep toe te treden. Dat hij zich thans niet meer aan dat beleid wenst te conformeren, maakt niet dat het besluit in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. De meerderheid van de leden wenst dat kennelijk wel en dat beleid is overigens ook niet onaanvaardbaar gebleken. Vernietigbaarheid op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b is dan ook evenmin aan de orde.
4.5
[Eiser] heeft met betrekking tot de kosten van het onderhoud van de stookinstallatie verder aangevoerd dat de redelijkheid en billijkheid, in het licht van artikel
7:259 lid 1 BW, vergen dat deze kosten volgens dezelfde verdeelsleutel als gehanteerd bij de verbruikskosten, dus naar rato van individueel verbruik, afgerekend moeten worden. Dit betoog faalt. Zoals hiervoor is komen vast te staan bestaat er geen grond voor de stelling dat de verbruikskosten in de situatie van Allen Older naar individueel verbruik afgerekend moeten worden. Zo de redelijkheid en billijkheid al een zelfde verdeelsleutel bij de afrekening van de onderhoudskosten zouden vergen als bij de afrekening van de verbruikskosten, dan zou dat in onderhavige situatie hoofdelijke omslag betekenen. Bovendien kan uit 7:259 lid 1 BW niet zonder meer worden opgemaakt dat bij individuele bemetering ook naar individueel verbruik afgerekend moet worden. Uit dit artikel blijkt dat de betalingsverplichting van de huurder betreffende de nutsvoorzieningen het bedrag beloopt dat partijen zijn overeengekomen. In onderhavige situatie is hoofdelijke omslag afgesproken en gelet op het voorgaande is [Eiser] aan die afspraak gebonden.
4.6
Reeds nu [Eiser] in het ongelijk wordt gesteld en hij de vereniging aldus ten onrechte in rechte heeft betrokken, kan het deel van de kosten die de vereniging in verband met met deze procedure moet maken en die via het lidmaatschap voor rekening van eiser zullen komen niet als aan de vereniging toerekenbare schade worden gekwalificeerd waarvoor de vereniging jegens [Eiser] aansprakelijk is.
4.7
Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen van [Eiser] worden afgewezen.
4.8
De door partijen aangevoerde argumenten, die in het voorgaande niet aan de orde zijn gekomen, behoeven geen bespreking, nu deze, in het licht van hetgeen is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kunnen leiden.
4.9
[Eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van Allen Older. De gevorderde nakosten zullen worden begroot op een half punt van het toepasselijke gemachtigdensalaris met een maximum van € 120,00. De gevorderde rente over de proceskosten zal toegewezen worden vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis.
5 Beslissing
De kantonrechter:
5.1
wijst de vorderingen af;
5.2
veroordeelt [Eiser] in de kosten van het geding, aan de zijde van Allen Older tot dusver vastgesteld op € 360,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de in artikel 119 van Boek 6 BW bedoelde wettelijke rente daarover ingaande de vijftiende dag na betekening van dit vonnis indien en voor zover deze niet binnen de termijn zijn voldaan;
5.3
veroordeelt [Eiser] in de nakosten aan de zijde van Allen Older begroot op een bedrag van € 90,00, vermeerderd met de in artikel 119 van Boek 6 BW bedoelde wettelijke rente daarover ingaande de vijftiende dag na betekening van dit vonnis indien en voor zover deze niet binnen de termijn zijn voldaan;
5.4
verklaart dit vonnis ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en uitgesproken op 20 november 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.
ds
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: