Hoewel tussen partijen niet in geschil is dat [verwerende partij] met [de heer X] heeft gesproken over de door haar ervaren problemen met (de wijze van leidinggeven van) [algemeen directeur Unikon] en evenmin in geschil is dat zij ( [de heer X] , [algemeen directeur Unikon] en [verwerende partij] ) daarover op 4 maart 2019 met elkaar hebben gesproken, kan deze handelwijze van [verwerende partij] niet, althans niet zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, worden bestempeld als “ondermijnend gedrag”. Voor zover Unikon heeft willen stellen dat [verwerende partij] dergelijke problemen (alleen) met [algemeen directeur Unikon] had moeten bespreken, miskent zij dat niet alle onderlinge problemen ook onderling kunnen worden opgelost; soms is interventie door een derde nodig.
Dat [verwerende partij] op 3 april 2019 heeft geprobeerd (een) collega(’s) tegen [algemeen directeur Unikon] “op te zetten” en/of dat zij de drijvende kracht is geweest achter het opstellen van de brief van
8 april 2019 is niet komen vast te staan. Weliswaar heeft (ook) zij die brief ondertekend, maar waarom dit zou moeten worden gekwalificeerd als zodanig verwijtbaar handelen dat voortduring van de arbeidsovereenkomst niet kan worden gevergd, valt niet in te zien, te meer niet nu Unikon ten aanzien van de overige ondertekenaars heeft volstaan met een waarschuwing. Het enkele feit dat [verwerende partij] een leidinggevende positie had, is daarvoor onvoldoende.
Voor zover Unikon (ter zitting) heeft willen betogen dat aan het gemaakte onderscheid (tussen [verwerende partij] en de overige ondertekenaars) ook haar “gebrek aan berouw” ten grondslag heeft gelegen, faalt dit betoog, alleen al nu Unikon reeds op 18 april 2019, zonder met [verwerende partij] over de gang van zaken te hebben gesproken, heeft laten weten dat wat haar betreft ‘the point of no return’ reeds was bereikt.