[eiser] vordert - na eisvermeerdering - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I. voor recht zal verklaren dat [minderjarige gedaagde] en de [ouders van minderjarige] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van de mishandeling van [eiser] door [minderjarige gedaagde] in de nacht van 28 februari op 1 maart 2017;
II. [minderjarige gedaagde] c.s. zal veroordelen, waarbij betaling door de één tot gevolg zal hebben dat de ander(en) zal, althans zullen zijn bevrijd, aan [eiser] te betalen een bedrag van
€ 17.358,04, te vermeerderen met de in artikel 6:119 BW bedoelde wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 maart 2017, althans een in goede justitie te bepalen datum;
III. [minderjarige gedaagde] c.s. zal veroordelen, waarbij betaling door de één tot gevolg zal hebben dat de ander(en) zal, althans zullen zijn bevrijd, aan [eiser] te betalen een bedrag van
€ 19.808,00, te vermeerderen met de in artikel 6:119 BW bedoelde wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 juli 2020 (datum kapitalisering), althans een in goede justitie te bepalen datum;
IV. [minderjarige gedaagde] c.s. zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de in artikel 6:119 BW bedoelde rente daarover vanaf 14 dagen na de uitspraak indien en voor zover deze kosten niet binnen deze termijn zijn betaald.