Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBGEL:2020:4228

Rechtbank Gelderland
24-07-2020
31-08-2020
8595148 \ HA VERZ 20-109
Civiel recht
Eerste aanleg - enkelvoudig,Beschikking

ontbinding arbeidsovereenkomst; verstoorde arbeidsverhouding; g-grond; ernstig verwijtbaar handelen werkgever; transitievergoeding; billijke vergoeding

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2020-1075
VAAN-AR-Updates.nl 2020-1075

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Arnhem

zaakgegevens 8595148 \ HA VERZ 20-109 \ 25115 \ 636

uitspraak van 24 juli 2020

beschikking

in de zaak van

de besloten vennootschap Plato Wood B.V.

gevestigd te Arnhem

verzoekende partij

gemachtigde mr. I. Staps-Geenen

tegen

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]

verwerende partij

gemachtigde mr. M.E. Bosman

Partijen worden hierna PlatoWood en [gedaagde] genoemd.

1 De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift met producties 1 t/m 17, ontvangen op 22 juni 2020

- het verweerschrift met producties 1 t/m 10, ontvangen op 9 juli 2020

- de brief van 9 juli 2020 van PlatoWood met productie 18

- de mondelinge behandeling op 10 juli 2020, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. PlatoWood heeft pleitnotities overgelegd.

2 De feiten

2.1.

PlatoWood, opgericht in 2013, maakt duurzaam hout voor de productie van onder meer gevelbekleding, zonwering en kozijnen. MS Beheer B.V. is groot aandeelhouder / bestuurder van PlatoWood. Blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel zijn de heren [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] bestuurders / aandeelhouders van MS Beheer.

2.2.

[gedaagde] , geboren op 9 mei 1967, is op 10 april 2017 voor de duur van 6 maanden als operationeel directeur in dienst getreden van PlatoWood, voor 40 uur per week. Met ingang van 10 oktober 2017 is de arbeidsovereenkomst omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. [gedaagde] is toen (officieel) in de functie getreden van algemeen directeur van PlatoWood. Per 1 januari 2018 kreeg hij een aandelenbelang van 4,9% in PlatoWood.

2.3.

In juni 2018 heeft PlatoWood ook een commercieel directeur aangesteld, te weten de heer [naam 4] (hierna: [naam 4] ).

2.4.

Bij e-mail van 11 december 2018 heeft [naam 5] het volgende aan [gedaagde] geschreven:

“(…) Ik zou ook graag dat je terug komt op de late aanlevering. Het komt op mij wat arrogant over. Graag even bewust zijn en aandacht geven dat je zo laat pas aanlevert.(…)”

2.5.

Bij e-mail van 21 augustus 2019 heeft [naam 5] van MS Beheer (hierna: [naam 5] ) het volgende aan [gedaagde] gemaild:

“Afspraak tussen [naam 1] en [naam 5] :

[naam 5] komt met een voorstel voor winstuitkering. Doel daarbij is dat de aandelen worden ingeleverd en dat er een jaarlijkse winstuitkering komt. Rene zijn salaris gaat vanaf 1 januari 2020 naar het salaris niveau van [naam 4] .

Het verschil tussen het salaris van Bart en Rene tussen de periode van 1 Augustus tot 1 Jan 2020 krijgt Rene eind van het jaar, 2019, uitgekeerd. (zodra Ronald terug is zetten we deze mail om in bedragen)”

2.6.

Op 13 december 2019 is brand uitgebroken bij PlatoWood. Een partij hout had vlam gevat in de ‘curing’ oven van PlatoWood. De door de brand veroorzaakte schade bedroeg om en nabij € 2.500.000,--. PlatoWood was voor deze schade niet verzekerd.

2.7.

Op 20 december 2019 hebben [naam 5] en [gedaagde] in het kader van het jaarlijkse eindejaarsgesprek met elkaar gesproken. Daarbij heeft [gedaagde] de afspraak van

21 augustus 2019 over salarisverhoging ter sprake gebracht en verzocht om nakoming daarvan.

2.8.

Op 21 januari 2020 heeft [naam 5] aan [gedaagde] meegedeeld geen vertrouwen meer te hebben in hem als algemeen directeur van PlatoWood. Op 22 januari 2020 heeft [naam 5] aan [gedaagde] een beëindigingsvoorstel toegestuurd en hem verzocht dit de volgende ochtend te komen bespreken.

2.9.

Op 21 januari 2020 heeft [gedaagde] zich ziek gemeld met de mededeling dat hij door zijn rug was gegaan. Op 22 januari 2020 heeft [gedaagde] aan [naam 5] bericht dat hij niet instemde met het voorstel en tijd nodig had om een en ander te bespreken met zijn advocaat. Ook heeft hij gemaild dat hij in verband met zijn rugklachten niet wist of hij de volgende ochtend naar kantoor kon komen, zoals door [naam 5] verzocht.

2.10.

Bij brief van 28 januari 2020 heeft de gemachtigde van [gedaagde] aan [naam 5] geschreven dat [gedaagde] niet akkoord gaat met het beëindigingsvoorstel en heeft hij verzocht om de communicatie via hem in plaats van [gedaagde] te laten verlopen.

2.11.

Op 3 februari 2020 heeft de bedrijfsarts onder meer het volgende geadviseerd:

“Betrokkene heeft medische problematiek op basis van een combinatie van werkgerelateerde problematiek en niet werkgerelateerde problematiek die al langere tijd bestaat.

Betrokken heeft omdat hij zeer betrokken is toch nog halve dagen thuis gewerkt waarvoor grote complimenten. Betrokkene heeft rust nodig om verder te herstellen en moet niet forceren en grenzen goed aangeven. Ik adviseer dat betrokkene thuis blijft werken voor halve dagen maar niet meer. Betrokkene werkt ’s ochtends.

(…)

Betrokkene wil graag blijven werken in dit bedrijf en is graag bereid met zijn advocaat te werken aan een oplossing. Ik adviseer dan ook dat werkgever en werknemer in overleg met derden tot een oplossing proberen te komen m.b.t. de ontstane situatie. Ik adviseer een vervolgafspraak na vier weken.

Verwachting vooralsnog is dat betrokkene na het volgende spreekuur als er een oplossing is voor het ontstane probleem binnen 4-6 weken zijn werk weer volledig kan oppakken.(…)

Vanuit de kant van de werkgever adviseer ik nu alleen belangstellend en ondersteunend contact.

(…)

2.12.

Bij e-mail van 6 februari 2020 heeft [gedaagde] het volgende aan [naam 5] geschreven:

“Bij deze kom ik terug op ons telefoongesprek van vanmorgen.

Ik heb het nog even door de pet laten gaan en moet constateren dat ik in deze het advies van de bedrijfsarts wil volgen.

Zoals je weet ben ik halve dagen beschikbaar om mijn functie uit te oefenen. Voor zaken die ik nu op afstand moeilijker kan of waar mijn fysieke aanwezigheid vereist is, moeten we wel zorgen voor een goede tijdelijk waarneming. Kun je per email aangeven welke zaken jij morgen met mij had willen bespreken voor waarneming? In overleg met [naam 4] zal ik daar dan een werkbare oplossing voor afstemmen.

Bij voorkeur ben ik per email gewoon goed bereikbaar. Voor de goede orde, ik ben en blijf

beschikbaar om mijn werk uit te oefenen voor dat deel waarvoor de bedrijfsarts mij daartoe in staat acht.

Ik behoud mij alle rechten en weren voor en ik verzoek je vriendelijk alle andere opkomende contacten jouwerzijds via mijn advocaat te laten verlopen (zie de email van Mr Bosman d.d. 28-01-2020).

2.13.

[naam 5] heeft daarop het volgende geantwoord:

“Beste [naam 4] ,

Ik ben jou leiding gevende.

De vervanging van jou werkzaamheden is mijn verantwoordelijkheid.

Het is niet aan jou om daarin te bepalen wat die werkzaamheden zijn en welke niet.

Om dit af te stemmen wil ik je morgen om 13.00 zien op de DKC (de Kleine Campus) tevens kan ik

dan bepalen wie en hoe we de werkzaamheden die je niet meer kan doen overdragen aan een ander.”

2.14.

Bij e-mail van 7 februari 2020 heeft de gemachtigde van [gedaagde] aan [naam 5] geschreven dat [gedaagde] niet zal verschijnen op de Kleine Campus omdat hij het advies van de bedrijfsarts, dat leidend is, opvolgt. Ook verzoekt hij nogmaals de communicatie via hem te laten verlopen.

2.15.

[naam 5] heeft daarna dezelfde dag nog een e-mail aan [gedaagde] gestuurd met onder meer) het verzoek om op 10 februari 2020 op gesprek te komen om te spreken ‘over wat hij nog wel en precies niet kan’.

2.16.

Bij e-mail van 10 februari 2020 heeft [naam 5] aan [gedaagde] , nadat hij niet was komen opdagen voor een gesprek, onder meer het volgende bericht:

“(…) Ik heb dan ook besloten dat [naam 4] ingaande vandaag je taken zal overnemen zolang je ziekteverzuim loopt.

(…)

In praktische zin heeft dat ook een aantal gevolgen: we zullen je zakelijk emailverkeer via [naam 4] laten lopen en zullen binnenkort je zakelijke telefoon komen ophalen om de gesprekken via het nummer van [naam 4] te laten omleiden. (…)”

2.17.

Bij e-mail van 13 februari 2020 heeft [naam 5] aan [gedaagde] voorgesteld om een onafhankelijke organisatie/arbeidsdeskundige in te schakelen om te komen tot herstel van zijn gezondheid en een regeling voor de toekomst. [gedaagde] heeft hierop gereageerd met een verzoek aan [naam 5] om zich aan de adviezen van de bedrijfsarts te houden en te communiceren via zijn raadsman.

2.18.

Op 17 februari 2020 heeft [naam 5] aan [gedaagde] gemaild dat hij het feit dat [gedaagde] blijft aangeven dat [naam 5] alleen met zijn advocaat mag praten als een escalerende weg ziet.

2.19.

Op 20 februari 2020 heeft [naam 5] het volgende aan [gedaagde] gemaild:

“Ik heb je afgelopen week wee keer benaderd om een onafhankelijke derde in te schakelen, zoals de bedrijfsarts heeft geadviseerd.

Tot dusver heb ik daarop geen reactie gehad, wat ik niet accepteer. Nu draag ik je dan ook formeel op vandaag vóór 12.00 uur met mij in contact te treden voor het maken van een afspraak.

Vindt dat niet plaats, moet ik constateren dat je je niet aan de opdracht houdt. Zo nodig zal ik dan over gaan tot sancties.”

2.20.

Bij brief van 20 februari 2020 heeft de gemachtigde van [gedaagde] aan [naam 5] (onder meer) geschreven dat [gedaagde] naar zijn mening niet als goed werkgever handelt door stelselmatig en veelvuldig, in strijd met het advies van de bedrijfsarts, rechtsreeks contact op te nemen met [gedaagde] , door [gedaagde] niet meer toe te laten tot het verrichten van passende arbeid (voor halve werkdagen) en door [gedaagde] feitelijk de mogelijkheid te ontnemen om te re-integreren. Hij heeft PlatoWood verzocht om het advies van de bedrijfsarts na te leven, te voldoen aan haar re-integratieverplichtingen en [gedaagde] weer toegang te geven tot zijn zakelijke mail en zakelijke telefoon.

2.21.

Bij e-mail van 25 februari 2020 heeft [naam 5] [gedaagde] verzocht om mee te werken aan mediation.

2.22.

Op 3 maart 2020 heeft de bedrijfsarts onder meer het volgende geadviseerd:

“(…) Het zou voor het herstel van betrokkene goed zijn als hij deels door kan gaan met werken. (…) Ik adviseer dat werknemer en werkgever middels derden zoeken naar manier om tot elkaar te komen of om uit elkaar te gaan. (…)

Verwachting is dat wanneer er duidelijkheid zou komen over de wijze waarop betrokkene het werk kan gaan hervatten hij binnen 4-8 weken zijn eigen werk weer volledig kan oppakken.”

2.23.

Nadat [gedaagde] aanvankelijk mediation had afgehouden, zijn partijen op 7 april 2020 een mediationtraject gestart.

2.24.

Op 7 mei 2020 is het mediationtraject geëindigd zonder dat partijen overeenstemming hebben bereikt.

2.25.

Op 20 mei 2020 heeft de bedrijfsarts onder meer het volgende geadviseerd:

“(…) Er zal een vervolgafspraak worden gemaakt over zes weken. Verwachting is dat betrokkene zich daarna hersteld zal kunnen melden. Gezien de verstoorde verhouding is inmiddels duidelijk dat er geen weg terug is en dat betrokkene niet kan terugkeren in werk bij de werkgever.(…)”

2.26.

Op 30 juni 2020 heeft de bedrijfsarts geschreven dat bij [gedaagde] geen sprake meer is van ziekte of gebrek, maar - conform de STECR richtlijnen - van verstoorde werkverhoudingen. Verder heeft hij geschreven dat er voor hem daarin geen rol meer is weggelegd.

3 Het verzoek

3.1.

PlatoWood verzoekt de kantonrechter om bij beschikking de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden, primair wegens een verstoorde arbeidsrelatie in de zin van artikel 7:669, lid 3 sub g BW, subsidiair wegens andere omstandigheden als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub h BW en meer subsidiair wegens een combinatie van gronden als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub i BW, een en ander onder compensatie van kosten.

3.2.

PlatoWood legt aan haar ontbindingsverzoek ex artikel 7:671b BW primair ten grondslag dat de arbeidsrelatie met [gedaagde] ernstig en duurzaam verstoord is geraakt (de g-grond), mediation niet tot een oplossing heeft geleid en het ook volgens de bedrijfsarts van belang is dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over de wijze van beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Subsidiair kan het verzoek tot ontbinding volgens PlatoWood om een andere reden (de h-grond) worden toegewezen: om PlatoWood te redden moeten door de grootaandeelhouders zeer grote investeringen worden gedaan. Zij kan en wil [gedaagde] niet meer het vertrouwen geven om deze investeringen in goed en nauw overleg met de grootaandeelhouders te realiseren. Tot slot, meer subsidiair, is ook de i-grond een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, aldus PlatoWood, gelet op de opstelling van [gedaagde] na de brand. [gedaagde] toonde na de brand onvoldoende leiderschap, waardoor het vertrouwen in [gedaagde] als algemeen directeur ernstig onder druk is komen te staan, aldus PlatoWood. Herplaatsing van [gedaagde] ligt volgens PlatoWood daarom ook niet in de rede, mede gelet op het functieniveau. Van haar kan redelijkerwijs niet verlangd worden het dienstverband voort te zetten.

3.3.

[gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Hij betwist dat er tot 21 januari 2020 sprake is geweest van een verstoorde arbeidsverhouding dan wel een andere redelijke grond voor ontbinding. Pas nadat [naam 5] had aangegeven de arbeidsovereenkomst te willen beëindigen is de arbeidsverhouding, door toedoen van [naam 5] , ernstig verstoord geraakt en is de situatie onhoudbaar geworden, aldus [gedaagde] . Hij refereert zich dan ook aan de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

4 De tegenverzoeken

4.1.

[gedaagde] verzoekt de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

a. a) om PlatoWood te veroordelen tot betaling aan hem van de wettelijke transitievergoeding;

b) om PlatoWood te veroordelen tot betaling aan hem van een billijke vergoeding van tenminste € 97.556,--, zijnde een bruto jaarsalaris;

c) om PlatoWood te veroordelen tot betaling aan hem van de wettelijke rente over de hiervoor onder a) en b) genoemde vergoedingen, vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;

d) om bij het bepalen van een einddatum rekening te houden met de geldende opzegtermijn, zonder aftrek van de periode die is gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de datum van dagtekening van de ontbindingsbeschikking;

e) om voor recht te verklaren dat PlatoWood geen rechten kan ontlenen aan het in artikel 19 van de arbeidsovereenkomst opgenomen non-concurrentiebeding;

f) om PlatoWood te veroordelen in de kosten van deze procedure.

4.2.

[gedaagde] legt aan zijn verzoek onder a) ten grondslag dat hij recht heeft op de wettelijke transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW omdat de arbeidsovereenkomst tenminste 24 maanden heeft geduurd en hem geen ernstig verwijt valt te maken. Omdat PlatoWood ernstig verwijtbaar jegens hem heeft gehandeld dient zij hem op grond van artikel 7:671b lid 8 onder c BW ook een billijke vergoeding te betalen, als verzocht onder b). Ook aan de vorderingen onder d) en e) legt [gedaagde] ernstig verwijtbaar handelen van PlatoWood ten grondslag.

4.3.

PlatoWood voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van alle tegenverzoeken, behalve het verzoek tot betaling van de wettelijke transitievergoeding. Zij betwist dat zij ernstig verwijtbaar jegens [gedaagde] heeft gehandeld. Mocht de kantonrechter al aanleiding zien een billijke vergoeding toe te kennen, verzoekt zij deze op een aanmerkelijk lager bedrag vast te stellen dan een bruto jaarsalaris. Tot slot verzoekt zij om bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst wel de opzegtermijn in mindering te brengen en de proceskosten te compenseren.

4.4.

Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

5 De beoordeling

in het verzoek en in de tegenverzoeken

5.1.

Het gaat in deze zaak in de eerste plaats om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.

Redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst?

5.2.

Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt.

5.3.

Een redelijke grond voor ontbinding kan onder meer zijn gelegen in een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW). Voor de toepassing van de g-grond is niet vereist dat sprake is van enige mate van verwijtbaarheid aan de zijde van de werknemer. De omstandigheid dat de werkgever van het ontstaan of voortbestaan van de verstoring in de arbeidsverhouding een verwijt kan worden gemaakt staat evenmin aan ontbinding op de g-grond in de weg.

5.4.

De kantonrechter is gelet op de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de zitting aan de orde is gekomen van oordeel dat de arbeidsverhouding tussen PlatoWood en [gedaagde] duurzaam en onherstelbaar is verstoord. [naam 5] heeft als indirect bestuurder van PlatoWood uitgesproken niet meer het benodigde vertrouwen te hebben in [gedaagde] als algemeen directeur. [gedaagde] heeft op zijn beurt verklaard door de ontwikkelingen na 21 januari 2020 geen vertrouwen meer te hebben in samenwerking met [naam 5] . Vast is komen te staan dat [naam 5] en [gedaagde] qua vorm en inhoud zeer uiteenlopende communicatiestijlen hebben. Onder die omstandigheden, en nu mediation partijen ook niet nader tot elkaar heeft kunnen brengen, ziet de kantonrechter niet in dat de verhoudingen nog verbeterd kunnen worden en de arbeidsovereenkomst nog zinvol kan worden voortgezet. De verstoring van de arbeidsverhouding is dan ook zodanig dat van PlatoWood in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.

5.5.

Herplaatsing ligt niet in de rede gelet op de aard van de functie en achtergrond van de verstoorde arbeidsverhouding.

5.6.

Vastgesteld wordt dat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop een opzegverbod betrekking heeft, zoals de ziekte van [gedaagde] . Van ziekte van [gedaagde] is sinds 30 juni 2020 ook geen sprake meer.

5.7.

Het verzoek van PlatoWood zal dan ook worden toegewezen en de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden. Het einde van de arbeidsovereenkomst zal worden bepaald op 1 oktober 2020. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd.

5.8.

Het verzoek van [gedaagde] om de duur van deze procedure hierop niet in mindering te brengen zal worden toegewezen omdat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst naar het oordeel van de kantonrechter het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van PlatoWood als bedoeld in artikel 7:671b lid 8 onder a BW. Daartoe wordt het volgende overwogen.

Ernstig verwijtbaar handelen / nalaten?

5.9.

Ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever doet zich alleen voor in uitzonderlijke gevallen en als een werkgever de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst in ernstige mate schendt (Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34).

5.10.

Volgens [gedaagde] heeft PlatoWood in strijd met goed werkgeverschap en ernstig verwijtbaar gehandeld door hem op 21 januari 2020 te ‘overvallen’ met de mededeling dat zij geen vertrouwen meer in hem heeft als directeur, door aan te sturen op een beëindigingsvoorstel, door de wijze waarop [naam 5] vervolgens richting [gedaagde] heeft gecommuniceerd en door hem op 10 februari 2020 volledig uit zijn taken te ontheffen, terwijl hij nog voor 50% arbeidsgeschikt was en ten slotte door deze ontbindingsprocedure te starten. [gedaagde] betwist dat met hem eerder (uitvoerig) is gesproken over zijn gebrekkige communicatie of communicatiestijl. Dit heeft PlatoWood ook niet onderbouwd. Niet voor niets heeft hij in oktober 2017 een vast dienstverband en meer bevoegdheden gekregen, heeft hij begin 2018 aandelen in het bedrijf gekregen en is in augustus 2019 aan hem een loonsverhoging toegezegd. Ook is in oktober 2019 nog een gesprek gevoerd over een winstdelingsregeling. [gedaagde] betwist ook dat hij na de brand onvoldoende verantwoordelijkheid heeft genomen. Hij voert aan dat hij na de brand de geldende procedure heeft nagelopen met de productiemanager en procestechnoloog, waarbij is geconstateerd dat deze procedure goed en juist is gevolgd. Verder heeft hij een onafhankelijke brandexpert ingeschakeld om de oorzaak van de brand te achterhalen. Die heeft echter geen aanwijsbare oorzaak gevonden. Ook heeft hij een externe partij gezocht om de behandeling van het hout over te nemen. Om de oorzaak van de brand te ontdekken heeft hij daarnaast begin januari 2020 met de procestechnoloog de afgelopen dertig jaar van nagelopen om te zien welke technische veranderingen aan het proces of de installatie zijn gedaan. [gedaagde] erkent dat er sprake was van verschillende communicatiestijlen maar voert aan dat dat nooit een essentieel probleem was en stelt dat hem nooit duidelijk is gemaakt dat dit moest veranderen voor het behoud van zijn functie. Hij voert aan ook tijdens zijn gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid steeds nauw overleg te hebben gehad met de commercieel directeur. Met de bestuurders / aandeelhouders sprak hij vanaf het begin van de arbeidsovereenkomst maar eens per maand en later eens per kwartaal. Hij voert ten slotte aan ook anderszins niet te zijn aangesproken op niet goed functioneren. De aard van zijn functie brengt ook mee dat hij veelal zelfstandig besluiten moest nemen, hetgeen blijkens de door hem overgelegde stukken ook goed liep omdat de omzet van PlatoWood eind 2019 met 35% was gestegen, aldus [gedaagde]

5.11.

PlatoWood betwist dat door haar toedoen de arbeidsverhouding verstoord is geraakt, laat staan dat haar dienaangaande een ernstig verwijt treft. PlatoWood stelt dat er al vanaf het begin van de arbeidsovereenkomst sprake was een stroeve communicatie en samenwerking was tussen de aandeelhouders, waaronder [naam 5] , enerzijds en [gedaagde] anderzijds. Zij stelt dat zij dit uitvoerig met [gedaagde] heeft besproken. [gedaagde] zou teveel zijn eigen gang zijn gegaan zonder overleg met de aandeelhouders. PlatoWood noemt als voorbeeld dat [gedaagde] , zonder voorafgaand overleg met [naam 5] , de technisch directeur heeft ontslagen. Verder stelt PlatoWood dat [gedaagde] , na de brand, onvoldoende betrokkenheid en leiderschap heeft getoond. Op het moment dat [gedaagde] tijdens het eindejaarsgesprek in 2019, net na de malaise door de brand, toch om loonsverhoging vroeg, was PlatoWood het vertrouwen in [gedaagde] als algemeen directeur volledig kwijt, aldus PlatoWood. Omdat het voortbestaan van de onderneming na de brand onder druk stond en een goede aansturing onontbeerlijk was, is PlatoWood er bij [gedaagde] op blijven aandringen om duidelijkheid te verschaffen. Zij meent dat haar dat in de gegeven omstandigheden niet kan worden verweten.

5.12.

Naar het oordeel van de kantonrechter vloeit de oorzaak van de verstoring van de arbeidsverhouding – die de grond vormt voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst – in dit geval grotendeels voort uit het handelen van PlatoWood. Deze verstoring is deels veroorzaakt door de mededeling op 21 januari 2020 van PlatoWood aan [gedaagde] de arbeidsovereenkomst te willen beëindigen wegens gebrek aan vertrouwen, terwijl uit de overgelegde stukken niet is gebleken dat PlatoWood [gedaagde] al eerder, tijdig en op adequate wijze heeft aangesproken op eventuele tekortkomingen in zijn functioneren dan wel op een gebrek aan vertrouwen en al helemaal niet op een zodanig slechte samenwerking dat zijn functie daardoor in gevaar zou komen en zijn dienstverband zou eindigen. Enkel de geciteerde e-mail van [naam 5] aan [gedaagde] van 11 december 2018 is daarvoor veruit onvoldoende. Dat er al langer geen enkel vertrouwen was, strookt ook niet met de op 21 augustus 2019 nog toegezegde loonsverhoging. Misschien was de timing van de verzochte nakoming van de toegezegde loonsverhoging, gelet op de kort daarvoor ontstane brandschade bij PlatoWood, niet heel gelukkig, maar toch kan dit [gedaagde] niet kwalijk worden genomen omdat dit soort zaken tijdens een eindejaarsgesprek nu eenmaal aan de orde kunnen komen, en omdat deze loonsverhoging al eerder was toegezegd maar nog niet was nagekomen. Door onder die omstandigheden, in feite ‘uit het niets’ aan te sturen op een (voorstel voor) beëindiging van de arbeidsovereenkomst, heeft PlatoWood de verhoudingen tussen partijen op ernstige wijze verstoord. Daar komt bij dat PlatoWood, in de persoon van [naam 5] , vervolgens – zo blijkt uit de onder de feiten geciteerde mailwisseling – na de ziekmelding van [gedaagde] veelvuldig rechtstreeks op dwingende wijze contact bleef zoeken met [gedaagde] over de concrete invulling van het beëindigingsvoorstel en de invulling van de werkzaamheden (voor de 50% dat [gedaagde] nog arbeidsgeschikt was), terwijl [gedaagde] op 28 januari 2020 had verzocht om het contact enkel via zijn gemachtigde te laten verlopen en terwijl de bedrijfsarts op 3 februari 2020 ‘alleen belangstellend en ondersteunend contact’ had geadviseerd. Van ‘enkel belangstellend en ondersteunend contact’ is geen sprake geweest, integendeel. Terwijl [gedaagde] op 6 februari 2020 aan [naam 5] heeft gemaild op welke wijze hij nog invulling kon en wilde geven aan zijn halve werkdagen, antwoordde [naam 5] dat dat aan hem was om te bepalen en heeft hij hem opgedragen om te verschijnen. Toen [gedaagde] nogmaals verzocht om via zijn advocaat te communiceren en niet op de afspraak verscheen, heeft PlatoWood de verhoudingen nog meer op scherp gesteld door op 10 februari 2020 aan [gedaagde] te berichten dat de commercieel directeur al zijn taken zou overnemen. Dit is een zeer verstrekkende maatregel gelet op het feit dat [gedaagde] nog voor 50% arbeidsgeschikt was en zeker nog werkzaamheden kon verrichten. Met het voorstel op 13 februari 2020 om een arbeidsdeskundige in te schakelen heeft PlatoWood de verhoudingen nog verder onder druk gezet, omdat een arbeidsdeskundige niet nodig was. Uit de rapportering van de bedrijfsarts bleek immers duidelijk dat [gedaagde] binnen enkele weken zou herstellen van de aanval van ‘spit’ in zijn rug. PlatoWood heeft zich daarom ook in het kader van de re-integratie van [gedaagde] (over beëindiging was immers nog geen overeenstemming bereikt) niet als goed werkgever opgesteld en haar re-integratieverplichtingen bij ziekte veronachtzaamd. Naar het oordeel van de kantonrechter is dan ook, gelet op alle hiervoor genoemde en uitzonderlijke omstandigheden, sprake van ernstig verwijtbaar handelen van PlatoWood jegens [gedaagde] .

Billijke vergoeding

5.13.

Nu de ontbinding van de arbeidsovereenkomst naar het oordeel van de kantonrechter het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van PlatoWood, zoals hiervoor is overwogen, ziet de kantonrechter ook aanleiding om aan [gedaagde] een billijke vergoeding toe te kennen (artikel 7:671b lid 8 sub c BW).

5.14.

Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in de rechtspraak uitgangspunten geformuleerd (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187 ‘New Hairstyle’ en de uitspraak van de Hoge Raad van 9 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:878 ‘Zinzia’). De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van de ontbinding kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen. De billijke vergoeding moet als een totaalbedrag worden gezien, waarin alle omstandigheden zijn verdisconteerd, en waarvan de hoogte zich verder moeilijk nauwkeurig(er) laat motiveren.

5.15.

[gedaagde] heeft de gevorderde billijke vergoeding als volgt onderbouwd. Hij zal gelet op zijn leeftijd (53 jaar oud) en mede gelet op de aard van zijn functie zeer waarschijnlijk niet in staat zijn om werk op vergelijkbaar niveau te vinden. De kansen op de arbeidsmarkt zijn klein, zeker in verband met de smet die als gevolg van het onderhavige ontslag aan hem zal kleven. De houtmarkt is een kleine wereld en het ontslag zal als een lopend vuurtje rondgaan. Vanwege de economische recessie als gevolg van COVID-19 liggen de banen niet voor het oprapen. Ook moet er vanuit worden gegaan dat hij tot de pensioengerechtigde leeftijd bij PlatoWood werkzaam zou zijn geweest. Door zijn aantreden is een significante groei bij PlatoWood ingezet, zoals blijkt uit de overgelegde omzetcijfers en winst- en verliesrekening. Hij heeft zich altijd voor de volle 100% ingezet voor PlatoWood. Als aandeelhouder zou hij hebben kunnen profiteren van de waardestijging van de aandelen die hij nu moet inleveren, hetgeen volgens hem ook moet worden meegenomen bij de bepaling van de hoogte van de billijke vergoeding. Verder moet daarbij de toegezegde vergoeding (salarisverhoging) over de laatste vijf maanden van 2019 worden meegenomen en een vergoeding voor het niet tot het einde van het dienstverband kunnen gebruiken van de bedrijfsauto. Al deze omstandigheden en het feit dat PlatoWood zeer ernstig verwijtbaar jegens hem heeft gehandeld rechtvaardigen volgens [gedaagde] een billijke vergoeding van een bruto jaarsalaris, zijnde € 97.556,-- bruto.

5.16.

PlatoWood ziet geen aanleiding om aan te nemen dat [gedaagde] niet binnen enkele maanden een nieuwe baan op zijn niveau zou kunnen vinden. Daarbij is [gedaagde] niet gebonden aan de houtwereld omdat hij tot zijn indiensttreding bij PlatoWood in andere branches werkzaam is geweest. Volgens PlatoWood is het niet realistisch om aan te nemen dat [gedaagde] tot zijn pensioen bij PlatoWood werkzaam zou zijn geweest. Ook voor de brand lieten de onderlinge verhoudingen tussen de aandeelhouders / bestuurders en [gedaagde] al te wensen over. De gestelde salarisafspraak over de laatste vijf maanden uit 2019, de vergoeding voor het inleveren van de bedrijfsauto en de gestelde waardestijging van de aandelen zijn geen factoren die moeten worden verdisconteerd via de billijke vergoeding, aldus PlatoWood.

5.17.

Om het inkomensverlies van [gedaagde] te bepalen zal de kantonrechter noodzakelijkerwijs tot een schatting daarvan moeten komen. Er kan immers niet – met enige mate van zekerheid – worden beoordeeld hoe lang de arbeidsovereenkomst nog had voortgeduurd en op welke termijn [gedaagde] vervangend inkomen zal (kunnen) verwerven. Naar het oordeel van de kantonrechter lag het niet in de lijn der verwachting dat [gedaagde] tot aan zijn pensioen voor PlatoWood werkzaam zou zijn geweest. [gedaagde] heeft erkend dat [naam 5] en hij totaal verschillende persoonlijkheden en communicatiestijlen hadden en dat de communicatie niet heel gemakkelijk liep. Door de gebeurtenissen naar aanleiding van de brand is deze tegenstelling versneld verergerd en uitvergroot. Misschien dat een coachingstraject op dit punt voor enige verbetering had kunnen zorgen, maar het ligt niet in de lijn der verwachting dat de samenwerking tussen partijen een lang leven zou zijn beschoren. De kantonrechter neemt gelet op het voorgaande aan dat het dienstverband van [gedaagde] , als dat niet door het ernstig verwijtbaar handelen van PlatoWood was geëindigd, niet langer had geduurd dan enkele maanden na 1 oktober 2020. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] verder onvoldoende onderbouwd dat hij, met zijn opleiding en werkervaring, niet binnen afzienbare tijd een andere functie op niveau zal kunnen vinden en is dit ook niet aannemelijk. Hij heeft immers in diverse branches gewerkt en is pas twee en een half jaar werkzaam geweest in de houtbranche, zodat hij niet gebonden is aan die branche maar breed inzetbaar is. Enige inkomensschade ligt echter wel voor de hand. Met PlatoWood is de kantonrechter van oordeel dat de gestelde loonsverhoging voor de laatste vijf maanden van 2019 en de vergoeding voor het niet tot het einde kunnen gebruiken van de dienstauto niet behoeven te worden meegerekend bij de bepaling van de hoogte van de billijke vergoeding, nu dat niet in relatie staat tot de beëindiging van het dienstverband. Mede in aanmerking genomen enerzijds de mate van verwijtbaarheid van het handelen van PlatoWood en anderzijds dat PlatoWood ook zal worden veroordeeld tot het betalen van een transitievergoeding aan [gedaagde] , acht de kantonrechter een vergoeding van ongeveer 6 maandsalarissen billijk. Uitgaande van een bruto maandsalaris van € 7.898,63 (exclusief vakantietoeslag) wordt de vergoeding bepaald op een bedrag van € 50.000,00 bruto. PlatoWood zal dan ook worden veroordeeld om dit bedrag aan [gedaagde] te betalen. De gevorderde wettelijke rente over de billijke vergoeding zal worden toegewezen met ingang van de datum van deze beschikking.

5.18.

Omdat aan de ontbinding een billijke vergoeding wordt verbonden, zal PlatoWood in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek in te trekken, binnen de hierna genoemde termijn (artikel 7:686a lid 6 BW).

Transitievergoeding en non-concurrentiebeding

5.19.

Het verzoek van [gedaagde] om PlatoWood te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding is ook toewijsbaar. Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] recht heeft op een transitievergoeding. De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding zal worden toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (artikel 7:686a lid 1 BW).

5.20.

De verzochte verklaring voor recht dat PlatoWood geen rechten kan ontlenen aan het in artikel 19 van de arbeidsovereenkomst opgenomen non-concurrentiebeding, wordt ook toegewezen, omdat hiervoor is geoordeeld dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van PlatoWood (artikel 7:653 lid 4 BW).

5.21.

De proceskosten komen voor rekening van PlatoWood, omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van PlatoWood. Daarbij zal het salaris van de gemachtigde van [gedaagde] met toepassing van de Aanbeveling schikking en proceskosten Wwz (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) worden vastgesteld op € 720,00. Ook als PlatoWood het verzoek intrekt, zal PlatoWood de proceskosten van [gedaagde] moeten betalen. Daarbij zal het salaris van de gemachtigde van [gedaagde] ook worden vastgesteld op € 720,00.

6 De beslissing

De kantonrechter:

6.1.

stelt partijen in kennis van het voornemen de arbeidsovereenkomst te ontbinden met ingang van 1 oktober 2020, met veroordeling van PlatoWood tot betaling van de transitievergoeding en een billijke vergoeding van € 50.000,00 bruto, beide te vermeerderen met wettelijke rente, met veroordeling van PlatoWood in de kosten van de procedure;

6.2.

stelt PlatoWood in de gelegenheid het verzoek uiterlijk op 31 augustus 2020 in te trekken middels een schriftelijke verklaring, met gelijktijdig afschrift aan de gemachtigde van [gedaagde] , gericht aan de griffie van de rechtbank Gelderland, team kanton en handel, locatie Arnhem (postbus 9030, 6800 EM Arnhem),

indien PlatoWood het verzoek niet uiterlijk op 31 augustus 2020 intrekt:

6.3.

ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van

1 oktober 2020;

6.4.

veroordeelt PlatoWood om aan [gedaagde] te betalen de transitievergoeding, rekening houdend met de in artikel 7:673 BW voorgeschreven rekenmethode en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover dat bedrag vanaf 1 november 2020 tot aan de dag van algehele betaling;

6.5.

veroordeelt PlatoWood om aan [gedaagde] een billijke vergoeding te betalen van
€ 50.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de datum van deze beschikking tot aan de dag van algehele betaling;

6.6.

verklaart voor recht dat PlatoWood jegens [gedaagde] geen rechten kan ontlenen aan het in artikel 19 van de arbeidsovereenkomst opgenomen non-concurrentiebeding;

6.7.

veroordeelt PlatoWood tot betaling van de proceskosten, aan de kant van [gedaagde] begroot op € 720,00 aan salaris gemachtigde;

6.8.

wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;

6.9.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

indien PlatoWood het verzoek uiterlijk op 31 augustus 2020 intrekt:

6.10.

veroordeelt PlatoWood tot betaling van de proceskosten, aan de kant van [gedaagde] begroot op € 720,00 aan salaris gemachtigde;

6.11.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter M.J.P. Heijmans en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2020.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.