beeindiging slapend dienstverband; transitievergoeding; verrekening met teveel betaald loon tijdens ziekte in strijd met goed werkgeverschap (art. 7:611 BW); matiging wettelijke verhoging (over verlofsaldo)
de besloten vennootschap Exploitatiemaatschappij Andor Security Service B.V.,
gevestigd in Tolkamer,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. R. Bijlsma.
Partijen worden hierna [eiser] en Andor genoemd.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 juni 2020 en de daarin genoemde processtukken,
- de op 20 november 2020 nagezonden bijlage bij productie 15A bij dagvaarding,
- de aantekeningen van de mondelinge behandeling van 23 november 2020.
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat uitspraak zal worden gedaan.
2 De feiten
2.1.
[eiser], geboren op [geboortedatum], is op [datum indiensttreding] in dienst getreden bij Andor als [functie]. De arbeidsovereenkomst was aanvankelijk voor bepaalde tijd en is per 1 juli 2013 omgezet in een dienstverband voor onbepaalde tijd. De arbeidsduur was laatstelijk 32 uur per week en het loon bedroeg € 1.799,86 bruto per maand, exclusief emolumenten.
2.2.
In de arbeidsovereenkomst is de cao Beveiligingsorganisaties van toepassing verklaard. In de cao is bepaald dat de werknemer die wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid niet in staat is de bedongen arbeid te verrichten, in het eerste ziektejaar gedurende de eerste 6 maanden doorbetaling van het ziektegeld tot 100% behoudt en gedurende de tweede 6 maanden doorbetaling van het ziektegeld tot 90%. In het tweede ziektejaar behoudt de werknemer doorbetaling van het ziektegeld tot 85%.
2.3.
[eiser] ontvangt sinds 5 februari 2018 een WIA-uitkering. Per die datum is ook de loondoorbetalingsverplichting van Andor geëindigd. Vanaf 5 februari 2018 is sprake van een zogenaamd slapend dienstverband.
2.4.
Op 17 december 2019 heeft [eiser] Andor verzocht het dienstverband te beëindigen per 1 januari 2020, met toekenning van een ontslagvergoeding ter hoogte van de transitievergoeding.
2.5.
Partijen hebben vervolgens overeenstemming bereikt over beëindiging van het dienstverband per 1 januari 2020. Begin februari 2020 is overeengekomen dat de transitievergoeding van € 5.592,30 bruto verrekend wordt met een bedrag van € 1.959,84 bruto, een bedrag aan teveel betaald salaris in de periode van 5 tot en met 28 februari 2018. Ook over het verlofsaldo (279,65 uren) en de vergoeding daarvoor, een bedrag van € 3.825,61, zijn partijen het eens geworden. [eiser] heeft Andor op 4 februari 2020 een bevestiging per e-mail gestuurd.
2.6.
Andor heeft op 5 februari 2020 een door haar al ondertekende vaststellingsovereenkomst naar [eiser] gestuurd. [eiser] is daar niet mee akkoord gegaan, omdat Andor op de overeengekomen bedragen een verrekening heeft toegepast ter zake (volgens Andor) te veel betaald loon tijdens ziekte.
2.7.
Het dienstverband is per 1 januari 2020 geëindigd.
3 De vordering en het verweer
3.1.
[eiser] vordert (verkort weergegeven) dat de kantonrechter, in een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, Andor veroordeelt tot betaling van:
a. € 3.632,46 bruto aan transitievergoeding (€ 5.592,30 bruto - € 1.959,84 bruto);
b. € 3.825,61 bruto aan verlofsaldo van 279,65 uren;
c. de wettelijke verhoging (artikel 7:625 BW) over a. en b.;
d. de wettelijke rente over de bedragen onder a., b., en c., vanaf de dag dat die bedragen zijn verschuldigd;
e. € 625,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
met veroordeling van Andor in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat Andor de afspraken dient na te komen die partijen begin februari 2020 hebben gemaakt in het kader van de beëindiging van het dienstverband per 1 januari 2020.
3.3.
Andor stelt dat de gevorderde bedragen (onder a. en b.) verrekend dienen te worden met een bedrag van € 4.552,61 aan teveel (en dus onverschuldigd) betaald loon tijdens ziekte. Andor heeft 100% loon doorbetaald tijdens ziekte, terwijl in de toepasselijke cao staat dat er bij ziekte na zes maanden 90% van het loon wordt betaald en na één jaar 85%.
4 De beoordeling
4.1.
Niet in geschil tussen partijen is dat de cao een zogenaamde minimum-cao is. Het staat de werkgever dus vrij om af te wijken van de cao in een voor de werknemer gunstige zin.
4.2.
Andor heeft in het tweede half jaar dat [eiser] ziek was en in het tweede ziektejaar – in afwijking van de percentages in de cao – 100% van het loon doorbetaald aan [eiser]. Door gedurende een periode van anderhalf jaar op deze wijze feitelijk uitvoering te geven aan de op grond van de cao toegestane afwijking, heeft Andor bij [eiser] het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat zij aanspraak kon maken op volledige doorbetaling van het loon tijdens ziekte tot begin februari 2018. Pas eind december 2019, dus bijna twee jaar later, heeft Andor zich op het standpunt gesteld dat zij tijdens de ziekteperiode teveel heeft betaald aan [eiser]. Tot die tijd was dit voor [eiser] niet kenbaar (dat er teveel was betaald en waarom). Andor stelt dat [eiser] de cao behoort te kennen, maar dit geldt even zeer (en misschien nog wel meer) voor Andor. Bovendien, zoals hierboven al is vastgesteld, is uitbetaling van meer dan de in de cao opgenomen minimumpercentages mogelijk. Dus ook als [eiser] op de hoogte was van de percentages in de cao, was het niet per definitie zo dat zij daarover bij Andor aan de bel had moeten trekken, zoals Andor stelt. Andor heeft in dit verband nog gesteld dat [eiser] wist of behoorde te weten dat Andor nooit meer dan de in de cao bepaalde percentage betaalt tijdens ziekte en er om die reden niet op mocht vertrouwen dat zij aanspraak kon maken op 100% loonbetaling tijdens ziekte. Aan deze stelling gaat de kantonrechter voorbij, omdat Andor deze stelling niet heeft onderbouwd (bijvoorbeeld met een stuk waaruit blijkt dat [eiser] met die volgens Andor gebruikelijke werkwijze van Andor bekend was of moest zijn). Verder is het zo dat de werkgever een deugdelijke administratie dient bij te houden en is het de werkgever die, zoals zij zelf heeft gesteld, een administratieve fout heeft gemaakt. Deze fout dient voor rekening van Andor te komen en de kantonrechter acht het achteraf zonder meer verrekenen van het meer betaalde in dit geval in strijd met de norm van goed werkgeverschap als bedoeld in artikel 7:611 BW.
4.3.
De uitspraak waar Andor ter zitting nog naar heeft verwezen (de kantonrechter begrijpt dat wordt bedoeld de uitspraak van 25 oktober 2006 (JAR 2006/294) van rechtbank Midden-Nederland), betreft een wezenlijk andere zaak. Het ging in die zaak om een teveel betaalde persoonlijke toeslag (en niet om loon), een aparte post op de salarisstrook waarover partijen langdurig hadden onderhandeld. Daar is in deze zaak geen sprake van en daarom kan deze uitspraak Andor niet baten.
4.4.
Het verrekeningsverweer van Andor slaagt dus niet. Dit betekent dat Andor de transitievergoeding aan [eiser] dient te betalen zoals gevorderd, namelijk een bedrag van € 3.632,46 bruto. Daarnaast dient Andor [eiser] het bedrag van € 3.825,61 bruto aan verlofsaldo te betalen. Voor de gevorderde wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW geldt dat deze alleen over het aan verlofsaldo te betalen bedrag kan worden toegewezen. De wettelijke verhoging zal worden gematigd tot 15%. De wettelijke verhoging is vooral een prikkel voor de werkgever om het loon op tijd te betalen Omdat het in dit geval gaat om een eindafrekening en niet om betaling van (achterstallig) loon, ligt toewijzing van de maximale wettelijke verhoging van 50% niet in de rede. Voor matiging tot nihil, zoals Andor verzoekt, bestaat geen aanleiding. Andor stelt in dat verband dat zij zich van geen betalingsverplichting bewust is en dat daarom matiging tot nihil voor de hand ligt. Deze stelling strookt echter niet met de door partijen in februari 2020 gemaakte afspraken waarbij in ieder geval overeengekomen werd dat zowel de transitievergoeding als het verlofsaldo nog aan [eiser] dienden te worden betaald. Dat haar verrekeningsverweer zou slagen stond niet op voorhand vast en ook als dat verweer wel was geslaagd, had Andor nog een (resterend) bedrag aan [eiser] moeten betalen.
4.5.
De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding is, in lijn met artikel 7:686a lid 1, toewijsbaar vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. De wettelijke rente over de vergoeding van het verlofsaldo is toewijsbaar per datum einde dienstverband, dus vanaf 1 januari 2020. Voor verschuldigdheid van wettelijke rente over de wettelijke verhoging is nodig dat de werkgever in verzuim is geraakt na in gebreke te zijn gesteld. In de door [eiser] overgelegde correspondentie tussen partijen zit geen ingebrekestelling ten aanzien van de verbeurde wettelijke verhoging. Daarom geldt ten aanzien van deze post de datum van dagvaarding (6 mei 2020) als de datum waarop het verzuim is ingetreden en is de wettelijke rente vanaf die datum toewijsbaar.
4.6.
De kantonrechter stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 625,00, dat niet meer bedraagt dan op grond van de wettelijke staffel toewijsbaar is, zal daarom worden toegewezen.
4.7.
Andor wordt in het ongelijk gesteld en wordt daarom veroordeeld in de proceskosten.
5 De beslissing
De kantonrechter
5.1.
veroordeelt Andor om aan [eiser] te betalen:
- een bedrag van € 3.632,46 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2020 tot aan de dag van volledige betaling;
- een bedrag van € 3.825,61 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2020 tot aan de dag van volledige betaling;
- een wettelijke verhoging van 15% op grond van artikel 7:625 lid 1 BW over het bedrag van € 3.825,61 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2020 tot aan de dag van volledige betaling;
- een bedrag van € 625,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.2.
veroordeelt Andor in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [eiser] begroot op € 106,35 aan dagvaardingskosten, € 236,00 aan griffierecht en € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde;
5.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Breimer en in het openbaar door mr. P.J. Wiegman uitgesproken op
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: