RECHTBANK GELDERLAND
zaaknummer: ARN 21/205
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 februari 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker] , [verzoeker] , [verzoeker] , [verzoeker] en [verzoeker], te [woonplaats] , verzoekers
(gemachtigde: [verzoeker] ),
het college van Gedeputeerde Staten van de Provincie Gelderland, verweerder
(gemachtigde: mr. K. de Kok).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde partij] te [woonplaats]
(gemachtigde: mr. R. Sieben).
Procesverloop
Bij besluit van 4 januari 2021 heeft verweerder aan [derde partij] , zakelijk directeur van [derde partij] , ontheffing verleend op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor:
- Het opzettelijk verstoren van de gewone dwergvleermuis, de gewone grootoorvleermuis, de laatvlieger, de ruige dwergvleermuis en de rosse vleermuis;1
- Het opzettelijk beschadigen of vernielen van de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van die vleermuissoorten;2
- Het opzettelijk beschadigen of vernielen van de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de boommarter, de das, de eekhoorn, de steenmarter en het vliegend hert;3
- Het opzettelijk doden en vangen van het vliegend hert.4
Verzoekers hebben tegen het besluit beroep ingesteld. Het beroep is geregistreerd onder nummer 21/272. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Namens de derde-partij zijn nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft online plaatsgevonden op 26 januari 2021. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door [verzoeker] (boomdeskundige). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en R.E.P. Raaijmakers. Namens de derde-partij zijn verschenen [derde partij] (algemeen directeur), [derde partij] (zakelijk directeur), [derde partij] (projectmanager renovatie en uitbreiding), [derde partij] (landschapsarchitect) en [derde partij] (boomadviseur). Zij werden bijgestaan door de gemachtigde.
Overwegingen
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de bodemzaak niet.
Wat is de achtergrond van deze zaak?
1. De raad van de gemeente [woonplaats] heeft op 6 juli 2017 het bestemmingsplan ‘Paleis Het Loo en Paleispark’ vastgesteld, dat ontwikkeling (renovatie en uitbreiding) van het museum mogelijk maakt. Daaronder valt onder meer de uitbreiding van [derde partij] met een ondergrondse entree en tentoonstellingsruimte, een toename van het aantal evenementendagen en het uitbreiden en herinrichten van het parkeerterrein. Dit bestemmingsplan staat in rechte vast.
1.1.
Een onderdeel van de grootschalige ontwikkelingsplannen is dat [derde partij] bomenlanen wil vervangen en een bosparkeerplaats wil aanleggen. Voor wat betreft de bomenlanen gaat het dan om de eiken aan de Koningslaan en de beuken aan de Stallenlaan en de Schuine laan. Bij de uitvoering van deze plannen moest rekening worden gehouden met mogelijke effecten voor beschermde diersoorten bij het kappen van bomen voor de vervanging van de bomenlanen en de aanleg van de bosparkeerplaats. Op 25 mei 2020 heeft [derde partij] daarom een aanvraag ingediend voor een ontheffing voor soortenbescherming op grond van hoofdstuk 3 van de Wnb.
1.2.
Met het besluit van 4 januari 2021 is de gevraagde ontheffing verleend. Aan de ontheffing zijn diverse algemene en soort-specifieke voorschriften gekoppeld, waaraan [derde partij] zich zal moeten houden.
1.3.
Eerder, op 30 april 2020, had verweerder al een ontheffing verleend van de wachtverplichting voor het kappen van 27 eiken aan de Koningslaan. Deze aanvraag is ingediend nadat kort daarvoor twee eiken op gebouwen waren gevallen en gevreesd werd voor verdere schade en risico’s. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt.
Zijn verzoekers belanghebbenden?
2. Voordat de voorzieningenrechter aan de inhoud van de zaak toekomt, moet hij de vraag beantwoorden of verzoekers zijn aan te merken als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Vast staat dat in ieder geval verzoekers [verzoeker] , [verzoeker] en [verzoeker] wonen in een woning die direct grenst aan het gebied van [derde partij] . Verzoekers [verzoeker] en [verzoeker] wonen verder van [derde partij] af. Verzoekers hebben gezamenlijk één verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Omdat naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in ieder geval de eerste drie verzoekers als belanghebbende zijn aan te merken, komt de voorzieningenrechter toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek. Wie precies wel en niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt is een vraag die in de bodemzaak definitief moet worden beantwoord.
Waarover gaat het geschil?
3. [derde partij] zal op korte termijn starten met het kappen van bomen aan de Koningslaan, de Stallenlaan en de Schuine laan en (enige tijd later) op het perceel waar de bosparkeerplaats komt. Om bomen te kunnen kappen was ook een Wnb-ontheffing vereist. Waarom dat zo is legt de voorzieningenrechter verderop uit.
3.1.
Verzoekers zijn het er niet mee eens dat de bomen gekapt worden. Zij stellen – kort samengevat – dat sprake is van monumentale, beeldbepalende bomen die grotendeels nog vitaal en veilig zijn. De kap zal leiden tot onomkeerbare vernieling van in honderden jaren opgebouwd erfgoed en van biodiversiteit. Volgens verzoekers is onvoldoende rekening gehouden met de bescherming van soorten en is onvoldoende aandacht besteedt aan andere bevredigende oplossingen.
3.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ontheffing voor soortenbescherming terecht is verleend en dat de in het besluit opgenomen maatregelen ter voorkoming van schade aan de soorten voldoende zijn. Gelet op de cultuurhistorische waarde van de bomenlanen is het van belang deze in één keer te vervangen. De eis dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat strekt niet zó ver dat ieder mogelijk alternatief tot een weigering van de ontheffing zou moeten leiden. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft al een belangenafweging plaatsgevonden. Volgens verweerder is er geen andere bevredigende oplossing mogelijk.
3.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat duidelijk is dat sprake is van een omvangrijk project. Het is ook duidelijk dat verzoekers graag willen dat de bomenlanen en de bomen op het perceel waar de parkeerplaats komt, behouden blijven. In deze procedure gaat het echter alleen over de verleende ontheffing voor soortenbescherming op grond van de Wnb. Tijdens de online zitting heeft de voorzieningenrechter dit ook uitdrukkelijk besproken met partijen en uitleg gegeven waarom dat zo is. Kort gezegd komt het hierop neer, dat de voorlopige voorziening enkel is gericht tegen het besluit van 4 januari 2021. Het besluit van 4 januari 2021 gaat om soortenbescherming, en daarom kan en zal de voorzieningenrechter alleen daarover een voorlopig rechtmatigheidsoordeel geven en enkel beoordelen of het beroep tegen dat besluit een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter begrijpt heel goed dat voor verzoekers alles met alles samenhangt. Maar het is de voorzieningenrechter domweg niet toegestaan iets te oordelen over besluiten die niet voorliggen. De voorzieningenrechter zal dus geen oordeel geven over het kappen van de bomen op zichzelf, omdat het besluit van 4 januari 2021 daar niet over gaat. De kap van bomen is voor zijn oordeel over het besluit van 4 januari 2021 alleen van belang, voor zover dit betekenis heeft voor de bescherming van de in dat besluit genoemde diersoorten.5
Is de ontheffing voor soortenbescherming terecht verleend?
4. Aan [derde partij] is zoals gezegd een ontheffing voor soortenbescherming verleend. De ontheffing is verleend voor de soorten genoemd in het besluit: de gewone dwergvleermuis, de gewone grootoorvleermuis, de laatvlieger, de ruige dwergvleermuis, de rosse vleermuis, de boommarter, de das, de eekhoorn, de steenmarter en het vliegend hert. Er zijn bij het besluit diverse algemene en soort-specifieke voorschriften opgelegd. [derde partij] moet zich aan deze voorschriften houden.
4.1.
Aan het verlenen van de ontheffing liggen diverse stukken ten grondslag. Het gaat om de volgende rapporten van Tauw Advies & Ingenieursbureau (Tauw): ‘Natuurtoets aanleg parkeerplaatsen’ (18 november 2019), ‘Onderhoud laanbomen’ (18 november 2019), ‘Soortgericht onderzoek bosparkeerplaatsen’ (19 mei 2020), ‘Ecologisch onderzoek vervangen van lanen’ (19 mei 2020), ‘Soortgericht onderzoek bosparkeerplaatsen en vervangen van bomenlanen’ (30 juli 2020) en ‘Projectplan soortbescherming voor de realisatie van bosparkeerplaatsen en het vervangen van bomenlanen’ (30 juli 2020).
4.2.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich in de eerste plaats terecht op het standpunt gesteld dat geen afbreuk zal worden gedaan aan het streven naar een gunstige staat van instandhouding van de beschermde diersoorten waarvoor de ontheffing is verleend. De voorzieningenrechter ziet op voorhand in de door verzoekers aangevoerde argumenten geen reden om eraan te twijfelen dat de maatregelen die moeten worden getroffen om de negatieve effecten van de uitvoering van het project, waaronder de kap van bomen, voor de soorten te verminderen niet toereikend zullen zijn. Deze maatregelen houden onder meer in dat buiten het broedseizoen moet worden gekapt, dat bomen waarin soorten verblijven of overwinteren kort voor de kap worden geïnspecteerd met een hoogwerker of een klimmer, dat vrijwel direct na de kap opnieuw bomen van minimaal 4,5 meter hoog worden aangeplant (om voor vleermuizen als geleiding te kunnen functioneren), dat een paarverblijfplaats (van de ruige dwergvleermuis) vooraf moet worden gecontroleerd, dat gewacht wordt met het aanleggen van het meest noordelijke deel van de bosparkeerplaatsen tot het najaar van 2021 (buiten de voortplantingsperiode van de das) en dat eikenstobben intact gelaten moeten worden voor het vliegend hert.
4.3.
In de tweede plaats is van belang dat volgens verweerder hier sprake is van een situatie waarin de ontheffing nodig is vanwege enerzijds het belang van openbare veiligheid en andere redenen van openbaar belang6 en anderzijds vanwege handelingen in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling.7 Voor wat betreft de openbare veiligheid geldt dat in 2020 twee eiken in de Koningslaan onverwachts zijn omgevallen, waarvan één op een bijgebouw. Verweerder volgt [derde partij] in het standpunt dat deze bomenlaan uit het oogpunt van veiligheid vervangen moet worden, nu het gaat om een drukbezochte locatie en er gevaar is voor schade van historische gebouwen. Voor de twee beukenlanen geldt dat de bomen door hun leeftijd van slechte conditie zijn, waardoor er risico is voor de omgeving. Bovendien vallen er gaten in de laan en wil men voor het aanzicht en het karakter dat hoort bij de cultuurhistorische achtergrond de laanstructuur behouden door de lanen in één keer te vervangen. Dit geldt ook voor de Koningslaan. Voor de bosparkeerplaats geldt dat het bezoekersaantal van het nationaal museum om te voldoen aan een prestatie-eis voor rijkssubsidie de komende jaren aanzienlijk zal toenemen, waardoor meer parkeergelegenheid nodig is.
Verzoekers stellen weliswaar dat de bomen grotendeels vitaal zijn, maar de openbare veiligheid is niet de enige reden die aan de gevraagde ontheffing ten grondslag ligt. Tegenover het beeldbepalende, monumentale aanzien van de bomen staat de wens van [derde partij] om de lanenstructuur te behouden door de bomen in één keer te vervangen, juist om de cultuurhistorische waarden te behouden. Voor de parkeerplaats geldt dat het, gelet op de uitbreiding van [derde partij] en de verwachte toename van het bezoekersaantal met 2/3e, aannemelijk is dat de huidige parkeergelegenheid niet toereikend is en dat uitbreiding dus nodig is. Bovendien betreft dit een uitwerking van de ruimtelijke plannen die bij de vaststelling van het bestemmingsplan in 2017 al aan de orde zijn geweest.
De voorzieningenrechter concludeert dat hij het vooralsnog niet waarschijnlijk acht dat de rechtbank in de bodemprocedure zal oordelen dat de noodzaak voor de ontheffing ontbreekt en dat de ontheffing daardoor ten onrechte is verleend.
4.4.
Tenslotte is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat ook het standpunt van verweerder dat er geen andere bevredigende oplossing is, kan worden gevolgd. Voor wat betreft de lanen geldt dat vaststaat dat deze op termijn vervangen moeten worden. De voorzieningenrechter ziet geen reden om te twijfelen aan het standpunt dat het in één keer vervangen ervoor zorgt dat het laanbeeld zo goed mogelijk behouden blijft voor de toekomst. Voor wat betreft het parkeerterrein geldt dat bij [derde partij] niet geparkeerd kan worden op de grasvelden. Dat er wellicht alternatieven zijn – zoals regelingen met openbaar vervoer en fietsen – betekent niet dat dit bevredigende oplossingen zijn voor wat betreft uitvoerbaarheid, kosten en dergelijke.
4.5.
Verzoekers hebben verder nog aangevoerd dat de communicatie vanuit [derde partij] niet goed is verlopen en dat zij het gevoel hebben dat hun argumenten tegen de bomenkap niet serieus meegewogen zijn. [derde partij] herkent zich hier niet in. Hoe het ook zij, dit is niet voldoende voor de voorzieningenrechter om te oordelen dat het besluit tot ontheffing voor soortenbescherming niet zorgvuldig is genomen. Het gaat in deze procedure immers om de soortenbescherming en niet om de bomenkap.
Conclusie
5. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de ontheffing voor soortenbescherming niet in strijd met de Wnb verleend. Verweerder kan worden gevolgd in het standpunt dat er een noodzaak is voor ontheffing voor de beschermde diersoorten en dat er geen andere bevredigende oplossing beschikbaar is. De voorzieningenrechter ziet geen reden om de mitigerende maatregelen als onvoldoende te bestempelen.
6.1.
Dat betekent dat het beroep volgens de voorzieningenrechter weinig kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om de verleende ontheffing voor soortenbescherming te schorsen in afwachting van de behandeling van het beroep door de rechtbank en op die manier het kappen van bomen te beletten.
6.2.
Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Slotopmerking
7. Tot slot merkt de voorzieningenrechter op dat na de zitting op 28 en 29 januari 2021 nog reacties van omwonenden van [derde partij] zijn toegestuurd. Omdat dit na de sluiting van het onderzoek is ingediend en de voorzieningenrechter daarin geen aanleiding ziet om tot heropening van het onderzoek over te gaan, blijven deze reacties buiten beschouwing.8
BIJLAGE
1. Het is verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, met uitzondering van de soorten, bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen.
2 Het is verboden dieren als bedoeld in het eerste lid opzettelijk te verstoren.
4 Het is verboden de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in het eerste lid te beschadigen of te vernielen.
1. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van een of meer van de verboden, bedoeld in de artikelen 3.5 en 3.6, tweede lid, ten aanzien van dieren of planten van daarbij aangewezen soorten, dan wel ten aanzien van de voortplantingsplaatsen, rustplaatsen of eieren van dieren van daarbij aangewezen soorten.
5 Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a. er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
b. zij is nodig:
[…] 3°.in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;
[…]
c. er wordt geen afbreuk gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.
1. Onverminderd artikel 3.5, eerste, vierde en vijfde lid, is het verboden:
a.in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in de bijlage, onderdeel A, bij deze wet, opzettelijk te doden of te vangen;
b.de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in onderdeel a opzettelijk te beschadigen of te vernielen
2 Artikel 3.8, met uitzondering van het derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de verboden, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat, in aanvulling op de redenen, genoemd in het vijfde lid, onderdeel b, de noodzaak voor de ontheffing of vrijstelling ook verband kan houden met handelingen:
a.in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden of van kleinschalige bouwactiviteiten, met inbegrip van het daarop volgende gebruik van het gebied of het gebouwde;