De voorzieningenrechter stelt vervolgens vast dat uit het WUR-rapport, in het bijzonder tabel 5, kan worden afgeleid dat het rendement van het type luchtwasser dat derde-partij wil gaan gebruiken, ook voor stikstof (ammoniak), sterk verschilt. Duidelijk is dat deze luchtwassers niet altijd een rendement van 85% hebben.9 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit de door verzoekers genoemde onderzoeken dus dat er twijfel bestaat over het rendement van combiluchtwassers, zoals die ook in deze varkenshouderij wordt toegepast. Dit oordeelt ook de Afdeling in de uitspraak van 20 januari 2021.
Omdat de metingen aan luchtwassers van het eerder verleende staltype BWL 2007.02.V6 en het nu verleende staltype BWL 2009.12.V4, niet met elkaar overeen komen, staat ook niet vast dat, zoals verweerder en derde-partij betogen, de aanvraag-situatie en de referentie-situatie in dezelfde mate zullen worden beïnvloed door het gemeten rendement en dus per saldo geen verschil zou optreden ten opzichte van de referentiesituatie.
Er bestaat dus wel wetenschappelijke twijfel over de emissiefactoren die in de RAV zijn neergelegd en waar verweerder vanuit gaat. Omdat het in deze zaak gaat over de aanvraag van een vergunning, is het aan verweerder om aannemelijk te maken dat geen redelijke wetenschappelijke twijfel bestaat dat het project geen schadelijke gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van de betrokken gebieden.10 De vraag is dus of redelijke wettenschappelijke twijfel bestaat over de berekening van de stikstofdepositie met gebruikmaking van de RAV emissiefactoren. Alhoewel de door verzoekers ingebrachte rapporten pas een eerste indicatie geven, kan uit die rapporten wel wetenschappelijk twijfel aan de emissiefactoren worden afgeleid.
Het is naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom niet zeker of verweerder zonder meer van de emissiefactoren uit de RAV heeft mogen uitgaan. Een voorlopige voorzieningprocedure leent zich echter niet voor beantwoording van de vraag of redelijke wetenschappelijke twijfel bestaat over de berekening van de stikstofdepositie met gebruikmaking van de RAV emissiefactoren. Dit is namelijk een complexe en verstrekkende vraag, die nader onderzoek en overdenking vergt.
Wat betekent dit voor het verzoek om voorlopige voorziening?
5. Omdat het dus onzeker is of verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het project geen significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden heeft, beoordeelt de voorzieningenrechter of er aanleiding bestaat om, in afwachting van de bodemprocedure, een voorlopige voorziening te treffen. Daarbij staat voorop dat derde-partij op basis van de reeds verleende, onherroepelijke vergunning de stallen al kan bouwen, alleen niet met de nu aangevraagde (beperkte) aanpassingen. Op de zitting heeft derde-partij toegelicht dat het bouwproces is gestart in januari 2021 en in totaal ongeveer 1,5 jaar in beslag zal nemen. De eerste varkens zullen dus niet op heel korte termijn in de stal komen en deze zaak gaat, zoals volgt uit overweging 3, alleen over stikstofuitstoot van de dieren in stal 1 en 3. Het gaat dus in deze zaak maar over een beperkt project met beperkte gevolgen. Daartegenover staat het belang van derde-partij om na lange procedures eindelijk de stallen te kunnen bouwen en het in gebruik te nemen.
Alles afwegende weegt het belang van derde-partij om in afwachting van de bodemprocedure de stallen af te kunnen bouwen met de door de uitspraak van de Afdeling onherroepelijk geworden omgevingsvergunning naar het oordeel van de voorzieningenrechter zwaarder.