2.10.
In de ‘Rapportage van bevindingen’ van Bezemer & Schubad van 15 december 2021 (hierna: het rapport) zijn alleen anonieme verklaringen opgenomen.
In het rapport staat onder meer het volgende:
3. Managementsamenvatting
De onderzoeksopdracht van [verzoeker] is om in beeld te krijgen hoe medewerkers die in hun werk met de Director HR&O (hierna: betrokkene) te maken hebben zijn stijl van werken, waaronder te begrijpen leidinggeven, samenwerken etc. ervaren. Wat zijn hun ervaringen en welke gevoelens roept hij bij hen op.
De onderzoeker heeft naast betrokkene met 15 respondenten gesproken. De bevindingen heeft de onderzoeker vervat in een rapportage van bevindingen naar aanleiding van de gesprekken. Deze zijn voorgelegd aan betrokkenen om daarop zijn zienswijze te geven. De zienswijze van betrokkene is verkort en zakelijk weergegeven in deze rapportage. (…)
10. Conclusies
1. Er is sprake van een al langer bestaande en zich steeds maar stapelende onvrede over betrokkene onder een gedeelte van de eigen mensen die zich tijdens zijn afwezigheid wegens vakantie heeft gemanifesteerd in een klacht/melding via de vertrouwenspersoon en in signalen neergelegd bij de CEO. Er bestaat ook onvrede met het optreden van betrokkene in het MT TA.
(…)
5. Er heeft in aanloop naar en tijdens het onderzoek een zekere dynamiek gespeeld die ertoe heeft geleid dat wat eerst een onderstroom was een bovenstroom werd. Dit conform de gedachte: als er één schaap over de dam is, volgen er meer. Dit is tot een bovenstroom geworden. Ook is er een dynamiek waarneembaar geweest van een overaccentuering naar de negatieve kanten van betrokkene.
Medewerkers die zich niet in die onderstroom bevinden geven een meer genuanceerd beeld en zijn ook degenen die vraagtekens hebben gezet bij dit onderzoek. De door de respondenten gemaakte opmerkingen dienen dan ook in samenhang bezien te worden en te leiden tot een meer genuanceerd beeld.
6. Uit dit onderzoek is gebleken dat er algemeen sprake is van onvrede rond (het functioneren) van betrokkene. De onvrede is gebleken meerledig te zijn. Het betreft zowel onvrede binnen de eigen afdeling als binnen het MT TA over de status/positie van de HR&O afdeling en hoe daaraan door betrokkene leiding wordt gegeven, de persoon van betrokkene als directeur, als leidinggevende en mede MT lid; naar de toekomst gericht is er onvrede over een gebrek aan een heldere visie. HR&O is sterk operationeel en minder strategisch georiënteerd en het ontbeert aan beleid/aanpak op het terrein van diversiteit, inclusie en gender. De in de afdeling HR&O aanwezige professionaliteit wordt onvoldoende benut of wordt onvoldoende ruimte gegeven waardoor niet de synergie wordt bereikt die er volgens de respondenten te bereiken valt. Betrokkene is sterk van zichzelf overtuigd en daarmee moeilijk benaderbaar en beïnvloedbaar voor andere of nieuwe ideeën maar ook moeilijk bereikbaar voor anderen en bevestigt daarmee zijn dominantie (neemt alle ruimte in). Naar de ervaring van meerdere respondenten is betrokkene niet consistent in het achter zijn mensen staan wat hem voor de medewerkers op dat gebied ook onbetrouwbaar maakt (zo staat hij achter je en ... boem... zo weer niet) tot op openlijk laten vallen van zijn eigen medewerkers toe.
7. Er is eerder sprake van incidenten die in twee gevallen tot psychosociale belasting hebben geleid met vertrek of een burn-out tot gevolg dan dat er sprake is van onoorbare praktijken. Het betreft individuele zaken waarin mogelijk een nadere gedragskundige analyse helderheid zou kunnen verschaffen in de dynamieken die daarbij gespeeld hebben. Wel kan worden geconcludeerd dat karaktereigenschappen van betrokken daarin een rol hebben gespeeld.
8. Van intimidatie is intentioneel geen sprake, maar wel de effecten van eigenschappen als dominantie, zich bewust zijn van een machtspositie en de zakelijke en daarmee wellicht ook harde en ongenuanceerde benadering van de zaken. De grens tussen intimidatie en dominant en dwingend handelen is een vage grens. Dat wellicht te dominant en dwingend handelen respectievelijk te direct reageren, heeft bij de betreffende respondenten wel een heel sterk gevoel van onveiligheid gegeven, zo sterk dat zij het subjectief bezien als intimidatie hebben ervaren. Er is derhalve eerder sprake van het creëren door betrokkene van een werkomgeving die die onveilig is door met name bewust gebruik van zijn machtspositie.
9. In datzelfde licht dient ook het kleineren, waarvan gewag is gemaakt, te worden gezien. Wel is er sprake van scherp wegzetten en openlijk afvallen. Ook dat is voornamelijk te herleiden naar dominantie en de machtspositie en de daarbij gebruikte woorden alsmede is dit toe te schrijven aan een gebrek aan inlevingsvermogen/empathisch vermogen hoe het gebruik van bepaalde woorden gecombineerd met een bepaalde houding op mensen kan overkomen. Het gebruik van karikaturen en metaforen door betrokkene ten overstaan van anderen dan de medewerker waarop de karikatuur of metafoor betrekking heeft, heeft veelal een kleinerend effect, getuigt van weinig respect en ondergraaft de interne kracht van het team van HR&O.
10. Ook van wegpesten is niet gebleken, wel van druk uitoefenen om afscheid te nemen van een persoon alvorens aan een bepaalde vraag tegemoet te komen. Ook hier is het de subjectieve beleving van de betreffende persoon. Dat die subjectieve beleving er is, zegt genoeg over wat er ervaren is en wat het handelen van betrokkene aan effect heeft. Van wegpesten zou sprake zijn als er voortdurend onterechte kritiek op de werknemer is of voortdurend onredelijke eisen worden gesteld en op die manier medewerkers worden aangemoedigd om ontslag te nemen. Daarvan is de onderzoeker niet gebleken, wel van soms respectloos handelen.
11. Van het maken van onderscheid als vorm van discriminatie in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet en de Gelijkebehandelingswetgeving is de onderzoeker daarin geen patroon gebleken. Discriminatie is mensen anders behandelen, achterstellen of uitsluiten op basis van (persoonlijke) kenmerken zoals geslacht. Bij discriminatie wordt verschil gemaakt op basis van kenmerken die er dus niet toe doen. Wel is gebleken dat vrouwen er harder voor moeten knokken om hun ideeën en standpunten onder de aandacht te krijgen. In die gevallen waarin geen steun werd gegeven of geen resources ter beschikking werden gesteld, is dit als onderscheid ervaren omdat in deze de verantwoordelijke een vrouw was. Het is naar de onderzoeker dit op basis van het in reikwijdte beperkte onderzoek kan beoordelen meer een kwestie geweest van weinig tot geen echte belangstelling voor deze zachte kant van de HR, dan dat het is geweest omdat het een vrouw was die dat project had te trekken. Ook het niet erkennen van de professie van de betreffende vrouw speelt daarin een wezenlijke rol.
12. Uit het vorenstaande onder 7 t/m 11 geconcludeerde dat er intentioneel weliswaar geen sprake is van intimideren, kleineren, wegpesten en maken van onderscheid maar het effect van het handelen betrokkene wel als zodanig wordt ervaren, is de conclusie dat het heeft kunnen ontstaan en voortbestaan door de onveiligheid die het onder de aandacht brengen daarvan aan betrokkene belemmerde. Waar op objectieve gronden wellicht zakelijk juiste beslissingen worden genomen, wordt door betrokkene voorbijgegaan aan het inlevingsvermogen dat dergelijke boodschappen - hoe juist ook - gevoelloos overkomen, als een aanval op de persoon worden ervaren en als wegzetten van iemand.
13. In datzelfde licht dient ook het genoemde bestaan van een angstcultuur bezien te worden. Medewerkers voelen zich niet veilig, niet vrij doch eerder geremd in het geven van feedback wat een optimale wisselwerking tussen betrokkene en een deel van zijn medewerkers (vooral op CAO niveau) in de weg staat. Van een angstcultuur als een organisatiedisfunctie waarin een collectief belemmerende angst prominent aanwezig is en die stelselmatig wordt ingezet om loyaliteit en inzet af te dwingen, is de onderzoeker niet gebleken. Wel van druk uitoefenen om bepaalde beslissingen te nemen gecombineerd met het dwingende en dominante karakter van betrokkene. Het is meer ‘the tone at the top’ die binnen de afdeling HR&O die onveiligheid creëert. Het gevoel van onveiligheid in de respondentengroep is bij vrouwen (53% van de respondentengroep) groter dan bij de mannen (47% van de respondentengroep). De verklaring daarvoor dient gezocht te worden dat het vooral de vrouwen zijn die de CAO groep vertegenwoordigen.
14. Er is sprake van een eenzijdige aanspreekcultuur van boven naar beneden. Er is voor medewerkers een beperkte aanspreekcultuur waarbij het (kunnen) aanspreken van betrokkene voor hen voelt als horden lopen met een grote struikelkans. Dat hangt ook weer samen met het genoemde gebrek aan zelfreflectie van betrokkene die, als er wel gedurfd wordt om betrokkene aan te spreken, weinig succes geeft. Al met al is er sprake van een cultuur binnen HR&O waar zenden en ontvangen een andere golflengte kent en daarmee een aanspreekcultuur bemoeilijkt.
Ten aanzien van betrokkene als Director HR&O.
15. Betrokkene heeft de afgelopen jaren een afdeling neergezet die er staat als een huis. Dat betreft dan de harde kant van de arbeidsvoorwaarden. Dat is de verdienste geweest van betrokken maar dient ook gezien te worden in het tijdsgewricht waarin dat heeft plaatsgevonden. Er is momenteel meer behoefte aan een strateeg dan aan een doener, zoals menig respondent dat heeft aangegeven. Ook wordt het wel geduld als dat betrokkene een representant is van de oude cultuur, gedateerd is of over de houdbaarheidsdatum heen is. Betrokkene wordt zeer gewaardeerd voor wat hij heeft bereikt, maar er is nu een andere leider nodig.
16. Ook is er naar de mening van de onderzoeker sprake van een vertrouwenscrisis niet alleen van de CEO ten opzichte van de betrokkene maar ook omgekeerd waar betrokkene zich afvraagt wie het brein van de CEO vergiftigd heeft waar altijd sprake is geweest van een goede arbeidsrelatie. Er kan van alles worden aangedragen voor of tegen, maar feit is dat het gebeurd is en gedane zaken geen keer nemen. Er is een gat geslagen in het vertrouwen en dat zal op een samenwerking in de toekomst een hypotheek leggen. Daarvoor is er afgelopen augustus en september 2021 teveel gebeurd.
17. De vraag of betrokkene degene is die de komende jaren de kar kan trekken, moet, afgaande op de bevindingen uit de gesprekken, negatief beantwoord worden. De draagkracht daarvoor ontbreekt bij een groot aantal respondenten. De slag van een operationeel naar een strategisch HR ziet men betrokkene niet maken. Bovendien zou een dergelijke ombuiging een langere termijn kwestie zijn, een consistente benadering vereisen en aldus een consistentie in de lead. Betrokkene gaat eind 2023 met pensioen. Als een dergelijke transitie wordt omarmd door TA, dan moet daar zeker een periode van 5 jaar voor worden uitgetrokken omdat het ook de cultuur binnen TA raakt en cultuur veranderen is immers een zaak van lange adem.
18. Het plan 2025 als onder leiding van betrokkene in aanzet geformuleerd, getuigt niet van een strategische visie en er ontbreken actuele items als diversiteit en inclusie. Het plan 2025 laat daarentegen een sterk operationele visie zien vanuit HR standpunt en er wordt volledig voorbijgegaan aan de vraag wat de lijn wil. De gedachte dat het ‘omkatten’ van HR manager en HR Officer naar HR Businesspartner de oplossing is, is een voorbeeld waaruit niet blijkt of de lijn dat wil. HR marketing ontbreekt, het is meer een HR ‘sales plan’.
19. Waar betrokkene vast houdt aan terugkeer in zijn functie, ook na de bevindingen gelezen te hebben, moet dit als moeilijk of niet realiseerbaar worden gezien; alleen al het feit dat men naar de CEO is gestapt en niet naar betrokkene zouden hem de ogen moeten doen open gaan. Wellicht gebeurt dat nu, maar dan laat betrokkene dat niet zien.