2.1.
[eiseres] is vanaf [datum] 2010 in dienst bij [gedaagde] in de functie van inpakster, voor 40 uur per week tegen een bruto loon van € 2.146,20 per vier weken exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.2.
In de van toepassing zijnde (minimum) CAO voor het slagersbedrijf, die op 30 november 2020 algemeen verbindend is verklaard door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, is onder meer het volgende bepaald:
1. Overuren: uren waarin door de werknemer in opdracht van de werkgever arbeid is verricht en die uitgaan boven 9 uur per dag, gemiddeld 38 uur per week, dus ook voor hen die hebben gekozen voor een arbeidsduur van 40 uur, over de periode van het dienstrooster.
Voor werknemers die een 38-urige werkweek hebben en 4 dagen per week werken geldt dat uren waarin door de werknemer in opdracht van de werkgever werkzaamheden zijn verricht en die uitgaan boven de 9,5 uur per dag, over de periode van het dienstrooster, als overuren worden beschouwd.
2. Overwerk wordt door of namens de werkgever opgedragen, indien het bedrijfsbelang dit vereist.
3. Overwerk dient zoveel mogelijk voorkomen te worden.
4. Aan werknemers van 55 jaar en ouder kan de verplichting tot het verrichten van overwerk niet worden opgelegd.
5. Overwerk wordt, nadat het is verricht, in de eerstvolgende loonbetalingsperiode afgerekend.
6. In overleg tussen werkgever en werknemer kunnen de gewerkte uren en de daarbij behorende toeslag geheel of gedeeltelijk worden gecompenseerd in vrije tijd. Deze vrije tijd moet binnen dertig dagen na het verrichten van het overwerk worden opgenomen (zie voor overuren en overwerktoeslag: artikel 14).
7. Voor parttimers is er sprake van overwerk, indien wordt afgeweken van de arbeidsduur, als bedoeld in artikel 22 en van de voor de onderneming geldende normale arbeidsduur.
Op grond van de CAO bedraagt de normale arbeidsduur, berekend volgens het dienstrooster (= vier weken) gemiddeld 38 uur per week, verdeeld over maximaal vijf dagen.
2.4.
In maart 2020 heeft [gedaagde] haar medewerkers medegedeeld dat er vanwege de Coronacrisis minder werk was, de roosters voor de productiemedewerkers zouden worden aangepast en de uren die de productiemedewerkers minder werkten, zouden worden afgeschreven op de nog openstaande tijd voor tijd uren. Dit is in een brief gedateerd 19 maart 2020 aan alle werknemers bevestigd. In de maanden daaropvolgend is hieraan uitvoering gegeven en zijn de uren van de medewerkers die niet volledig werden ingeroosterd in mindering gebracht op hun tijd voor tijd uren saldo. Bij [eiseres] zijn tijdens de coronacrisis 24 uren in mindering gebracht op haar saldo tijd voor tijd uren.
2.6.
Op 6 april 2020 en 20 mei 2020 heeft FNV namens haar leden een brief aan [gedaagde] gestuurd, waarin werd verzocht om de bij de werknemers in april en mei 2020 afgeboekte uren weer terug te boeken. [gedaagde] heeft hier niet op gereageerd, waarna de kwestie in oktober 2020 (op grond van de CAO) is voorgelegd aan de Commissie Arbeidsvoorwaarden voor het slagersbedrijf. [gedaagde] heeft op verzoek van die Commissie gereageerd door een stappenplan over de communicatie van de tijd voor tijd uren en de brieven over werktijdverkorting die in maart en april 2020 naar de werknemers zijn gestuurd over te leggen. Voornoemde Commissie heeft FNV op 2 februari 2021 laten weten dat zij zich dient te wenden tot de Geschillencommissie die bij CAO is ingesteld, hetgeen FNV bij brief van 12 april 2021 heeft gedaan. Die Geschillencommissie heeft FNV op 21 juli 2021 bericht dat [gedaagde] niet mee wilde werken aan de procedure en dat er daarom geen uitspraak kon worden gedaan.